ECLI:NL:RBMNE:2018:4458

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
16/652152-18; 16/096334-17; 16/206933-17; 16/129737-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging van drie vrouwelijke slachtoffers en het overtreden van een opgelegd contactverbod

Op 18 september 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die werd beschuldigd van belaging van drie vrouwelijke slachtoffers en het overtreden van een contactverbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 juli 2017 tot en met 31 januari 2018 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers door hen te stalken en te belagen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 230 dagen, met aftrek van het voorarrest, en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden opgelegd. Deze voorwaarden omvatten onder andere een klinische behandeling, een contactverbod met de slachtoffers en een locatieverbod voor de wijken waar de slachtoffers wonen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en dat zijn gedrag ernstige gevolgen heeft gehad voor de slachtoffers, die zich door zijn handelen in hun bewegingsvrijheid beperkt voelden. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/652152-18; 16/096334-17 (gev. ttz); 16/206933-17 (gev. ttz.); 16/129737-17 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 september 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1966] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in Penitentiair Psychiatrisch Centrum Vugt te Vugt.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De zaken met de parketnummers 16/206933-17, 16/096334-17 en 16/129737-17 zijn op
21 maart 2018 door de politierechter verwezen naar de meervoudige strafkamer.
Het onderzoek ter terechtzitting door de meervoudige strafkamer heeft vervolgens op
15 mei 2018, 25 juni 2018 en op 4 september 2018 plaatsgevonden. Ter terechtzitting van
25 juni 2018 heeft rechtbank de voeging van alle afzonderlijk aangebrachte zaken bevolen. Nadat ter terechtzitting van 25 juni 2018 een tweetal gedragsdeskundigen is gehoord heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden ter terechtzitting van 4 september 2018.
Verdachte en zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht, zijn telkens ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer verschenen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. B. Nitrouw en van hetgeen verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/652152-18: in de periode van 1 juli 2017 tot en met 31 januari 2018 te Amersfoort [slachtoffer 1] en/of anderen aanwezigen/betrokkenen in [locatie] heeft gestalkt;
16/096334-17: in de periode van 20 mei 2014 tot en met 16 mei 2017 te Amersfoort en/of Hoogland [slachtoffer 2] en/of haar moeder en/of [slachtoffer 3] heeft gestalkt;
16/206933-17: in de periode van 4 maart 2017 tot en met 29 september 2017 te Amersfoort [slachtoffer 2] en/of haar moeder, [slachtoffer 4] en/of haar schoonzus [slachtoffer 1] en/of haar leidinggevende [slachtoffer 5] heeft gestalkt;
16/129737-17: in de periode van 5 juni 2017 tot en met juni 2017 te Amersfoort opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een aan hem opgelegde gedragsaanwijzing.

3.VOORVRAGEN

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van het ten laste gelegde.
3.3
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in de vervolging. Hiertoe heeft de raadsman – kort weergegeven – aangevoerd dat overtreding van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.) een zogenaamd klachtdelict betreft en dat in de onderhavige zaken klachten ontbreken, klachten niet tijdig zijn gedaan en machtigingen tot het doen van klachten ontbreken, dan wel te laat zijn afgegeven.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Het misdrijf van belaging als bedoeld in artikel 285b Sr. wordt niet vervolgd dan op klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd. Dit klachtvereiste strekt ertoe dat het persoonlijk belang van het slachtoffer om niet te worden geconfronteerd met eventuele negatieve gevolgen van een strafvervolging, de voorrang heeft boven het algemene belang van strafvervolging. Met die gedachte strookt ook dat artikel 164 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ertoe strekt dat komt vast te staan dat de tot klacht gerechtigde persoon uitdrukkelijk heeft verzocht een strafvervolging in te stellen (HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1278, NJ 2011/204).
Het bestaan van een klacht als omschreven in artikel 164, eerste lid, Sv kan ook worden aangenomen, indien op grond van het onderzoek op de terechtzitting is vastgesteld dat de klager ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld (HR 11 januari 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC8448, NJ).
In de aan de rechtbank voorgelegde zaken hebben [slachtoffer 1] (16/652152-18), [slachtoffer 2] (16/096334-17 en 16/206933-17) en [slachtoffer 3] (16/096334-17) aangifte gedaan van belaging, hebben zij zich gesteld als benadeelde partij en hebben zij een schriftelijke slachtofferverklaring ingediend. Ook is ter terechtzitting van 4 september 2018 door vertegenwoordigers van deze benadeelde partijen/slachtoffers het woord gevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat, wat er ook zij van hetgeen de raadsman omtrent de klachten met betrekking tot deze hiervoor genoemde zaken en personen naar voren heeft gebracht, uit hetgeen in de vorige alinea is weergegeven niet anders kan worden afgeleid dan dat bij [slachtoffer 1] (16/652152-18), [slachtoffer 2] (16/096334-17 en 16/206933-17) en [slachtoffer 3] (16/096334-17) ten tijde van de aangifte de wens tot vervolging van verdachte aanwezig was. Het verweer van de raadsman wordt ten aanzien van deze zaken en personen verworpen.
Van de feiten met betrekking tot [slachtoffer 6] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] , zoals ten laste gelegd onder 16/206933-17 en de moeder van [slachtoffer 2] , zoals ten laste gelegd onder 16/096334-17 is door deze personen geen aangifte gedaan en door hen is geen klacht ingediend. De officier van justitie heeft zich met betrekking tot deze feiten en personen op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen. De rechtbank zal in die zaken, voor zover de tenlastelegging ziet op de belaging van de hiervoor genoemde personen, bij gebreke van een aangifte en een klacht, het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.
3.4
Schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden met dien verstande dat hij omtrent de pleegperiode en partiële vrijspraken – kort gezegd – het volgende heeft aangevoerd:
16/096334-17:
- de pleegperiode dient te worden bepaald van 9 juli 2014 tot en met 16 mei 2017 en voor zover de tenlastelegging ziet op de moeder van [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 4] ) dient vrijspraak te volgen;
16/206933-17:
- de pleegperiode dient te worden bepaald van 17 mei 2017 tot en met 29 september 2017 en voor zover de tenlastelegging ziet op [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] dient vrijspraak te volgen;
16/129737-17:
- als pleegdatum dient enkel 5 juni 2017 te worden bepaald;
16/652152-18:
- de pleegperiode dient te worden bepaald van omstreeks 1 juli 2017 tot en met 31 januari 2018.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde belagingen. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat (I) de door de aangevers gedane aangiften onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. In het geval wel steunbewijs aanwezig wordt geacht zijn (II) de door verdachte gepleegde handelingen niet te kwalificeren als belaging, aldus de raadsman.
Met betrekking tot het overtreden van de gedragsaanwijzing, zoals ten laste gelegd onder 16/129737-17 heeft de raadsman aangevoerd dat (III) verdachte zich ingevolge de gedragsaanwijzing heeft onthouden van contact met [slachtoffer 6] en [slachtoffer 2] . Verdachte is weliswaar aan de deur van de woning van de zoon van [slachtoffer 6] geweest, maar hij wist niet dat [slachtoffer 6] daar ook woonde, aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
Overwegingen omtrent het bewijs
I.
Het verweer van de raadsman dat de aangiften van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen vindt zijn weerlegging in de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.
II.
Met betrekking tot de ten laste gelegde belaging ten aanzien van [slachtoffer 1] (16/652152-18), [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (16/096334-17) en [slachtoffer 2] (206933-17) overweegt de rechtbank als volgt.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, Sr is volgens vaste jurisprudentie van belang de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat uit de gebruikte bewijsmiddelen volgt dat aan dit criterium is voldaan. Uit het geheel van de gedragingen van verdachte – zoals blijkt uit de bewijsmiddelen – volgt naar het oordeel van de rechtbank zonder meer dat verdachte ten aanzien van de hierboven genoemde aangevers wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer.
III.
Met betrekking tot het overtreden van de gedragsaanwijzing, zoals ten laste gelegd onder 16/129737-17, overweegt de rechtbank dat uit de gebruikte bewijsmiddelen het volgende is gebleken:
  • aan verdachte is op 29 mei 2017 is op grond van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering een “gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast” uitgereikt;
  • in deze gedragsaanwijzing stond onder andere – zakelijk weergegeven – vermeld dat verdachte zich diende te onthouden van contact met [slachtoffer 6] ;
  • de gedragsaanwijzing ging in op de dag van uitreiking en bleef van kracht voor een periode van 90 dagen;
  • aangeefster [slachtoffer 6] heeft verklaard dat op 5 juni 2017 een handgeschreven brief bij haar woning te [woonplaats] door de brievenbus was gedaan en dat deze was ondertekend met [naam verdachte] ;
  • verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat de brief door hem bij de betreffende woning was bezorgd en dat deze bestemd was voor de moeder van [slachtoffer 2] , zijnde [slachtoffer 6] .
De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen hiervoor is weergegeven, waarbij de door verdachte aan [slachtoffer 6] bedoelde brief haar ook heeft bereikt, blijkt dat sprake is geweest van het hebben van contact met [slachtoffer 6] en dus van het overtreden van de aan hem opgelegde gedragsvoorwaarde. Dat verdachte dacht dat op het adres waarop hij de brief bezorgde enkel de zoon van [slachtoffer 6] woonde maakt dat oordeel niet anders.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16/652152-18
in de periode van 1 juli 2017 tot en met 2 januari 2018 te
Amersfoort, wederrechtelijk, stelselmatig, opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1]
door
- meerdere malen per dag bij dat café, waar [slachtoffer 1] werkt, langs te lopen en door het raam bij het café naar binnen te kijken en/of te staren en dingen te roepen/schreeuwen en
- brieven met inhoud in de brievenbus te doen en/of bij het
café naar binnen te gooien en
- een brief met inhoud op het raam van het café te plakken en
- op zijn facebookpagina berichten te plaatsen over [locatie]
en bezoekers en
- bij dat café naar binnen te gaan en te schreeuwen
aldus telkens handelingen te verrichten met het oogmerk die [slachtoffer 1] ,
te dwingen iets te doen en te dulden.
16/096334-17
in de periode gelegen tussen 9 juli 2014 tot en met 16 mei 2017 te Amersfoort en te
Hoogland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op een anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , met het oogmerk die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] te dwingen iets te doen en te dulden, immers heeft hij
aldaar in genoemde periode:
- die voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] veelvuldig e-mailberichten gestuurd en
- die voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] veelvuldig brieven en/of krantenknipsels gestuurd naar haar woonadressen en
- veelvuldig langs de woningen van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gelopen en in de nabijheid van hun woningen opgehouden en bij die woning van die [slachtoffer 2] aangebeld, met het oogmerk om die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] te dwingen een gesprek aan te gaan en
- veelvuldig langs het werkadres van die [slachtoffer 2] gelopen en
aldaar opgehouden en
- die voornoemde [slachtoffer 2] veelvuldig sms-berichten naar haar privé-nummer gestuurd.
16/206933-17
op tijdstippen in de periode in of omstreeks 17 mei 2017 tot en met 29 september 2017 te Amersfoort, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op een anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2] immers heeft hij aldaar in genoemde periode:
- die [slachtoffer 2] veelvuldig brieven en andere post gestuurd en
- die [slachtoffer 4] , moeder van [slachtoffer 2] , achterna gelopen en zichzelf
rondom haar opgehouden,
met het oogmerk die [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen en te dulden.
16/129737-17
op 5 juni 2017 tot en met juni 2017 te Amersfoort, opzettelijk
heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel
509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten
de gedragsaanwijzing d.d. 29 mei 2017 gegeven door de officier van justitie
te arrondissement Midden-Nederland, kort weergegeven inhoudende dat hij,
verdachte, zich van contact zou onthouden met
- [slachtoffer 6] / [naam] , geboren op [1958] te [geboorteplaats] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 16/652152-18, 16/096334-17, 16/206933-17 en 16/129737-17 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 16/652152-18 en 16/096334-17 bewezen verklaarde levert volgens de wet
telkenshet volgende strafbare feit op:
belaging.
Het onder 16/096334-17 bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
belaging, meermalen gepleegd.
Het onder 16/129737-17 bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 230 dagen, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd te gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld onder oplegging van – kort gezegd – de volgende voorwaarden:
  • behandeling in een forensisch psychiatrische setting (op advies van de reclassering zo geformuleerd) voor de maximale duur van 18 maanden;
  • meewerken aan totstandkoming van diagnostiek;
  • meewerken aan een verblijf op een eventuele overbruggingsplaats voor de maximale duur van 3 maanden;
  • opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • ambulante behandeling;
  • meldplicht bij de reclassering;
  • correct gebruik van de voorgeschreven medicatie;
  • contactverbod met [slachtoffer 2] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] ;
  • locatieverbod voor de wijken waar de slachtoffers woonachtig zijn; overeenkomstig de aan dit vonnis gehechte bijlage II;
  • zich houden aan de algemene voorwaarden, waaronder het niet opnieuw plegen van strafbare feiten.
Met betrekking tot de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht heeft de officier van justitie gevorderd deze dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, in het geval dat de rechtbank tot een bewezen verklaring komt, op het standpunt gesteld dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. Aan deze deels voorwaardelijke gevangenisstraf kunnen dan de door de officier van justitie gevorderde voorwaarden worden verbonden, met dien verstande dat de raadsman zich heeft verzet tegen oplegging van een locatieverbod voor het centrum van Amersfoort.
Gelet op de reeds lange duur die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten op het moment van vonnis wijzen ruim 7 maanden, kan het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf slechts van korte duur zijn, aldus de raadsman.
De door de officier van justitie gevorderde TBS-maatregel met voorwaarden is volgens de raadsman een laatste redmiddel en is thans een brug te ver. Hierbij heeft de raadsman gewezen op het blanco strafblad van verdachte, de leeftijd van verdachte en de relatieve geringe ernst van de feiten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Vrijheidsstraf
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] . Met zijn handelen heeft verdachte ernstige en herhaalde inbreuken gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander, in dit geval op die van de drie vrouwelijke slachtoffers. Het gedrag van verdachte is voor hen zeer beklemmend en beangstigend geweest en zij zijn door toedoen van verdachte ernstig in hun bewegingsvrijheid beperkt. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd psychische en emotionele gevolgen daarvan kunnen ondervinden.
Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen blijkt ook hoezeer verdachtes handelen bij de slachtoffers gevoelens van onrust, angst en overlast heeft veroorzaakt en dat zij thans nog kampen met de gevolgen van hetgeen verdachte hun heeft aangedaan. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij met zijn handelen volkomen voorbij gegaan is aan de gevoelens van de slachtoffers en slechts oog heeft gehad voor zijn eigen belangen.
Verdachte heeft zich daarnaast ook schuldig gemaakt aan het overtreden van een aan hem opgelegd contactverbod.
Naar de persoon van verdachte hebben drs. T.’t Hoen, gezondheidspsycholoog, en Y. Baoutou, psychiater (supervisant)/F. Nhass, psychiater, afzonderlijk onderzoek verricht. Uit hun eerste rapportages, gedateerd 14 mei 2018, is gebleken dat verdachte beperkt zijn medewerking had verleend aan de onderzoeken.
De psychiater kon hierdoor de aan hem voorgelegde vragen niet beantwoorden en gaf in zijn rapportage te kennen dat een klinische plaatsing in het Pieter Baan Centrum overwogen zou kunnen worden teneinde te trachten tot volledige beantwoording van de gestelde vragen te komen. De psycholoog gaf in zijn rapport te kennen dat hij de aan hem voorgelegde vragen wel kon beantwoorden, maar dat hij door het beperktere onderzoek werd bemoeilijkt voor wat betreft uitspraken omtrent de diagnostiek. Volgens de psycholoog staat de paranoïde psychotische symptomatologie – waarbij de etiologie van deze problematiek onvoldoende duidelijk wordt – op de voorgrond bij een kwetsbare en al vanaf de vroege ontwikkeling sociaal zeer beperkte en teruggetrokken man, die zich in zijn jeugd geconfronteerd wist met seksueel misbruik. Tevens lijkt hij opgegroeid in een onveilig milieu, waar sprake was van pedagogische en emotionele verwaarlozing. Er zijn aanwijzingen dat er sprake is van een autisme spectrum stoornis (een ontwikkelingsstoornis), maar ook persoonlijkheidspathologie is niet uit te sluiten.
Ter terechtzitting van 15 mei 2018 heeft de rechtbank, ter beantwoording van de vraagstellingen, enerzijds de plaatsing in het PBC bevolen, en anderzijds – gelet op de lange wachttijd voor plaatsing in het PBC - verdachte nog een kans geboden zijn medewerking te verlenen aan een aanvullend onderzoek door voornoemde gedragsdeskundigen.
Uit het aanvullende rapport van de psychiater van 19 juni 2018 is gebleken dat verdachte aan het aanvullend onderzoek door de psychiater enige medewerking heeft verleend, alhoewel verdachte nog altijd niet wenste mee te werken aan een testpsychologisch onderzoek of aan het opvragen van hetero-anamnese van derden en/of medische informatie. Alhoewel volgens de psychiater stellige uitspraken in classificerende zin (in termen van de DSM-5) nog steeds lastig zijn, is er (zeker omdat er nu in tegenstelling tot het eerder onderzoek wel uitgebreid hetero-anamnestisch onderzoek gedaan en verkregen is door psycholoog ’t Hoen) in beschrijvende zin wel een redelijk goede indruk van verdachte. Volgens de psychiater is een ontwikkelingsstoornis in de vorm van een autisme spectrum stoornis (ASS) zeer waarschijnlijk. Er is bovendien al langere tijd sprake van een paranoïde waandenken.
Ter terechtzitting van 25 juni 2018 heeft de psychiater verklaard dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis, maar dat hij niet exact heeft kunnen vaststellen van welke stoornis sprake is. Het lijkt naar de mening van de psychiater te gaan om ASS en er zijn aanwijzingen gevonden voor kenmerken passend bij een paranoïde (manisch-)psychotisch toestandsbeeld.
De psycholoog heeft in zijn aanvullend rapport van 21 juni 2018 te kennen gegeven dat verdachte naar vermogen zijn medewerking heeft verleend aan het door hem uitgevoerde aanvullend onderzoek. Aan een testpsychologisch onderzoek wenste de verdachte ook bij de psycholoog niet zijn medewerking te verlenen. Volgens dit aanvullend rapport van de psycholoog is een ontwikkelingsstoornis in de vorm van een autisme spectrum stoornis zeer waarschijnlijk. Bovendien is al langere tijd sprake van een paranoïde waandenken (waarbij de etiologie van deze problematiek onvoldoende duidelijk te krijgen is). Naar de mening van de psycholoog is er voldoende aanleiding om te spreken van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, waarvan ook sprake was ten tijde van het ten laste gelegde. De psycholoog heeft geadviseerd de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt de vorenstaande conclusies en het advies over en maakt deze tot de hare. Het hiervoor bewezen verklaarde zal verdachte daarom in verminderde mate worden toegerekend.
Uit de aard en de ernst van het bewezen verklaarde volgt naar het oordeel van de rechtbank dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank acht, het bovenstaande afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 230 dagen, met aftrek van het voorarrest passend en geboden. De rechtbank is, alhoewel verdachte een blanco strafblad heeft, van oordeel dat, rekening houdend met de duur van de belagingen, het aantal slachtoffers dat verdachte gemaakt heeft en de impact die verdachtes handelen op hen heeft gemaakt niet volstaan kan worden met een gevangenisstraf van kortere duur.
Maatregel
De psychiater heeft in zijn rapport van 19 juni 2018 weergegeven dat verdachte met hem niet heeft willen spreken over de ten laste gelegde feiten. Hierdoor kan geen eenduidige risicoprognose worden gegeven. De psychiater is van mening dat de woede en frustratie (waargenomen bij het psychiatrisch onderzoek in engere zin, met aanwijzingen voor een paranoïde psychotisch toestandsbeeld in het kader van zeer waarschijnlijk een psychotische stoornis en/of ASS) maakt dat verdachte moeilijker in te schatten en aan te voelen is, en hij dus meer onberekenbaar kan zijn. Verdachte kan zich immers als gevolg van zijn pathologische achterdocht (ten onrechte) sneller aangevallen en onheus bejegend voelen, wat zijn woede alleen maar zal vergroten. Het risico dat hij op termijn toch fysiek agressief gedrag kan vertonen zal naar inschatting van de psychiater bij onvoldoende hulpverlening toenemen. Ter terechtzitting van 25 juni 2018 heeft de psychiater verklaard dat voor het goed behandelen van verdachtes pathologie alles afhangt van de juiste begeleiding, behandeling en het innemen van de juiste medicatie. Zelfs met inname van medicatie blijven de wanen aanwezig en zonder het innemen van medicijnen zullen de wanen volgens de psychiater zeker toenemen. Het ontbreken van ziektebesef en het niet uit vrije wil innemen van medicatie baart de psychiater grote zorgen. Om de inname van medicatie te bewerkstelligen moet er een zware stok achter de deur staan, aldus de psychiater. De psychiater heeft, daar door de rechtbank naar gevraagd, te kennen gegeven dat het aan de rechtbank is om te beslissen of – kort gezegd – een TBS-maatregel met voorwaarden of een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met voorwaarden aan de orde is. In beide gevallen zal in een kliniek onderzoek moeten worden verricht naar de stoornissen van verdachte en gezocht moeten worden naar de juiste medicatie. De behandeling van verdachte zal volgens de psychiater geruime tijd in beslag nemen.
Uit het rapport van 21 juni 2018 blijkt dat de psycholoog het risico dat verdachte het ten laste gelegde gedrag zal blijven vertonen, zonder passende hulpverlening, als hoog inschat. Het risico op escalatie in gewelddadig gedrag komt op basis van de SRP echter niet als hoog naar voren. Het strafblad van verdachte en informatie van de broer van verdachte bevestigen dat beeld. Echter, evenals de psychiater geeft de psycholoog te kennen dat de woede en frustratie bij betrokkene toenemen, waarbij de paranoïde psychotische pathologie maakt dat hij moeilijker in te schatten en aan te voelen is, en hij dus meer onberekenbaar kan zijn. Overeenkomstig het advies van de psychiater acht de psycholoog een klinische behandeling geïndiceerd. In de kliniek kan dan nadere diagnostiek plaatsvinden en een nog beter passend hulpverleningstraject worden opgesteld. Na een klinisch traject zal langdurige ambulante nazorg volgens de psycholoog essentieel zijn. Ter terechtzitting van 25 juni 2018 heeft de psycholoog verklaard dat een klinische behandeling in het meest positieve geval zeker een jaar zal behelzen, zeker nu er eerst nog diagnostiek plaats moet vinden. Daarna moet er onder meer nog een ambulante behandeling en hulpverlening volgen.
Op grond van hetgeen hiervoor is weergegeven stelt de rechtbank vast dat zonder behandeling de kans op herhaling van soortgelijke delicten als bewezen verklaard (belaging) hoog is. Zowel de psychiater als de psychiater adviseren een klinische behandeling. In de kliniek moet nader onderzoek worden verricht naar de aanwezige stoornis(sen) bij verdachte en moet hij ingesteld worden op de juiste medicatie. Voor het slagen van een behandeling, ter beperking van het recidiverisico, is inname van de juiste medicatie essentieel. Na een klinisch traject, dat naar verwachting minimaal een jaar in beslag zal nemen, zal langdurige ambulante nazorg aan de orde zijn.
Namens Reclassering Nederland heeft [reclasseringswerker] , reclasseringswerker, ter terechtzitting van 4 september 2018 verklaard dat in afwachting van een opname in een kliniek verdachte op een overbruggingsplek kan verblijven. Binnen 1 tot 2 weken na de beslissing tot klinische opname zou dat volgens deze reclasseringswerker geregeld kunnen zijn. Het NIFP-IFZ heeft volgens deze reclasseringswerker toegezegd ondertussen al op zoek te kunnen gaan naar een geschikte kliniek ten behoeve van de klinische behandeling. De ervaring leert dat voor de klinische behandeling zeker één tot anderhalf jaar uitgetrokken moet worden. Nu ook nog diagnostiek plaats moet vinden moet eerder gedacht te worden aan anderhalf jaar, aldus de reclasseringswerker. De reclasseringswerker heeft de bijzondere voorwaarden, zoals deze verbonden kunnen worden aan zowel een voorwaardelijk strafdeel als een voorwaardelijke TBS-maatregel, op schrift overgelegd.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of – kort gezegd – de noodzakelijk geachte klinische behandeling en overige voorwaarden gekoppeld moeten worden aan een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals bepleit door de raadsman, of aan een TBS-maatregel met voorwaarden, zoals gevorderd door de officier van justitie.
De rechtbank is hierover van oordeel dat het opleggen van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardijk strafdeel een te wankele basis biedt. De kans bestaat immers dat verdachte om wat voor reden dan ook afhaakt, vervolgens zijn voorwaardelijk strafdeel uitzit en van (verdere) behandeling en begeleiding geen sprake meer is. Dit levert een te groot risico op voor verdachtes slachtoffers. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat een voorwaardelijke TBS-maatregel passend en geboden is.
Aan de voorwaarden voor het opleggen van een TBS-maatregel, zoals genoemd in artikel 37a Sr, is ook voldaan. Hiervoor is namelijk vastgesteld dat bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van geestvermogens. Het bewezen verklaarde, te weten artikel 285b Sr, behoort daarnaast tot één van de artikelen waarvoor oplegging van de TBS-maatregel mogelijk is en uit hetgeen hiervoor is weergegeven volgt dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de TBS-maatregel eist.
De rechtbank zal aan de voorwaardelijke TBS-maatregel de hierna in het dictum te noemen voorwaarden verbinden. Dit betekent dat als voorwaarde ook wordt opgenomen dat verdachte zich niet mag begeven en ophouden in – kort gezegd – het stadscentrum van Amersfoort. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat een dergelijk verbod weliswaar een aanzienlijke inbreuk maakt op de bewegingsvrijheid van verdachte, maar dat dit afgezet tegen de belangen van de slachtoffers en meer specifiek het belang van slachtoffer [slachtoffer 1] , een aanvaardbare beperking van de bewegingsvrijheid oplevert.
Duur TBS-maatregel
In geval aan verdachte de (voorwaardelijke) TBS-maatregel wordt opgelegd moet de rechter in zijn motivering van de maatregel tot uitdrukking brengen dat deze wel of niet ter zake van een geweldsmisdrijf is opgelegd. Dit is vooral van belang indien het misdrijf ter zake van de TBS-maatregel wordt opgelegd, niet zonder meer kan worden gekarakteriseerd als een geweldsmisdrijf – dus als een misdrijf dat was gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen – bijvoorbeeld zoals in het onderhavige geval bij belaging (artikel 285b Sr).
De rechtbank overweegt hierover dat in dit geval uit de bewezen verklaarde feiten en ook overigens geenszins is gebleken dat sprake is van een geweldsmisdrijf in de zin van artikel 38e Sr. De totale duur van een eventuele TBS met dwangverpleging (na omzetting als bedoeld in art. 38c Sr) kan daarom een termijn van vier jaren niet te boven gaan.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank zal bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Intrekking bevel observatie in het PBC
De rechtbank heeft, gelet op het vorenstaande, het kabinet van de rechter-commissaris te kennen gegeven dat de observatie in het PBC geen doorgang moet vinden.

9.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 1]

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het geding gevoegd en vordert een totaalbedrag van € 1.218,--. Het gevorderde bedrag bestaat voor € 1.000,-- uit immateriële schade en voor een bedrag van € 218,-- uit materiële schade. Deze gevorderde materiële schade is opgebouwd uit de volgende schadeposten: “misgelopen omzet” (€ 200,--) en “paar mensen weggegaan” (€ 18,--).
De benadeelde partij heeft verzocht het gevorderde bedrag geheel toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Tevens heeft zij verzocht de schadevergoedingsmaatregel (zoals bedoeld in artikel 36f Sr) aan verdachte op te leggen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de vordering op het standpunt gesteld dat de gehele vordering voor toewijzing in aanmerking komt.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte ten aanzien van de toe te wijzen bedragen, alsmede voor de verschuldigde wettelijke rente, de zogenoemde schadevergoedingsmaatregel op de leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden, dan wel verzocht de vordering af te wijzen, dan wel verzocht aan de benadeelde partij een lager bedrag toe te kennen dan gevorderd. De materiële schadeposten zijn volgens de raadsman niet onderbouwd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het door verdachte bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal de immateriële schade naar billijkheid begroten op een bedrag van € 1.000,--. Met betrekking tot de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat deze onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2017 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel (materiële schade) van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.000,--, te vermeerderen met voornoemde wettelijke rente. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die door verdachte is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling door verdachte is gedaan aan de benadeelde partij.

10.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 2]

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in het geding gevoegd en vordert een totaalbedrag van € 2.234,62. Het gevorderde bedrag bestaat voor € 1.750,-- uit immateriële schade en voor een bedrag van € 484,62 uit materiële schade. Deze gevorderde materiële schade is opgebouwd uit de volgende schadeposten: “eigen risico” (€ 385,--) en “autohuur verhuizing” (€ 99,62).
De benadeelde partij heeft verzocht het gevorderde bedrag geheel toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Tevens heeft zij verzocht de schadevergoedingsmaatregel (zoals bedoeld in artikel 36f Sr) aan verdachte op te leggen
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de vordering op het standpunt gesteld dat, met uitzondering van de schadepost “eigen risico” de vordering voor toewijzing in aanmerking komt.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte ten aanzien van de toe te wijzen bedragen, alsmede voor de verschuldigde wettelijke rente, de zogenoemde schadevergoedingsmaatregel op de leggen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden, dan wel verzocht de vordering af te wijzen, dan wel verzocht aan de benadeelde partij een lager bedrag toe te kennen dan gevorderd. De materiële schadeposten zijn volgens de raadsman niet onderbouwd.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het door verdachte bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal de immateriële schade naar billijkheid begroten op een bedrag van € 1.750,--. Met betrekking tot de schadepost “eigen risico” is de rechtbank van oordeel dat deze onvoldoende is onderbouwd. Met betrekking tot de schadepost “autohuur verhuizing” is de rechtbank van oordeel dat het causaal verband tussen het gevorderde en het bewezen verklaarde onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.750,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2017 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel (materiële schade) van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.750,--, te vermeerderen met voornoemde wettelijke rente. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 27 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die door verdachte is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling door verdachte is gedaan aan de benadeelde partij.

11.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 3]

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in het geding gevoegd en vordert een totaalbedrag van € 1.500,--. Het gevorderde bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
De benadeelde partij heeft verzocht het gevorderde bedrag geheel toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Tevens heeft zij verzocht de schadevergoedingsmaatregel (zoals bedoeld in artikel 36f Sr) aan verdachte op te leggen
11.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de vordering op het standpunt gesteld dat de gehele vordering voor toewijzing in aanmerking komt.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte ten aanzien van de toe te wijzen bedragen, alsmede voor de verschuldigde wettelijke rente, de zogenoemde schadevergoedingsmaatregel op de leggen.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden, dan wel verzocht de vordering af te wijzen, dan wel verzocht aan de benadeelde partij een lager bedrag toe te kennen dan gevorderd.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] als gevolg van het door verdachte bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal de immateriële schade naar billijkheid begroten op een bedrag van € 1.500,--.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2017 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.500,--, te vermeerderen met voornoemde wettelijke rente. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 25 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die door verdachte is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling door verdachte is gedaan aan de benadeelde partij.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 57, 184a en 285b Sr, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Partiële niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar-Ministerie:
- verklaart het Openbaar-Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging voor zover het
betreft [slachtoffer 6] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] , zoals ten laste gelegd onder
16/206933-17 en de moeder van [slachtoffer 2] , zoals ten laste gelegd onder
16/096334-17;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 16/652152-18, 16/096334-17, 16/206933-17 en 16/129737-17 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart, voor zover het Openbaar-Ministerie niet partieel niet-ontvankelijk is verklaard, het onder 16/652152-18, 16/096334-17, 16/206933-17 en 16/129737-17 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 16/652152-18, 16/096334-17, 16/206933-17 en 16/129737-17 (gev. ttz) bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
230 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Oplegging Maatregel
- gelast dat
verdachte ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij de volgende
voorwaardenbetreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde:

Meldplicht
verdachte moet zich beschikbaar houden voor gesprekken met de reclassering, zolang de reclassering dat nodig acht. Hiertoe moet hij zich binnen drie werkdagen na aanvang van het reclasseringstoezicht telefonisch melden bij de reclassering voor het maken van een afspraak en zich hierna blijven melden zo frequent als de reclassering dat nodig acht;

Klinische behandeling
verdachte wordt verplicht om op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling zich voor een periode van maximaal 18 maanden te laten opnemen in een Forensische Psychiatrische Setting, zulks ter beoordeling van DIZ, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven. Ook als dit inhoudt het correct gebruiken van de hem voorgeschreven medicatie.

Overbruggingplaats
in het geval voor verdachte nog niet tijdig een plaats in een Forensisch Psychatrische Setting geregeld is dient verdachte mee te werken aan een verblijf op een zogenaamde overbruggingsplaats, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij verdachte zich zal houden aan de hem door die instelling te geven aanwijzingen. De overbruggingsplaats zal een maximale duur hebben van 3 maanden;

Ambulante behandeling
verdachte wordt verplicht om mee te werken aan ambulante behandeling/begeleiding voor zijn problematiek zolang de reclassering dit geïndiceerd acht. Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen die de behandelaar hem geeft
;

Huisvesting
verdachte wordt verplicht, om aansluitend aan de klinische opname zijn medewerking te verlenen aan een hulpverleningstraject dat is gericht op (begeleid zelfstandig) wonen (instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang) of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, te verblijven en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;

Financiën
verdachte dient inzage te geven in zijn financiën indien de reclassering dat nodig acht en werkt, indien dit geïndiceerd is, mee aan bewindvoering;

Medicatie
indien verdachte medicatie krijgt voorgeschreven zal hij deze op de juiste wijze gebruiken;

Contactverbod
verdachte zal op geen enkele wijze (direct of indirect) contact hebben met [slachtoffer 2] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] ;

Locatieverbod
verdachte zal zich niet begeven en ophouden op de plaatsen binnen de weergegeven afkadering in de aan dit vonnis gehechte bijlage;

Recidive
verdachte zal zich niet schuldig maken aan het plegen van strafbare feiten;

Verbod verblijf in het buitenland
verdachte zal zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland begeven. Indien verdachte dat toch wenst overlegt hij hierover met de reclassering, waarna het Openbaar Ministerie beslist;

Actuele foto
verdachte verleent zijn medewerking aan het verstrekken van een actuele foto aan de reclassering ten behoeve van de opsporing;

Forensisch Psychiatrisch Toezicht
verdachte werkt mee aan Forensisch Psychiatrisch Toezicht (FPT) en, indien de reclassering dit nodig acht, werkt verdachte mee aan een time-out in een FPA van maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot een maximum van 14 weken per jaar;

Medewerking verlenen aan reclassering
verdachte verleent medewerking aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere, maar niet uitsluitend, in:
o medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of het ter inzage aanbieden van een geldig identiteitsbewijs (als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht) ten behoeve van het vaststellen van de identiteit;
o zich melden op afspraken bij de reclassering, zo vaak de reclassering dat nodig acht;
o zich houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om betrokkene te bewegen tot het naleven van de voorwaarden;
o medewerking verlenen aan huisbezoeken;
o inzicht geven aan de reclassering over de voortgang van begeleiding of behandeling door andere instellingen/hulpverleners;
o niet verhuizen of van adres veranderen zonder toestemming van de reclassering;
o medewerking verlenen aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht;
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]ter zake van het onder 16/652152-18 bewezen verklaarde tot een bedrag van
€ 1.000,-- (zegge: duizend euro), geheel bestaande uit immateriële schade en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij;
- bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2018, zijnde de dag van aangifte, tot aan de dag der algehele voldoening;
- verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 1], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,--(zegge: duizend euro), geheel bestaande uit immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal aan te vullen met
hechtenis van 20 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
- bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]ter zake van het onder 16/096334-17 bewezen verklaarde tot een bedrag van
€ 1.750,--(zegge: zeventienhonderd en vijftig euro), geheel bestaande uit immateriële schade en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij;
- bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 2], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.750,--(zegge: zeventienhonderd en vijftig euro), geheel bestaande uit immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal aan te vullen met
hechtenis van 27 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
- bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
- wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]ter zake van het onder 16/096334-17 bewezen verklaarde tot een bedrag van
€ 1.500,--(zegge: vijftienhonderd euro), geheel bestaande uit immateriële schade en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij;
- bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 2], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.500,--(zegge: vijftienhonderd euro), geheel bestaande uit immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal aan te vullen met
hechtenis van 25 dagen.De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
- bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk is aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. de Stigter, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. I.P.H.M. Severeijns, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 september 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16/652152-18
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2017 tot en met 31 januari 2018 te
Amersfoort althans in Nederland,
wederrechtelijk, stelselmatig, opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt
op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] en/of andere
aanwezigen/betrokkenen in [locatie]
door
- een of meerdere malen per dag, in elk geval zeer geregeld bij dat café (waar
[slachtoffer 1] werkt) langs te lopen en/of (door het raam) bij het café naar binnen
te kijken en/of te staren en/of dingen te roepen/schreeuwen en/of
- een of meerdere brieven met inhoud in de brievenbus te doen en/of bij het
café naar binnen te gooien en/of
- een of meerdere brieven met inhoud op het raam van het café te plakken en/of
- op zijn facebookpagina een of meerdere berichten te plaatsen over [locatie]
en/of bezoekers en/of
- bij dat café naar binnen te gaan en/of te schreeuwen
(aldus) telkens handelingen te verrichten met het oogmerk die [slachtoffer 1] en/of
andere aanwezigen/betrokkenen in [locatie] ,
te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht
16/206933-17
hij op één of meerdere tijdstippen gelegen in de periode in of omstreeks 4
maart 2017 tot en met 29 september 2017 te Amersfoort,
althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt op een anders persoonlijke levenssfeer, te weten die
van [slachtoffer 2] en/of diens moeder, [slachtoffer 4] en/of diens schoonzus,
[slachtoffer 1] en/of diens leidinggevende [slachtoffer 5] , immers heeft hij aldaar in
genoemde periode:
- [slachtoffer 2] . die voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] en/of
Montijn veelvuldig, althans meermalen brieven en/of (andere) post gestuurd
en/of
- veelvuldig, althans meermalen zichzelf langs de woning van die [slachtoffer 2]
en/of in de nabijheid van haar woning opgehouden en/of
- veelvuldig, althans meermalen [slachtoffer 4] achterna gelopen en/of zichzelf
rondom haar opgehouden, met het oogmerk die [slachtoffer 2] , te dwingen iets te
doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht
16/096334-17
hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 20 mei 2014 (in ieder geval
vanaf 25 februari 2016) tot en met 16 mei 2017 te Amersfoort en/of te
Hoogland, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die
van [slachtoffer 2] en/of diens moeder en/of [slachtoffer 3] , met het oogmerk
die [slachtoffer 2] en/of diens moeder en/of die [slachtoffer 3] , te dwingen iets te
doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij
aldaar in genoemde periode:
- die voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] veelvuldig, althans meermalen
e-mailberichten gestuurd en/of
- die voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] meer dan honderd, althans
veelvuldig, brieven en/of krantenknipsels gestuurd naar haar/hun
woonadres(sen) en/of
- veelvuldig, althans meermalen langs de woning(en) van die [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] gelopen en/of in de nabijheid van haar/hun woning(en) opgehouden
en/of bij die woning(en) aangebeld, met het oogmerk om die [slachtoffer 2] en/of de
moeder van [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] te dwingen een gesprek aan te gaan
en/of
- veelvuldig, althans meermalen langs haar/hun werkadres(sen) gelopen en/of
aldaar opgehouden en/of
- die voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] veelvuldig, althans meermalen
sms-berichten naar haar/hun privé-nummer(s) gestuurd;
art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht
16/129737-17
hij in of omstreeks de periode van 5 juni 2017 tot en met juni 2017 te
Amersfoort, in elk geval in Nederland,
(meermaals)
opzettelijk
heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel
509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten
de gedragsaanwijzing d.d. 29 mei 2017 gegeven door de officier van justitie
te arrondissement Midden-Nederland, kort weergegeven inhoudende dat hij,
verdachte, zich van contact zou onthouden met
- [slachtoffer 6] / [naam] , geboren op [1958] te [geboorteplaats] en/of
- [slachtoffer 2] , geboren op [1984] te [geboorteplaats];
art 184a Wetboek van Strafrecht