ECLI:NL:RBMNE:2018:4854

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
5 oktober 2018
Zaaknummer
UTR 17/5248; UTR 17/5247
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaren wegens schending geheimhoudingsplicht en onherstelbare vertrouwensbreuk

In deze zaak hebben twee ambtenaren, eiser 1 en eiser 2, beroep ingesteld tegen hun ontslag door de gemeente Utrecht. Het ontslag was gebaseerd op de schending van de geheimhoudingsplicht en een onherstelbare vertrouwensbreuk. De eisers hadden vertrouwelijke informatie over een aanbestedingsprocedure gedeeld met een aannemer, die deze informatie in een kort geding tegen de gemeente had gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers de geheimhoudingsplicht hebben geschonden door vertrouwelijke informatie te onthullen en niet te voldoen aan oproepen om vermeende misstanden intern te melden. De rechtbank oordeelde dat de vertrouwensbreuk zodanig was dat voortzetting van het dienstverband niet meer van de gemeente kon worden gevergd. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en bevestigde het ontslag van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 17/5248 en UTR 17/5247

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 juli 2018 in de zaak tussen

[eiser 1] , te [woonplaats] , eiser 1,

en
[eiser 2], te [woonplaats] , eiser 2,
tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. J.J. Blanken),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. A.E. Vos).

Procesverloop

Bij separate besluiten van 2 juni 2017 (primaire besluiten I) heeft verweerder met toepassing van artikel 6:7, tweede lid, van de Arbeidsvoorwaardenregeling Utrecht (ARU) in verbinding met onderdeel 2.3.4. van de Uitvoeringsregeling Utrecht (URU) 6b eisers per 2 juni 2017 bij wijze van ordemaatregel buitengewoon verlof verleend met behoud van bezoldiging.
Bij separate besluiten van 18 augustus 2017 (primaire besluiten II) heeft verweerder eisers op grond van artikel 8:13 van de ARU met ingang van 1 januari 2018 ontslag verleend op andere gronden wegens een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding. Tevens heeft verweerder voor eisers een passende regeling als bedoeld in artikel 19:4, eerste lid, van de ARU getroffen, onder meer inhoudende een aan eisers toegekende garantie op een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 19:10 tot en met artikel 19:14 van de ARU en een na-wettelijke uitkering als bedoeld in artikel 19:15 tot en met artikel 19:19 van de ARU.
Bij separate besluiten van 25 augustus 2017 (primaire besluiten III) zijn de primaire besluiten I ingetrokken omdat een deel van de aan de primaire besluiten I ten grondslag liggende redenen zich niet meer voordeden. Daarbij heeft verweerder met toepassing van artikel 6:7, tweede lid, van de ARU in verbinding met onderdeel 2.3.4. van de URU 6b eisers bij wijze van ordemaatregel buitengewoon verlof verleend met behoud van bezoldiging voor de periode van 1 september 2017 tot 1 januari 2018.
Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de tegen de primaire besluiten I gemaakte bezwaren geacht mede te zijn gericht tegen de primaire besluiten III.
Bij separate besluiten van 19 december 2017 (bestreden besluiten I en II) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten I, II en III ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het ten aanzien van hen genomen bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft in beide beroepsprocedures een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft op grond van artikel 8:14, eerste lid, van de Awb gevoegd plaatsgevonden op 27 maart 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan de zijde van verweerder zijn tevens verschenen mevrouw [A] , directeur van het Utrechts gemeenteorganisatieonderdeel [naam oranisatieonderdeel] , en de heer [B] , afdelingshoofd van de afdeling [naam afdeling] ( [naam afdeling] ).

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser 1 was sinds 1 oktober 2009 en eiser 2 was sinds 1 juli 2010 bij de gemeente Utrecht werkzaam in de functie van [functie van eiser 1] , schaal 9. Eisers waren werkzaam binnen het team [naam team] ( [naam team] ). Dit team maakt deel uit van de groep [naam groep] binnen de afdeling [naam afdeling] . Deze afdeling is onderdeel van het organisatieonderdeel [naam oranisatieonderdeel] binnen de organisatie van de gemeente Utrecht.
1.2.
In 2015 hebben eisers een integriteitsbijeenkomst bijgewoond. Tijdens deze bijeenkomst is onder meer de onder 2. bedoelde Klokkenluidersregeling besproken.
1.3.
In het kader van de aanbesteding van een opdracht inzake “Behandelen meldingen […] en uitvoeren onderhoud aan kolken” (opdracht) dongen twee aannemers mee, onder wie [bedrijfsnaam] B.V. ( [bedrijfsnaam] ). Met betrekking tot deze aanbesteding is binnen het team [naam team] een aanbestedingsteam samengesteld. Eisers maakten geen deel uit van dit aanbestedingsteam.
1.4.
Op 6 juni 2016 heeft de gemeente Utrecht de opdracht voorlopig aan [bedrijfsnaam] gegund, waarmee de concretiseringsfase van de aanbestedingsprocedure is aangevangen.
In oktober 2016 heeft de gemeente Utrecht de concretiseringsfase met [bedrijfsnaam] beëindigd en daarmee de aanbestedingsprocedure met hem.
1.5.
Een ieder van eisers heeft een door hem opgestelde schriftelijke verklaring aan [bedrijfsnaam] verstrekt, inhoudende informatie over het verloop van de onder 1.3. en 1.4. bedoelde aanbestedingsprocedure en over gedragingen en uitlatingen van leden van het aanbestedingsteam in het kader van de aanbestedingsprocedure. De schriftelijke verklaring van eiser 1 is gedateerd 24 oktober 2016. De schriftelijke verklaring van eiser 2 is gedateerd 27 oktober 2016.
1.6.
Begin november 2016 heeft [bedrijfsnaam] de gemeente Utrecht verzocht de concretiseringsfase met hem te hervatten. Ingeval de gemeente Utrecht niet daartoe zou overgaan zou [bedrijfsnaam] een kort geding procedure tegen de gemeente Utrecht aanspannen. [bedrijfsnaam] heeft de gemeente Utrecht in dat verband tevens gemeld dat ambtenaren van de gemeente Utrecht hem hadden geïnformeerd over het handelen van de groepschef [naam groep] als lid van het aanbestedingsteam.
1.7.
[bedrijfsnaam] heeft tegen de gemeente Utrecht een kort geding procedure aangespannen ter verkrijging van een vonnis waarbij de gemeente Utrecht wordt opgedragen de concretiseringsfase met hem voort te zetten. Op 9 november 2016 is de kort gedingdagvaarding aan de gemeente Utrecht betekend.
1.8.
Op 10 november 2016 heeft een bijeenkomst van het team [naam team] plaatsgevonden, alwaar eisers aanwezig waren. Het afdelingshoofd van de afdeling [naam afdeling] heeft tijdens deze bijeenkomst de aanwezigen gevraagd om zich bij hem of de vertrouwenspersoon Integriteit te melden ingeval zij iets wisten over de verklaringen van ambtenaren van de gemeente Utrecht waarnaar [bedrijfsnaam] in de dagvaarding had verwezen.
1.9.
Op 12 december 2016 heeft een bijeenkomst van het team [naam team] plaatsgevonden, alwaar eisers aanwezig waren. Het afdelingshoofd van de afdeling [naam afdeling] heeft tijdens deze bijeenkomst de aanwezigen gemeld dat [bedrijfsnaam] had aangekondigd dat ambtenaren van de gemeente Utrecht tijdens de geplande kort geding zitting een verklaring zouden afleggen. Vorenbedoelde ambtenaren zijn verzocht zich bij hem of bij de vertrouwenspersoon Integriteit te melden. Tijdens deze bijeenkomst is een toelichting op de onder 2. bedoelde Klokkenluidersregeling gegeven. Benadrukt is dat een melding bij de vertrouwenspersoon Integriteit kon worden ingediend en hem kon worden gevraagd om de naam van de melder niet te noemen.
1.10.
De onder 1.5. bedoelde schriftelijke verklaring van eiser 1 heeft [bedrijfsnaam] gedeeltelijk geanonimiseerd en als productie in het kader van de kort geding procedure overgelegd. De naam van eiser 1 als opsteller van deze verklaring was zwart gemaakt. Op 16 december 2016 heeft verweerder deze schriftelijke verklaring ontvangen en daarmee voor het eerst daarvan kennis genomen.
1.11.
Omdat uit de gedeeltelijk geanonimiseerde verklaring van eiser 1 is af te leiden dat eiser 1 de opsteller daarvan is, heeft de directeur [naam oranisatieonderdeel] op 19 december 2016 een gesprek met eiser 1 gevoerd. Eiser 1 heeft gemeld dat hij ’s middags naar de kort geding zitting zou gaan en als de rechter hem zou vragen om een en ander te bevestigen hij dat zou doen.
1.12.
Op 19 december 2016 heeft een openbare zitting in het kader van het door [bedrijfsnaam] tegen de gemeente Utrecht aangespannen kort geding plaatsgevonden. Tijdens deze openbare zitting zijn eisers aan de zijde van [bedrijfsnaam] verschenen en hebben zij verklaard dat zij bij hun (aanvankelijk) geanonimiseerde schriftelijke verklaringen over het verloop van de onder 1.3. en 1.4. bedoelde aanbestedingsprocedure blijven.
Eiser 2 heeft vóórafgaand aan deze zitting aan de gemeente Utrecht niet gemeld dat hij ter zitting aan de zijde van [bedrijfsnaam] zou verschijnen.
1.13.
Middels een brief van 3 augustus 2017 hebben eisers een melding conform de onder 2. bedoelde Klokkenluidersregeling ingediend over vermeende misstanden binnen de organisatie van de gemeente Utrecht in de periode van 2008 tot en met 2017.
1.14.
De directeur van het Utrechts gemeenteorganisatieonderdeel [naam oranisatieonderdeel] heeft het forensisch onderzoeksbureau [naam onderzoeksbureau] B.V. ( [naam onderzoeksbureau] ) ingeschakeld om onderzoek te doen naar de juistheid van de door eisers gestelde misstanden zoals neergelegd in de onder 1.13. bedoelde melding. De bevindingen van dit onderzoek heeft [naam onderzoeksbureau] neergelegd in een rapport van 18 april 2017 ( [naam onderzoeksbureau] -rapport).
2. Op de arbeidsverhouding tussen eisers en de gemeente Utrecht is onder meer de hierna vermelde wet- en regelgeving van toepassing.
Artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) luidt, voor zover van belang:
Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. (...)
Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk (proportioneel en subsidiair) zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.
Artikel 125a, derde lid, van de Ambtenarenwet (Aw) luidt:
De ambtenaar is verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem in verband met zijn functie ter kennis is gekomen, voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt.
Artikel 15:3, eerste lid, van de ARU luidt:
De ambtenaar is verplicht alles wat hem in zijn functie bekend wordt, indien hem daarover geheimhouding is opgelegd of dit uit de aard van de zaak voortvloeit, geheim te houden.
Artikel 2, eerste lid, van de Wet Huis voor klokkenluiders luidt:
De werkgever bij wie in de regel ten minste vijftig personen werkzaam zijn, stelt een procedure vast voor het omgaan met het melden van een vermoeden van een misstand binnen zijn organisatie.
Artikel 15:20 van de ARU luidt:
1. De ambtenaar die vermoedens van misstanden binnen de organisatie heeft, meldt deze volgens de daarvoor bestemde procedure.
2. In een uitvoeringsregeling worden nadere regels vastgesteld.
De in artikel 15:20, tweede lid, van de AUR bedoelde nadere regels zijn vastgesteld in de URU 15ad (Klokkenluidersregeling).
Onderdeel 2 van de Klokkenluidersregeling luidt:
Het personeelslid, dat te goeder trouw volgens deze regeling een melding heeft gedaan, wordt op geen enkele wijze daardoor benadeeld.
Onderdeel 3 van de Klokkenluidersregeling luidt, voor zover van belang:
3.1.
Een personeelslid dat een vermoeden van een misstand wil melden, doet dit in eerste instantie bij zijn direct leidinggevende of zijn naasthogere leidinggevende. Als het personeelslid melding aan de (direct) leidinggevende niet wenselijk acht, dan meldt hij het vermoeden van een misstand bij de vertrouwenspersoon.
3.2
Meldingen kunnen zowel mondeling als schriftelijk worden ingediend.
3.3
Anonieme meldingen worden niet in behandeling genomen. Het personeelslid kan de vertrouwenspersoon verzoeken zijn identiteit bij het diensthoofd niet bekend te maken.
Onderdeel 5.1 van de Klokkenluidersregeling luidt:
Als de melding een diensthoofd betreft, dan moet dit gemeld worden bij de burgemeester of de wethouder personeel of de vertrouwenspersoon.
Onderdeel 7, aanhef en onder d, van Klokkenluidersregeling bepaalt dat de vertrouwenspersoon er voor zorgt dat de anonimiteit van de melder desgevraagd wordt gewaarborgd.
Onderdeel 8.1 van de Klokkenluidersregeling luidt:
Burgemeester en wethouders wijzen een commissie aan voor de behandeling van meldingen, zoals bedoeld in onderdeel 10.
Blijkens onderdeel 8.2 van de Klokkenluidersregeling is de behandeling van meldingen neergelegd bij de externe ‘Commissie Klokkenluiders Gemeentelijke Overheid’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
Onderdeel 10 van de Klokkenluidersregeling luidt:
In het geval zwaarwegende belangen de toepassing van de interne procedure in de weg staan, kan het personeelslid, in afwijking van de onderdelen 3, 4 en 9, eerste lid, het vermoeden van een misstand rechtstreeks melden bij de commissie.
Artikel 6:7, tweede lid, van de ARU luidt:
Daarnaast kan in nader bepaalde gevallen door burgemeester en wethouders buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) worden verleend.
Onderdeel 2.3.4 van de URU 6b luidt:
Om andere redenen als daartoe aanleiding bestaat, met behoud van de gehele of de gedeeltelijke salaris en de toegekende salaristoelage(n) en al dan niet onder bepaalde nadere voorwaarden. Het verlof wordt verleend voor maximaal één jaar: voor maximaal drie maanden door de IRM, voor langer dan drie maanden door de algemeen directeur.
Artikel 8:13, eerste lid, van de ARU luidt:
Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een ambtenaar kan worden ontslagen op een nader te bepalen grond, die niet valt onder de gronden in vorige artikelen van dit hoofdstuk genoemd.
Artikel 19:4, eerste lid, van de ARU luidt:
Voor de ambtenaar die op grond van artikel 8:13 ontslagen wordt, treffen burgemeester en wethouders een passende regeling.
3. De rechtbank stelt voorop dat niet op alle aangevoerde beroepsgronden en argumenten hoeft te worden ingegaan, maar dat de rechtbank zich kan beperken tot de kern daarvan. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 februari 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8746) respectievelijk 15 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016: 4946).
4. De beroepsgrond dat verweerder niet alle op de zaken betrekking hebben stukken heeft overgelegd, faalt. De stukken die zien op de bij brief van 3 augustus 2017 door eisers gedane Klokkenluidersmelding en in de in dat kader opgestelde stukken alsook rapporten en de onderliggende stukken van deze rapporten, zoals het [naam onderzoeksbureau] -rapport en de onderliggende stukken van dit rapport, zijn immers niet aan de bestreden besluitvorming ten grondslag gelegd. Daarom kunnen die stukken niet worden aangemerkt als op de onderhavige zaken betrekking hebbende stukken zoals bedoeld in artikel 7:4, tweede lid, en artikel 8:42, eerste lid, van de Awb. Zie in dit verband ook hetgeen onder 5. en 12. staat.
Gelet op het voormelde laat de rechtbank onbesproken hetgeen partijen hebben aangevoerd over deze stukken en rapporten, zoals de wijze van totstandkoming alsook de inhoud daarvan.
Ontslag
5. De rechtbank stelt, gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, in het bijzonder de pleitnota van verweerder, vast dat volgens verweerder de basis voor de onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding een onherstelbare vertrouwensbreuk is die is veroorzaakt door de in oktober en december 2016 door eisers gepleegde ernstige plichtsverzuimen. Verweerder verwijt eisers dat zij in oktober en in december 2016 de op grond van artikel 125a van de Aw in verbinding met artikel 15:3, eerste lid, van de ARU op hen rustende geheimhoudingplicht hebben geschonden door vertrouwelijke informatie over het verloop van de aanbestedingsprocedure en over gedragingen en uitlatingen van leden van het aanbestedingsteam in het kader van de aanbestedingsprocedure naar buiten te brengen door:
a. een schriftelijke verklaring daarover op te stellen en deze verklaring aan [bedrijfsnaam] te overhandigen;
en
in het kader van het door [bedrijfsnaam] aangespannen kort geding op 19 december 2016 aan de zijde van [bedrijfsnaam] ter zitting te verschijnen en te verklaren dat zij bij vorenbedoelde schriftelijke verklaringen blijven.
Verweerder heeft gesteld dat als gevolg van voormeld handelen van eisers het openbaar gezag en het aanzien van de gemeente Utrecht is aangetast.
Door het handelen van eisers hebben zij de gemeente Utrecht als hun werkgever niet de gelegenheid gegund voorafgaand aan de kort geding zitting de juistheid van de inhoud van de schriftelijke verklaringen van eisers te onderzoeken alsook in dat kader hoor en wederhoor toe te passen, zo nodig geconstateerde interne misstanden aan te pakken en op die schriftelijke verklaringen te kunnen reageren.
Eisers hadden hun vermoeden dat de concretiseringsfase met [bedrijfsnaam] ten onrechte was beëindigd eerst en vooral intern moeten aankaarten.
Ondanks dat tijdens de onder 1.8. en 1.9. bedoelde bijeenkomsten daartoe is verzocht, hebben eisers zich niet alsnog bij de vertrouwenspersoon Integriteit gemeld met hun vorenbedoeld vermoeden.
Verweerder acht de omstandigheid dat eisers herhaalde oproepen van het afdelingshoofd van de afdeling [naam afdeling] om zich bij de vertrouwenspersoon Integriteit te melden hebben genegeerd, nadat [bedrijfsnaam] kenbaar had gemaakt dat hij over een belastende verklaring van een ambtenaar beschikt, verzwarend. Verweerder acht ernstig verzwarend de omstandigheid dat eisers tijdens de kort geding zitting aan de zijde van [bedrijfsnaam] zijn verschenen en zich daarmee lijnrecht tegenover de gemeente Utrecht als hun werkgever hebben gepositioneerd.
Door vorenbedoeld handelen van eisers, in het bijzonder de aard van de plichtsverzuimen, is het vertrouwen van de gemeente Utrecht in eisers onherstelbaar beschadigd, waardoor de arbeidsverhouding onherstelbaar verstoord is geraakt. Daarom kan van de gemeente Utrecht niet worden gevergd om het dienstverband met eisers voort te zetten.
6. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB kan de door het verweerder gehanteerde ontslaggrond worden toegepast als sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd. Zie de uitspraken van de CRvB van 30 juni 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2526) respectievelijk 22 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2275).
7. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB moet in een zaak als de onderhavige zaken, waarin sprake is van ontslag op andere gronden wegens een verstoorde arbeidsverhouding, het feitencomplex waarvan sprake was ten tijde van de ingangsdatum van het ontslag het ontslagbesluit kunnen dragen. Zie de uitspraak van de CRvB van 21 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:262; r.o. 5.9.).
8. De beroepsgrond dat geen sprake is van schending van de op eisers rustende geheimhoudingplicht, faalt. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat informatie over het verloop van de aanbestedingsprocedure en gedragingen en uitlatingen van leden van het aanbestedingsteam in het kader van de aanbestedingsprocedure naar zijn aard vertrouwelijke informatie is die geheim dient worden gehouden zoals bedoeld in artikel 15:3, eerste lid, van de ARU.
Niet in geschil is dat deze informatie eisers in hun functie en als lid van het team [naam team] bekend is geworden. Dat leden van het aanbestedingsteam hun deze informatie zouden hebben verstrekt en/of dat zij deze informatie “in de wandelgangen” hebben gehoord, laat het voormelde onverlet. Door vorenbedoelde informatie door middel van de onder 1.5. bedoelde verklaringen aan [bedrijfsnaam] kenbaar te maken en tijdens de openbare kort geding zitting van 19 december 2016 te verklaren dat zij bij deze schriftelijke verklaringen blijven, hebben eisers de op hen rustende geheimhoudingsplicht geschonden. Dit zijn ernstige plichtsverzuimen.
9. De beroepsgrond dat eisers in het kader van de waarheidsvinding geen (functioneel) verschoningsrecht toekomt en dat hen daarom niet kan worden toegerekend dat zij tijdens de openbare kort geding zitting van 19 december 2016 hebben verklaard dat zij bij hun onder 1.5. bedoelde schriftelijke verklaringen blijven, faalt. Immers, niet is aangetoond dat eisers als getuige zijn opgeroepen dan wel gedagvaard en/of dat de kort geding rechter hen ter zitting van 19 december 2016 als getuige heeft gehoord, nadat eisers zich op de op hen rustende geheimhoudingsplicht op het verschoningsrecht hebben beroepen en de kort geding rechter heeft geoordeeld dat hen geen beroep op het verschoningsrecht toekomt. De verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 24 december 2013 (ECLI:NL:GHDHA:2013: 4781) kan eisers dan ook niet baten.
10. De beroepsgrond dat geen sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk en dus ook niet van een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding, faalt. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de onder 8. vastgestelde plichtsverzuimen van eisers en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, het vertrouwen in hun persoon dusdanig ondermijnd dat er geen basis meer bestond voor een vruchtbare samenwerking. Daarbij is van belang dat eisers geen gehoor hebben gegeven aan de met klem gedane oproep van hun naasthogere leidinggevende om vermeende misstanden alsnog op grond van de Klokkenluidersregeling intern te melden opdat de gemeente Utrecht die melding zou kunnen onderzoeken en zo nodig geconstateerde interne misstanden had kunnen aanpakken.
Onder deze omstandigheden was ten tijde van het ontslag sprake van een zodanige vertrouwensbreuk dat voortzetting van het dienstverband, ook elders in de gemeentelijke organisatie, in redelijkheid niet meer van de gemeente Utrecht kon worden gevergd. Daarom was verweerder niet gehouden eisers elders binnen de gemeentelijk organisatie te herplaatsen of inspanningen daartoe te verrichten. Gelet op het voormelde is de rechtbank van oordeel dat er dan ook voldoende feitelijke grondslag was om eisers te ontslaan wegens een nader te bepalen grond als bedoeld in artikel 8:13 van de ARU.
11. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder niet bevoegd was om hen ontslag te verlenen, nu zij onder het beschermingsbereik van de Klokkenluidersregeling vallen. Eisers hebben in dit verband een beroep gedaan op onderdeel 2 van de Klokkenluidersregeling waarin is bepaald dat het personeelslid, dat te goeder trouw volgens deze regeling een melding heeft gedaan, op geen enkele wijze daardoor wordt benadeeld.
12. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond faalt. Daartoe overweegt zij het volgende. De rechtbank stelt vast dat de gedragingen van eisers die verweerder aan hun ontslag ten grondslag heeft gelegd en dus tot het onderhavige ontslag hebben geleid, zien op de gedragingen van eisers in oktober en december 2016 met betrekking tot de onder 1.3. en 1.4. bedoelde aanbestedingsprocedure.
Eisers hebben op 3 augustus 2017 de onder 1.13. bedoelde brief aan verweerder gericht waarin zij met verwijzing naar de Klokkenluidersregeling vermeende misstanden binnen de organisatie van de gemeente Utrecht in de periode van 2008 tot en met 2017 hebben gemeld.
Nu de melding van 3 augustus 2017 noch aan de voornemens tot ontslag van 20 juli 2017 noch aan het ontslag van eisers ten grondslag is gelegd en dus niet tot het onderhavige ontslag heeft geleid, heeft deze melding dus geen rol gespeeld bij de beweegreden van verweerder om eisers niet langer in dienst te houden.
Eisers hebben weliswaar gesteld dat zij eerder dan oktober 2016 en herhaaldelijk meldingen van vermeende misstanden hebben gedaan, maar eisers hebben niet (met objectieve verifieerbare gegevens) aannemelijk gemaakt dat zij vóór oktober 2016 mondeling dan wel schriftelijk melding hebben gemaakt van vermeende misstanden inzake de onder 1.3. en 1.4. bedoelde aanbestedingsprocedure. Gelet hierop kan dan ook niet worden vastgesteld dat eisers zouden zijn ontslagen omdat zij als klokkenluiders vermeende misstanden met betrekking tot de aanbestedingsprocedure zouden hebben gemeld. Daarom kan de verwijzing van eisers naar de uitspraak van een kantonrechter bij de rechtbank Overijssel van 6 juni 2017 (ECLI:RBOVE:2017:2320) hen niet baten.
Voor deze wijze van beoordelen vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de CRvB van 4 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013: 855).
13. De beroepsgrond van eisers dat van hen niet verlangd kon worden dat zij vóór oktober 2016 een melding volgens de Klokkenluidersregeling zouden hebben gedaan over vermeende misstanden met betrekking tot de onder 1.3. en 1.4. bedoelde aanbestedingsprocedure en dat zij daarom toch onder het beschermingsbereik van de Klokkenluidersregeling vallen, faalt. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Dat eisers om verschillende redenen geen vertrouwen hadden in hun leidinggevende en de vertrouwenspersoon Integriteit en dat hun leidinggevende, de groepschef [naam groep] , tijdens de onder 1.9. bedoelde bijeenkomst van 12 december 2016 aanwezig was en eisers zich door zijn uitlatingen tijdens die bijeenkomst geïntimideerde voelden, laat onverlet dat eisers bij de naasthogere leidinggevende een melding hadden kunnen maken op het moment waarop bij hen het vermoeden ontstond van misstanden inzake de onder 1.3. en 1.4. bedoelde aanbestedingsprocedure. Ook hadden eisers rechtstreeks bij de externe commissie een melding kunnen maken. Feiten en/of omstandigheden waarom dit niet van eisers zou mogen worden gevergd zijn gesteld noch gebleken. Reeds daarom bestaat geen aanleiding om eisers toch als klokkenluiders aan te merken die wat betreft de onderhavige ontslagprocedures onder het beschermingsbereik van de Klokkenluidersregeling vallen.
14. De beroepsgrond van eisers dat hun ontslag een disproportionele inmenging is in hun recht op vrijheid van meningsuiting, in het bijzonder hun vrijheid om inlichtingen te verstrekken, zoals neergelegd in artikel 10 van het EVRM faalt reeds vanwege de omstandigheid dat niet is gebleken i) dat eisers conform het subsidiariteitsbeginsel vóór oktober 2016 een Klokkenluidersmelding hebben gemaakt van de vermeende misstanden inzake de onder 1.3. en 1.4. bedoelde aanbestedingsprocedure en ii) dat dit niet van hen zou mogen worden gevergd. Om die reden kan de verwijzing van eisers naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 12 februari 2008, 14277/04 (ECLI:CE:ECHR:2008: 0212JUD001427704; Guja vs. Moldovië) en de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 februari 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:792) eisers niet baten.
15. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder bevoegd was aan eisers ontslag te verlenen. Er is geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het ontslag van eisers houdt dus stand.
16. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB kan aanleiding bestaan om bovenop (de garantie op) de werkloosheidsuitkering, de aanvullende uitkering en de na-wettelijke uitkering een compensatie toe te kennen indien het bestuursorgaan een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de situatie die tot het ontslag heeft geleid.
17. De beroepsgrond van eisers dat verweerder naast de getroffen passende regeling ook een compensatie (het zogeheten ‘plusje’) had moeten bieden, faalt. Uit wat onder 10. staat volgt immers dat de onherstelbare vertrouwensbreuk in overwegende mate is veroorzaakt door factoren die aan de persoon van eisers zijn te relateren. Verweerder heeft daarom terecht afgezien van het toekennen van de gevraagde compensatie.
Buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging
18. De rechtbank is van oordeel dat het buitengewoon verlof, gezien de motivering van de primaire besluiten I en III, is bedoeld als ordemaatregel. Verweerder heeft aan deze besluiten onder meer ten grondslag gelegd dat het tewerkstellen van eisers binnen de gemeentelijke organisatie niet meer aan de orde was vanwege de onherstelbare vertrouwensbreuk en de (voorgenomen) dienstbeëindiging van eisers.
19. De beroepsgrond dat een wettelijke grondslag voor het eenzijdig verlenen van buitengewoon verlof ontbreekt, faalt. Artikel 6:7, tweede lid, van de ARU biedt de wettelijke grondslag hiervoor.
20. Nu de bij de bestreden besluiten I en II gehandhaafde primaire besluiten I en III een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft, kunnen de bestreden besluiten I en II in zoverre slechts terughoudend worden getoetst. Zie een uitspraak van de CRvB van 3 januari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BY7858).
21. Anders dan eisers hebben betoogd was voor het verlenen van buitengewoon verlof voldoende feitelijke grond aanwezig. Er was immers sprake van een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding tussen eisers en de gemeente Utrecht. Onder deze omstandigheden heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voortzetting van de werkzaamheden van eisers binnen de gemeentelijke organisatie strijdig zou zijn met de (voorgenomen) dienstbeëindiging en dat het ongevraagd verlenen van buitengewoon verlof de voor eisers minst nadelige oplossing was. Er is dan ook niet gebleken dat verweerder niet in redelijkheid eenzijdig buitengewoon verlof heeft kunnen verlenen aan eisers. De beroepsgrond faalt.
21. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de beroepen ongegrond zijn.
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, voorzitter, en mr. C. Karman en
mr. J. Woestenburg, leden, in aanwezigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2018.
De griffier is verhinderd om dezevoorzitter
uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.