ECLI:NL:RBMNE:2017:163

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 januari 2017
Publicatiedatum
17 januari 2017
Zaaknummer
UTR 15/6191, UTR 16/1024 en UTR 16/3538
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratieverplichtingen in het kader van de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 16 januari 2017, wordt de loonsanctie van een werkgever in het kader van de Wet WIA beoordeeld. De zaak betreft een stichting voor katholiek en algemeen bijzonder onderwijs, die in beroep gaat tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de voortzetting van een loonsanctie wegens administratieve tekortkomingen in de re-integratie van een werknemer. De rechtbank oordeelt dat de loonsanctie ten onrechte is voortgezet, omdat de werkgever na ontvangst van de ontbrekende re-integratiestukken aan zijn administratieve verplichtingen heeft voldaan. De rechtbank stelt vast dat de loonsanctie niet kan worden voortgezet op basis van administratieve tekortkomingen, nu de werkgever de benodigde documenten heeft ingediend. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten van het UWV en herroept de primaire besluiten, waarbij de loonsanctie met terugwerkende kracht wordt bekort. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de griffierechten en proceskosten van de eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte en tijdige afhandeling van re-integratieverplichtingen door werkgevers en de rol van het UWV in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 15/6191, UTR 16/1024 en UTR 16/3538

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 januari 2017 in de zaak tussen

Het Sticht, stichting voor katholiek en algemeen bijzonder onderwijs, te Zeist, eiseres
(gemachtigde: mr. H.J. Brouwer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. Florijn).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2015 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de loonsanctie in verband met de tekortkoming in de re-integratieplichten voor
[derde-partij] (de werknemer), niet wordt verkort.
Bij besluit van 16 oktober 2015 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 15 oktober 2015 (het primaire besluit 2) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de loonsanctie niet wordt verkort.
Bij besluit van 11 januari 2016 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 3 december 2015 (het primaire besluit 3) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij het loon van de werknemer moet doorbetalen tot 15 mei 2016.
Bij besluit van 20 juni 2016 (het bestreden besluit III) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 3 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten I, II en III (de bestreden besluiten) afzonderlijk
beroep ingesteld, waaraan de rechtbank de zaaknummers UTR 15/6191 (bestreden besluit I),
UTR 16/1024 (bestreden besluit II) en UTR 16/3538 (bestreden besluit III) heeft toegekend.
Verweerder heeft in de drie beroepsprocedures afzonderlijke verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft besloten de drie beroepen gevoegd te behandelen en hierover één uitspraak te doen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, in aanwezigheid van [A] , werkzaam als personeelsadviseur bij eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, samen met haar partner.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
1.1
De werknemer was bij eiseres werkzaam als intern begeleider voor gemiddeld 26 uur per week. Op 19 mei 2013 heeft zij zich na afloop van haar zwangerschaps- en bevallingsverlof ziek gemeld vanwege bekkenklachten. Op 9 februari 2015 heeft de werknemer bij verweerder een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2
Bij brief van 17 februari 2015 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat nog niet alle onderdelen van het re-integratieverslag zijn ontvangen. Verweerder heeft eiseres daarom verzocht de eindevaluatie van het plan van aanpak, het actueel oordeel en de medische informatie uiterlijk 24 februari 2015 op te sturen.
1.3
Bij besluit van 25 februari 2015 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de gevraagde gegevens niet zijn ontvangen en dat daarvoor ook geen geldige reden is opgegeven. Eiseres voldoet daarom niet aan haar re-integratieverplichtingen, zodat zij het loon van de werknemer moet doorbetalen tot 15 mei 2016. Na ontvangst van het actueel oordeel en de medische informatie zal verweerder beoordelen of het re-integratieverslag compleet is en of eiseres voldoende heeft gedaan aan de re-integratie van haar werknemer. Als dat zo is, verkort verweerder de periode waarover eiseres het loon moet doorbetalen, aldus verweerder in genoemd besluit.
1.4
Vervolgens heeft verweerder op 4 maart 2015 het actueel oordeel en de medische informatie van bedrijfsarts [B] ontvangen. Naar aanleiding van deze stukken heeft verzekeringsarts [C] , blijkens haar rapport van 19 maart 2015, in een e-mail van 16 maart 2015 vragen gesteld aan de bedrijfsarts. De reactie van de bedrijfsarts is weergegeven in het rapport van verzekeringsarts [C] van 19 maart 2015. Hierin vermeldt de bedrijfsarts: “
Geachte collega, U bent kennelijk op zoek naar mogelijkheden een sanctie op te leggen. Dit zult u toch echt zelf moeten doen. Uw vragen zijn niet op objectieve waarheidsvinding gericht en zijn derhalve niet serieus te nemen. Ik wens u verder veel plezier bij het doornemen van alle gegevens (…)”. Verzekeringsarts [C] heeft in haar rapport vervolgens geconcludeerd dat zij op grond van deze reactie van de bedrijfsarts het re-integratieverslag niet kan beoordelen.
1.5
Vervolgens heeft verweerder bij het onder ‘Procesverloop’ vermelde primaire besluit 1 geweigerd de loonsanctie te verkorten.
2.1
Eiseres heeft verweerder bij brief van 8 september 2015 meegedeeld dat de inhoudelijke antwoorden door de arbo-arts per omgaande opgestuurd zullen worden. Eiseres verzoekt verweerder daarom om opheffing dan wel bekorting van de loonsanctie. De bedrijfsarts heeft per e-mail van 22 september 2015 de vragen van de verzekeringsarts beantwoord.
2.2
Vervolgens heeft verzekeringsarts [C] de bedrijfsarts per email van
2 oktober 2015 verzocht om gegevens over de periode vanaf februari 2015 en een nieuw actueel oordeel op te sturen. Nadat er meer dan 5 werkdagen na 2 oktober 2015 waren verstreken, heeft verweerder bij het onder ‘Procesverloop’ vermelde primaire besluit 2 geweigerd de loonsanctie te verkorten.
3.1
Eiseres heeft verweerder op 26 oktober 2015 opnieuw verzocht om de loonsanctie op te heffen of te bekorten. Eiseres heeft daarbij gewezen op de informatie van de bedrijfsarts, die is weergegeven in de medische informatie van 16 oktober 2015.
3.2
Vervolgens heeft verweerder eiseres bij het onder ‘Procesverloop’ vermelde primaire besluit 3 meegedeeld dat zij het loon van de werknemer moet doorbetalen tot 15 mei 2016.
Standpunten verweerder ten aanzien van alle besluiten:
4.1
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit I op het standpunt dat er geen aanleiding is om de loonsanctie te bekorten omdat op vragen van de verzekeringsarts van 16 maart 2015 over de sociaal-medische begeleiding geen antwoord van de bedrijfsarts/arbodienst van eiseres is verkregen. Daardoor is het niet mogelijk om het re-integratieverslag te beoordelen.
4.2
Verweerder stelt zich ook in het bestreden besluit II op het standpunt dat er geen aanleiding is om de loonsanctie te bekorten omdat de op 2 oktober 2015 bij de bedrijfsarts opgevraagde informatie over de periode vanaf februari 2015 niet binnen vijf werkdagen is ontvangen. Verweerder heeft de ontbrekende informatie op 16 oktober 2015 ontvangen, wat te laat is. Een bekorting van de loonsanctie kan pas plaatsvinden als verweerder inhoudelijk antwoord krijgt op zijn vragen.
4.3
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit III op het standpunt gesteld dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn geweest. Volgens verweerder is de werknemer niet adequaat begeleid door de bedrijfsarts en had eiseres voor haar tekortkoming in de re-integratie-inspanningen geen deugdelijke grond. Verweerder heeft eiseres daarom verplicht het loon van de werknemer door te betalen tot 15 mei 2016 (loonsanctie).
Ten aanzien van bestreden besluit I:
5. Eiseres voert aan dat bestreden besluit I onvoldoende is gemotiveerd. Eiseres stelt daartoe dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zelf heeft onderzocht of de verzuimen tijdens de bezwaarprocedure hersteld zijn. Verweerder had moeten aangeven waarom de antwoorden op de vragen van de verzekeringsarts niet al beschikbaar waren via de periodieke evaluaties. Verder was in de bezwaarprocedure aangegeven dat alle mogelijke behandelingen van de werknemer al plaats hadden gevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet gemotiveerd welke behandelingen de bedrijfsarts hieraan had moeten toevoegen.
6. Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA bepaalt, kort samengevat, dat het Uwv het
tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten
hoogste 52 weken verlengt, indien de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste tot en met het vijfde lid van artikel 25 van de Wet WIA of van de krachtens het zevende lid van artikel 25 van de Wet WIA gestelde regels niet of niet volledig is nagekomen, of als de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De verplichtingen van het eerste tot en met het vijfde lid van artikel 25 van de Wet WIA zien onder meer op de verslaglegging van de re-integratie-inspanningen en de begeleiding van de verzekerde.
7. Op grond van het zevende lid van artikel 25 van de Wet WIA zijn in de ministeriële Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar (Stcrt. 2002, 60) de administratieve verplichtingen van de werkgever uitgewerkt. Artikel 6 van de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar bepaalt welke stukken het door verweerder te beoordelen re-integratieverslag in ieder geval moet bevatten, onder meer een actueel oordeel van de arbodienst of bedrijfsarts over het verloop van de ziekte, de functionele beperkingen en de mogelijkheden van de werknemer om arbeid te verrichten.
8. In de Beleidsregels beoordelingskader Poortwachter (de Beleidsregels) heeft het Uwv een kader gegeven voor de inzet en beoordeling van re-integratie-inspanningen. Daarin is neergelegd welke inspanningen van de werkgever en de werknemer worden verwacht en hoe (de resultaten van) deze inspanningen door het Uwv worden getoetst. Op grond van de Beleidsregels maakt het Uwv een onderscheid tussen administratieve tekortkomingen van de werkgever en tekortkomingen van inhoudelijke aard.
9. In de Beleidsregels is onder het kopje “5. Beoordeling re-integratieverslag” en het subkopje “volledigheid re-integratieverslag” de volgende tekst opgenomen: “Het Uwv controleert allereerst of de voorgeschreven stukken in het re-integratieverslag aanwezig zijn. Die stukken vormen de basis voor de beoordeling van de re-integratie-inspanningen. Is het verslag niet volledig, dan is sprake van een administratieve tekortkoming die de werkgever moet herstellen. Als de tekortkoming aan de werkgever ligt, stelt het Uwv de werkgever eerst in staat de ontbrekende gegevens binnen één week aan te vullen. In veel gevallen zal het re-integratieverslag dan wel compleet zijn en kan de inhoudelijke beoordeling plaatsvinden. Het is echter ook mogelijk dat de werkgever de gevraagde gegevens niet levert. In dat geval legt het Uwv de werkgever een loonsanctie op. In de loonsanctiebeslissing wordt duidelijk aangegeven welke stukken ontbreken. (…)”
10. De rechtbank stelt vast dat in het door verweerder, op basis van wettelijke bepalingen en beleid gehanteerde loonsanctiesysteem WIA, maar één sanctie wordt opgelegd. Deze sanctie duurt maximaal 52 weken, maar kan eerder beëindigd worden als de werkgever aantoont dat hij aan al zijn verplichtingen - administratieve en inhoudelijke - heeft voldaan. Er wordt dus geen onderscheid gemaakt tussen aan de ene kant administratieve loonsancties en aan de andere kant inhoudelijke loonsancties. Ook is er geen sprake van een eerste loonsanctie en vervolgsancties. Er wordt dus één sanctie opgelegd en de grondslag voor die loonsanctie kan tijdens de duur van die sanctie wijzigen.
11. De rechtbank stelt eveneens vast dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de beschrijving die het Uwv heeft gegeven van het loonsanctiesysteem al in een aantal uitspraken als juist heeft geaccepteerd (zie bijvoorbeeld rechtsoverweging 4.1 van de uitspraak van 12 mei 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM4397)). Uit deze beschrijving volgt ook dat een onderscheid wordt gemaakt tussen administratieve tekortkomingen en tekortkomingen van inhoudelijke aard als grondslag voor een loonsanctie. Als een werkgever, nadat aan hem een loonsanctie is opgelegd in verband met een administratieve tekortkoming, alsnog de gevraagde gegevens toestuurt aan het Uwv, dan geldt volgens deze beschrijving: “Het Uwv zal vervolgens beoordelen of de werkgever zijn verzuim voldoende heeft hersteld. Is dat niet het geval dan wordt de loonsanctie voortgezet. Heeft de werkgever zijn verzuim wel voldoende hersteld, dan beoordeelt het Uwv of de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Is dat het geval dan wordt de loonsanctie beëindigd (…). Heeft de werkgever onvoldoende inspanningen gepleegd, dan wordt de loonsanctie op inhoudelijke gronden voortgezet. De grondslag van de loonsanctie wijzigt in dat geval van het niet voldoen aan de administratieve verplichtingen in het geen of onvoldoende leveren van re-integratie-inspanningen.” De rechtbank verwijst daarnaast naar de uitspraak van de CRvB van 28 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:202), rechtsoverweging 4.7, waarin is overwogen dat met de vaststelling dat het re-integratieverslag compleet is geworden en de vaststelling dat het Uwv dus beschikt over alle voorgeschreven stukken, het stadium is gepasseerd waarin aan de werkgever een administratieve loonsanctie kan worden opgelegd.
12. Tussen partijen is niet in geschil dat het re-integratieverslag niet volledig was, omdat de eindevaluatie van het plan van aanpak, het actueel oordeel en de medische informatie ontbraken bij de WIA-aanvraag. Naar aanleiding van het verzoek van verweerder van
17 februari 2015 aan eiseres om de ontbrekende gegevens binnen één week te overleggen, heeft verweerder op 24 februari 2015 de eindevaluatie ontvangen. Omdat het actueel oordeel en de medische informatie bij het re-integratieverslag op dat moment niet waren ontvangen, heeft verweerder eiseres bij zijn besluit van 25 februari 2015 meegedeeld dat zij het loon van de werknemer moet doorbetalen tot 15 mei 2016. Verweerder heeft eiseres daarbij verzocht om de ontbrekende gegevens (het Actueel oordeel en de Medische informatie) toe te sturen.
13. Het voorgaande betekent dat de bij besluit van 25 februari 2015 opgelegde loonsanctie is opgelegd vanwege een administratieve tekortkoming. De rechtbank stelt vervolgens vast dat verweerder op 4 maart 2015 de ontbrekende gegevens, het Actueel oordeel en de Medische informatie, heeft ontvangen. In het primaire besluit 1 heeft verweerder aan eiseres onder meer meegedeeld dat zij de re-integratiestukken heeft gecompleteerd, maar dat van de arbodienst geen inhoudelijk antwoord op vragen over de begeleiding is verkregen, waardoor een inhoudelijke beoordeling van het re-integratieverslag niet mogelijk is.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de mededeling in het primaire besluit 1 dat de re-integratiestukken zijn gecompleteerd, vastgesteld dat eiseres haar administratieve tekortkoming heeft hersteld. Daarmee is het stadium gepasseerd waarin de loonsanctie wegens administratieve tekortkomingen kan worden voortgezet. Een inhoudelijk antwoord van de bedrijfsarts op vragen van de verzekeringsarts is niet aan te merken als één van de voorgeschreven stukken, zoals die zijn genoemd in artikel 6 van de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar.
Gelet op de hiervoor vermelde rechtspraak van de CRvB over het loonsanctiesysteem in de Wet WIA betekent dat dat verweerder bij het primaire besluit 1 ten onrechte de loonsanctie vanwege een administratieve tekortkoming heeft voortgezet. Gelet hierop berust het bestreden besluit I niet op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep tegen bestreden besluit I is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt dit besluit.
15. Bij een inhoudelijke beoordeling van de re-integratie-inspanningen zou verweerder de reactie van de bedrijfsarts, vermeld in het rapport van verzekeringsarts [C] van
9 maart 2015, hebben kunnen betrekken. De rechtbank sluit niet uit dat, gelet op de vele vragen van de verzekeringarts alsmede de weinig coöperatieve reactie van de bedrijfsarts
[B] , verweerder in dat geval tot de conclusie zou zijn gekomen dat de re-integratie-inspanningen onvoldoende waren geweest. Het reparatoire karakter van de loonsanctie brengt echter met zich mee, dat de werkgever in de gelegenheid moet worden gesteld om zijn tekortkomingen te herstellen. Dit is tot uitdrukking gebracht in artikel 25, negende en volgende leden, van de Wet WIA. Dit herstelkarakter van de loonsanctie heeft tot gevolg dat een wijziging van de grondslag van een administratieve in een inhoudelijke sanctie dan wel een wijziging in vergelijkbare zin niet meer mogelijk is als het Uwv het desbetreffende besluit niet voorafgaand aan de afloop van de wachttijd afgeeft. Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 10 april 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6885). Gelet hierop zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit 1 herroepen in die zin dat de loonsanctie met ingang van 6 mei 2015 wordt bekort. Deze datum is als volgt berekend: uitgaande van ontvangst van de ontbrekende stukken op 4 maart 2015, had verweerder met inachtneming van artikel 25, dertiende lid, van de Wet WIA uiterlijk op 25 maart 2015 moeten beslissen op het verzoek van eiseres. Gelet op het bepaalde in artikel 25, veertiende lid, van de Wet WIA eindigt de loonsanctie daarom met ingang van 6 mei 2015 (6 weken na 25 maart 2015).
Bestreden besluiten II en III:
16. Nu de rechtbank bepaalt dat de loonsanctie eindigt met ingang van 6 mei 2015, kunnen het bestreden besluit II, over de afwijzing van het bekortingsverzoek van 8 september 2015, en het bestreden besluit III, over het opleggen van een loonsanctie tot 15 mei 2016, ook niet in stand blijven. De rechtbank zal daarom het beroep tegen bestreden besluiten II en III gegrond verklaren en deze bestreden besluiten vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank herroept dus ook het primaire besluit 2 en 3.
17. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, dient verweerder de door eiseres betaalde griffierechten van € 331,- (UTR 15/6191) en van € 668,- (UTR 16/1024 en 16/3538), in totaal € 999,-, aan haar te vergoeden. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder op grond van het bepaalde in artikel 7:15 en artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van zowel de bezwaar- als de beroepsprocedures. De kosten voor de bezwaarprocedures stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.480,- (3 punten voor het indienen van drie bezwaarschriften, 2 punten voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).
Over de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten overweegt de rechtbank dat er in beroep sprake is van drie inhoudelijk sterk op elkaar lijkende zaken, die als samenhangend in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Bpb worden aangemerkt. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het voorgaande en het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor deze drie zaken vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt in verband met het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Dit betekent dat in deze zaak een proceskostenvergoeding wordt toegekend van € 3.472,-.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten I, II en III;
- herroept het primaire besluit 1 en bepaalt dat de loonsanctie met ingang van 6 mei 2015 wordt bekort;
- herroept de primaire besluiten 2 en 3;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
- draagt verweerder op de betaalde griffierechten van € 999,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.472,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Veenendaal, voorzitter, en mr. drs. S. Wijna en
mr. N.M.H. van Ek, leden, in aanwezigheid van mr. S.B.M. Vreeswijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.