ECLI:NL:RBMNE:2016:6411

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
UTR - 16 _ 2278
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Pavićević
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 13 oktober 2016, wordt de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren om onderliggende stukken van een Wob-verzoek te verstrekken, aan de kaak gesteld. Eiseres, Stichting RTV NH, had een verzoek ingediend om openbaarmaking van informatie over de ontwikkeling van het gebied De Krijsman in de voormalige gemeente Muiden. Het college had het verzoek gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen, maar later het primaire besluit herroepen en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 27 september 2016 werd duidelijk dat verweerder niet had voldaan aan zijn verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank te verstrekken, zoals vereist door artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat de weigering om de gevraagde stukken te overleggen, de mogelijkheid van de rechtbank om het bestreden besluit te toetsen, ernstig belemmert. De rechtbank wijst erop dat een integrale weigering om documenten openbaar te maken niet in lijn is met het uitgangspunt van de Wob, dat openbaarheid beoogt.

De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak. Verweerder moet uiterlijk op 8 november 2016 de benodigde stukken indienen en kan, indien nodig, een aanvullende motivering geven. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet zijn vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/2278-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2016 in de zaak tussen

Stichting RTV NH, te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M.I. Robichon-Lindenkamp),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, verweerder
(gemachtigden: R. Voigt en A. Zeegers).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2015 (het primaire besluit) heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Muiden (één van de rechtsvoorgangers van verweerder) het verzoek van eiseres om openbaarmaking van informatie in documenten over de ontwikkeling van het gebied De Krijsman in de voormalige gemeente Muiden op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 23 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit herroepen en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Algemeen
Voor de behandeling van het beroep vindt de rechtbank de volgende feiten van belang.
Eiseres heeft bij brief van 2 mei 2016 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Bij brief van 10 mei 2016 heeft de rechtbank verweerder, onder toezending van een afschrift van het beroepschrift (met bijlagen), in kennis gesteld van het ingediende beroep. Verweerder is ook verzocht om binnen vier weken na dagtekening van die brief de op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen.
Verweerder heeft op 3 juni 2016 een verweerschrift en inventarislijst met onderliggende stukken ingediend.
Bij brief van 9 juni 2016 heeft de rechtbank verweerder erop gewezen dat niet is gebleken dat de onderliggende stukken waarop het Wob-verzoek van eiseres ziet aan de rechtbank zijn toegezonden. De rechtbank heeft verweerder daarom verzocht de onderliggende stukken, voor zover in geschil is of deze openbaar moeten worden gemaakt, binnen twee weken na dagtekening van de brief van 9 juni 2016 aan de rechtbank toe te zenden.
Verweerder heeft op 23 juni 2016 gereageerd op de brief van de rechtbank van 9 juni 2016. Verweerder heeft de rechtbank medegedeeld dat toezending van de onder het Wob-verzoek van eiseres vallende (geheime onderdelen van de) vaststellingsovereenkomst niet mogelijk is, omdat op onderdelen ervan geheimhouding rust op grond van de artikelen 25 en 55 van de Gemeentewet. Voor het toesturen van de overige onder het Wob-verzoek van eiseres vallende stukken heeft verweerder verzocht om uitstel.
Bij brief van 4 juli 2016 heeft de rechtbank verweerder uitstel verleend tot 11 dagen voor de zitting.
Verweerder heeft op 14 juli 2016 een nadere reactie gegeven op de brief van de rechtbank van 9 juni 2016 en een overzicht verstrekt van de openbaar gemaakte stukken. Volgens verweerder zijn er met het primaire besluit en het bestreden besluit reeds een aantal documenten openbaar gemaakt. Verder zijn er volgens verweerder met het bestreden besluit geen documenten geweigerd, behoudens documenten die te maken hebben met de (totstandkoming van) de vaststellingsovereenkomst en de delen van de vaststellingsovereenkomst waarop geheimhouding rust op grond van de Gemeentewet. Het beroep kan volgens verweerder daarom alleen op die stukken betrekking hebben.
Op 15 september 2016 heeft de griffier van de rechtbank met verweerder telefonisch de afspraak gemaakt dat verweerder nogmaals een nadere reactie geeft op het verzoek van de rechtbank van 9 juni 2016 om de onderliggende stukken, voor zover in geschil is of deze openbaar moeten worden gemaakt, aan de rechtbank toe te sturen. Daarnaast heeft de rechtbank aan verweerder verzocht om een overzicht van de stukken te verstrekken waarvan openbaarmaking met het bestreden besluit is geweigerd. Bij brief van 16 september 2016 is dat wat telefonisch is besproken schriftelijk door de rechtbank aan partijen bevestigd.
Verweerder heeft op 21 september 2016 een nadere reactie gegeven op het verzoek van de rechtbank van 9 juni 2016 en geweigerd de stukken waarvan openbaarmaking met het bestreden besluit is geweigerd aan de rechtbank toe te sturen omdat aan deze stukken volgens verweerder inherent is dat zij ten behoeve van intern beraad zijn opgesteld. Ook heeft verweerder geweigerd een overzicht van de stukken waarvan openbaarmaking is geweigerd te verstrekken.
Het beroep
De rechtbank overweegt dat het bestuursorgaan op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) – voor zover hier van belang - binnen vier weken na de dag van de verzending van het beroepschrift, de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank dient te sturen.
Op grond van artikel 8:31 van de Awb – voor zover hier van belang – kan de rechtbank, indien een partij niet voldoet aan de verplichting stukken over te leggen, daaruit de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen.
De rechtbank stelt vast dat verweerder – na genoegzaam daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld – niet voldaan heeft aan zijn verplichting als opgenomen in artikel 8:42, eerste lid, van de Awb. Verweerders stelling dat op de (geheime onderdelen van de) vaststellingsovereenkomst geheimhouding op grond van de Gemeentewet rust en aan de overige stukken inherent is dat zij ten behoeve van intern beraad zijn opgesteld, ontslaat hem niet van de in artikel 8:42, eerste lid, van de Awb opgenomen verplichting om op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toe te sturen. Zoals de rechtbank met partijen ter zitting heeft besproken kan een partij die verplicht is om stukken over te leggen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, via de te doorlopen en met waarborgen omklede procedure van artikel 8:29 van de Awb, het overleggen van stukken weigeren of de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de stukken.
Omdat verweerder geweigerd heeft conform artikel 8:42 van de Awb de gevraagde stukken in te zenden en heeft nagelaten de daarvoor bedoelde procedure van artikel 8:29 van de Awb te doorlopen, heeft verweerder de toepasselijkheid van artikel 8:31 van de Awb op zich afgeroepen. De rechtbank dient te bezien welke consequenties het niet indienen van de stukken tot gevolg dient te hebben.
In beroep is door eiseres betoogd waarom hij zich niet kan verenigen met het bestreden besluit. Omdat verweerder heeft geweigerd de onderliggende stukken van het Wob-verzoek aan de rechtbank te sturen, is de rechtbank niet in staat te beoordelen of het bestreden besluit berust op enige feitelijke grondslag. Indien in de procedure bij de rechtbank van een dergelijke grondslag niet is gebleken kan slechts één gevolgtrekking worden gemaakt, namelijk dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke grondslag als vervat in het motiveringsbeginsel van artikel 3:46 van de Awb (vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 november 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4414). Het bestreden besluit komt daarom wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
De bestuurlijke lus
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Verweerder dient het bestreden besluit alsnog van een deugdelijke grondslag te voorzien. Dit kan verweerder bewerkstelligen door in ieder geval te voldoen aan de verplichting van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb en, indien verweerder van mening is dat er gewichtige redenen zijn, de procedure van artikel 8:29 van de Awb te doorlopen. Zo nodig kan verweerder tevens een aanvullende motivering op het bestreden besluit geven. Voor de precieze gang van zaken voor het doorlopen van de procedure op grond van artikel 8:29 van de Awb kan verweerder contact opnemen met de griffie van de rechtbank.
De rechtbank geeft aan verweerder mee dat van verweerder mag worden verwacht zoveel mogelijk transparantie te bieden welke documenten onder het Wob-verzoek vallen, zodat eiseres haar belangen in rechte goed kan behartigen (zie in dit verband bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 25 maart 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:1780). Door het ontbreken van een inventarislijst van de stukken waarvan openbaarmaking is geweigerd ontbreekt een overzicht. Ook de rechtbank heeft behoefte aan een overzicht om daarmee het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden te kunnen toetsen. Verder merkt de rechtbank op dat een integrale weigering om documenten op grond van de Wob openbaar te maken, waarvan hier sprake lijkt te zijn, zich in beginsel niet verdraagt met het uitgangspunt van de Wob, te weten openbaarheid (zie in dit verband bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2601). Bij een integrale weigering zal in ieder geval gemotiveerd moeten worden waarom het niet mogelijk is dat de documenten na anonimiseren ervan of het anderszins weglakken van specifieke informatie openbaar kunnen worden gemaakt.
De rechtbank bepaalt dat verweerder, zoals ter zitting is besproken, tot uiterlijk 8 november 2016 de gelegenheid krijgt het gebrek te herstellen.
De rechtbank stelt vast dat verweerder, gelet ook op artikel 8:51b van de Awb, reeds ter zitting heeft medegedeeld gebruik te zullen maken van de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit binnen de geboden termijn te herstellen.
Indien verweerder gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid tot herstel van het gebrek, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen om binnen vier weken te reageren. Ook zullen partijen in dat geval worden uitgenodigd voor een tweede zitting.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit laatste betekent dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder tot uiterlijk 8 november 2016 in de gelegenheid het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.A. ter Schure, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.