1.5.Bij vonnis van 4 mei 2016 (ECLI:NL:RBMNE:216:2621) heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank bewezen geacht dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van een groot geldbedrag van zijn inmiddels overleden vader en dat hij in dat kader mede gebruik heeft gemaakt van een valse of vervalste brief van KWF Kankerbestrijding. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat aan eiser geen straf of maatregel wordt opgelegd. 2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan de afwijzing van eisers aanvraag om betaling van de WW-uitkering ten grondslag gelegd dat hij verwijtbaar werkloos is geworden. Hierbij heeft verweerder gesteld dat de ex-werkgever heeft aangegeven dat sprake is geweest van vier gedragingen op basis waarvan de werkgever heeft gemeend dat er sprake was van zeer ernstig plichtsverzuim die het disciplinair ontslag rechtvaardigde. Dit betrof een verdenking van (be)dreiging richting eisers ex-echtgenote, verduistering, valsheid in geschrifte en het raadplegen van informatiesystemen voor privédoeleinden. Eisers gedragingen zijn volgens verweerder ontoelaatbaar en hij had kunnen begrijpen dat zijn gedragingen de beëindiging van zijn dienstverband tot gevolg zouden kunnen hebben. Gelet hierop ligt aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag, zodat eiser in het kader van de WW verwijtbaar werkloos wordt geacht en geen uitkering wordt betaald, aldus verweerder.
3. Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW bepaalt dat de werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
Artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW bepaalt dat de werknemer verwijtbaar werkloos is geworden indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt.
Op grond van artikel 7:678, eerste lid, van het BW kunnen voor de werkgever als dringende redenen in de zin van artikel 7:677, eerste lid, van het BW worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW weigert verweerder de uitkering blijvend geheel, indien de werknemer een verplichting, hem op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel a, opgelegd, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
4. De CRvB heeft in zijn rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 februari 2009
(ECLI:NL:CRVB:2009:BH2387), een toetsingskader gegeven voor zaken waarin een dringende reden voor ontslag speelt. Dit toetsingskader houdt in dat verweerder inhoudelijk moet beoordelen of aan de werkloosheid zowel een objectief als een subjectief dringende reden ten grondslag ligt. Daarbij is de wijze waarop het dienstverband is beëindigd niet doorslaggevend. Bij de beoordeling van de objectief dringende reden vormen de artikelen 7:678 en 7:677 van het BW de maatstaf. Artikel 7:678 van het BW geeft echter geen uitputtende opsomming van feiten en omstandigheden die als dringende reden moeten worden aangemerkt. Gelet op de samenhang met artikel 7:677 van het BW moet daarnaast worden bezien of, indien zich een omstandigheid voordoet die objectief als dringende reden zou kunnen worden aangemerkt, dit ook voor de betreffende werkgever in de specifieke situatie en in de specifieke werkrelatie een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. De voortvarendheid waarmee de werkgever de dienstbetrekking heeft beëindigd speelt hierbij een belangrijke rol. Er is pas sprake van een dringende reden indien redelijkerwijs niet van de werkgever gevergd kan worden de dienstbetrekking nog langer voort te laten duren. Dat zal volgens de CRvB steeds per individueel geval dienen te worden beoordeeld. Tot de elementen die moeten worden gewogen bij de inhoudelijke beoordeling of de werkloosheid het gevolg is van een dringende reden behoren dus de subjectiviteit van de dringende reden alsmede de andere relevante aspecten, zoals de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden voor de werknemer, waaronder zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Tot slot zal verweerder, in het kader van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW, moeten beoordelen of de werknemer van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt. 5. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit de volgende gedragingen aan eiser worden verweten:
a. eiser heeft op 1 en 8 juni 2010 e-mails aan zijn ex-echtgenote verzonden waarin hij zinspeelt op de mogelijkheid een film waarin zij seksuele handelingen verricht, te plaatsen op YouTube als zij niet een bedrag van € 250,- aan hem overmaakt;
b. eiser heeft de verdenking op zich geladen van verduistering van een geldbedrag van ongeveer € 44.000 dat door hem werd beheerd, maar toebehoorde aan zijn vader. Deze verdenking is enerzijds gebaseerd op het samenstel van financiële transacties in de periode van 8 mei 2010 tot en met 26 augustus 2011. Anderzijds is deze verdenking gebaseerd op de weigering van eiser om te voldoen aan sommaties bij brieven van 6 mei en 5 juli 2011 om de in die brieven genoemde bedragen over te maken op de daarin genoemde bankrekeningen binnen de in die brieven gestelde termijnen;
c. eiser heeft voorgewend dat hij het onder b genoemde bedrag in opdracht van zijn vader heeft geschonken aan KWF Kankerbestrijding en heeft daartoe valselijk een brief laten opstellen namens de directeur van deze organisatie. Vervolgens heeft hij deze brief welbewust verstuurd ter misleiding van familieleden, terwijl hij wist dat de brief valselijk was opgemaakt;
d. eiser heeft op 3 mei 2010 in een geautomatiseerd informatiesysteem van de Rijksdienst voor het Wegverkeer gegevens over de auto van zijn ex-echtgenote opgezocht.