ECLI:NL:HR:2010:BK1615
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Hoofdelijke aansprakelijkheid en verjaring in gemeenschap van goederen
In deze zaak gaat het om de hoofdelijke aansprakelijkheid van een voormalige deelgenoot in een gemeenschap van goederen voor een schuld van de andere deelgenoot. De eiseres, gehuwd in algehele gemeenschap van goederen, werd door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) gedagvaard voor een bedrag van € 27.653,32, dat voortkwam uit een onverschuldigd betaalde WW-uitkering aan haar ex-echtgenoot. De rechtbank Rotterdam heeft de eiseres veroordeeld tot betaling, en het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft dit vonnis bekrachtigd. De eiseres heeft cassatie ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de vordering was verjaard. De Hoge Raad oordeelt dat de vordering van het UWV jegens de eiseres niet is verjaard, omdat de verjaringstermijn pas begon te lopen na de ontbinding van het huwelijk en de gemeenschap van goederen op 25 oktober 2001. De Hoge Raad bevestigt dat de eiseres hoofdelijk aansprakelijk is voor de helft van de schuld van haar ex-echtgenoot aan het UWV, en dat de zelfstandigheid van vorderingsrechten jegens hoofdelijke schuldenaren van toepassing is. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en veroordeelt de eiseres in de kosten van het geding in cassatie.