In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 september 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en een gedaagde, waarbij de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vennoten van een vennootschap onder firma ter discussie stond. De eiser, wonende in Brazilië, vorderde een verklaring voor recht dat de vennootschap Adviesbureau [B] tekortgeschoten was in de nakoming van een overeenkomst van opdracht, en dat de gedaagde, die vennoot was van deze vennootschap, hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade die daaruit voortvloeide. De eiser stelde dat hij op advies van de vennootschap zijn bestaande levensverzekering had opgezegd, zonder de medische voorgeschiedenis van zijn partner [A] te melden, wat leidde tot een weigering van uitkering door de verzekeraar Generali.
De rechtbank heeft de feiten en het verloop van de procedure in detail uiteengezet, inclusief eerdere vonnissen en de rol van de betrokken partijen. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de eiser verjaard was, omdat de verjaringstermijn was begonnen te lopen op het moment dat de eiser op de hoogte was van de schade en de aansprakelijke persoon. De rechtbank heeft daarbij de stuitingshandelingen van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet voldoende waren om de verjaring te stuiten. De rechtbank heeft de vordering van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 7.533,00 zijn begroot.
De uitspraak benadrukt de juridische principes rondom hoofdelijke aansprakelijkheid binnen vennootschappen onder firma en de voorwaarden waaronder verjaring kan worden gestuit. De rechtbank heeft de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek en eerdere jurisprudentie in haar overwegingen betrokken, wat de juridische context van de zaak versterkt.