ECLI:NL:RBMNE:2015:7560

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2015
Publicatiedatum
16 oktober 2015
Zaaknummer
UTR 15/4433 en UTR 15/5080
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij bijstandsuitkering na intrekking en afwijzing eerdere aanvragen

In deze zaak hebben verzoekers, na een eerdere intrekking en afwijzing van hun bijstandsuitkering, een nieuwe aanvraag ingediend. Ze stellen dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die recht geven op bijstand. De voorzieningenrechter oordeelt dat het aan verzoekers is om deze gewijzigde omstandigheden aannemelijk te maken. De verweerder heeft het besluit zorgvuldig voorbereid en niet in strijd met het verbod van vooringenomenheid gehandeld door aanvullende inlichtingen te verlangen. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekers er niet in zijn geslaagd om voldoende bewijs te leveren voor hun stelling dat de omstandigheden zijn gewijzigd. De beëindiging van de overeenkomst met Shurgard en de vermeende verwijdering van Marktplaats-accounts zijn niet voldoende om aan te tonen dat verzoekers niet meer handelen in witgoed. Ook de overgelegde gegevens met betrekking tot de in- en verkoop van witgoed zijn onvoldoende voor een deugdelijke boekhouding. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 15/4433 en UTR 15/5080
uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 oktober 2015 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker sub 1] , te [woonplaats] , verzoeker, en

[verzoekster sub 2], te [woonplaats] , verzoekster
vezamenlijk te noemen: verzoekers
(gemachtigde: mr. S. Maachi),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder

(gemachtigde: M.H.M. van den Brink-Hilhorst).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekers van 9 april 2015 tot het verlenen van een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 22 september 2015 (het bestreden besluit) het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2015. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Tevens is verschenen [A] , zoon van verzoekers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is namens verweerder verschenen mevrouw [B] .

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste feiten, als vaststaand aan. Bij besluit van 23 oktober 2012 heeft verweerder de uitkering van verzoekers over de periode van 12 oktober 2011 tot en met 7 juli 2012 ingetrokken en zijn de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd. Tevens is de uitkering van verzoekers beëindigd met ingang van 7 juli 2012. Dit besluit is in rechte komen vast te staan met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 31 maart 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:979). Daarin heeft de CRvB, voor zover hier van belang, overwogen:
4.2.
Anders dan appellanten is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de onderzoeksbevindingen, in het bijzonder de van Marktplaats.nl verkregen gegevens en de verklaringen van appellant, de zoon en de getuigen, voldoende aanknopingspunten bieden voor het standpunt van het college dat appellant in de te beoordelen periode heeft gehandeld in witgoed. (…)
Voorts heeft de CRvB overwogen dat getuigen witgoed hebben gekocht op het woonadres van verzoekers en is verzoeker aan de hand van een foto herkend als de verkoper.
Op 22 augustus 2012 hebben verzoekers een – nieuwe – aanvraag gedaan tot het verlenen van een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB). Deze aanvraag is afgewezen bij besluit van 16 januari 2013. Dit besluit is in rechte komen vast te staan met de hiervoor genoemde uitspraak van de CRvB van 31 maart 2015.
Bij besluit van 28 januari 2015 is de uitkering van verzoekers over de periode 22 februari 2014 tot en met 28 januari 2015 ingetrokken en heeft verweerder de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd. Verder is de uitkering van verzoekers beëindigd met ingang van 29 januari 2015. Het daartegen gemaakte bezwaar is door verweerder ongegrond verklaard. Tegen dat besluit op bezwaar hebben verzoekers beroep ingesteld.
De aanvraag van verzoekers van 10 februari 2015 is afgewezen bij besluit van 24 februari 2015. Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt. De aanvraag van 3 maart 2015 is afgewezen bij besluit van 26 maart 2015. Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 mei 2015 (ECLI:NL:RBMNE:2015:3736) is het verzoek afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang. Het bezwaar is door verweerder ongegrond verklaard. Tegen dat besluit op bezwaar hebben verzoekers beroep ingesteld.
Op 9 april 2015 hebben verzoekers de onderhavige aanvraag ingediend.
3. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB, bijvoorbeeld de uitspraak van 6 oktober 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3413), loopt de te beoordelen periode de periode vanaf de datum van de aanvraag tot en met de datum van het primaire besluit. De te beoordelen periode loopt derhalve van 9 april 2015 tot en met 24 juni 2015. Voor de beoordeling geldt volgens vaste rechtspraak van de CRvB, bijvoorbeeld de uitspraak van 26 mei 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1659), dat na intrekking van een periodieke bijstandsuitkering of afwijzing van een eerdere aanvraag om periodieke bijstand het op de weg van de aanvrager ligt om alsnog zodanige gegevens te verstrekken dan wel medewerking te verlenen, dat op grond daarvan aannemelijk wordt dat sprake is van een wijziging in de omstandigheden in die zin dat op dat latere tijdstip wel wordt voldaan aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen.
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat verzoekers niet met verifieerbare bewijsstukken hebben aangetoond dat sprake is van gewijzigde omstandigheden en zij nu in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeren. De overgelegde gegevens zijn volgens verweerder onvoldoende om het recht op bijstand vast te stellen doordat de verklaringen niet met verifieerbare bewijsstukken zijn onderbouwd. Verzoekers hebben geen deugdelijke boekhouding overgelegd, hebben niet aannemelijk gemaakt dat de handel in witgoed is gestopt, dat de voorraad is verkocht en dat verzoeker niet meer de beschikking heeft over de auto met het Spaanse kenteken.
5. Verzoekers hebben, samengevat, het volgende aangevoerd. Er is sprake van gewijzigde omstandigheden. De huurovereenkomst met Shurgard, van waar uit de handel in witgoed plaatsvond, is op 18 december 2014 opgezegd. Verzoeker komt daar sinds december 2014 niet meer. De zoon heeft gehandeld in witgoed, niet verzoeker, en hij heeft geen boekhouding gevoerd. Uit de door verzoeker overgelegde gegevens blijkt dat de resterende handelsvoorraad in december 2014 is verkocht. Verzoeker heeft tot slot met Spaanstalige documenten aannemelijk gemaakt dat hij sinds maart 2015 niet meer de beschikking heeft over de auto die hij leende van zijn oom. Daarmee hebben verzoekers alle inlichtingen verstrekt, zodat zij hebben voldaan aan artikel 11 en 17 van de Pw, aldus verzoekers.
Het bestreden besluit is volgens verzoekers onzorgvuldig voorbereid en genomen in strijd met het verbod van vooringenomenheid, nu zij alle mogelijke bewijsstukken hebben overgelegd, maar verweerder vanwege gebeurtenissen in het verleden desondanks meer bewijsstukken verlangt. Verzoekers stellen dat sprake is van willekeur door onmogelijke bewijsstukken te verlangen. Daarbij komt dat verweerder niet dan wel onvoldoende heeft onderzocht of het recht op bijstand niet op andere wijze kan worden vastgesteld, bijvoorbeeld door middel van een aanvullend huisbezoek of het benutten van de door verzoekers overgelegde schatting van de inkomsten.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het op de weg van verzoekers ligt om aannemelijk te maken dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. De ruimte van Shurgard is vanaf 15 september 2014 gehuurd. Ook voor die tijd handelde verzoeker al, dus een ruimte bij Shurgard is daarvoor niet noodzakelijk. Doordat verzoeker onder fictieve namen en adressen en verschillende IP-adressen heeft gehandeld, kan niet objectief worden vastgesteld of verzoeker niet meer handelt. Verzoeker heeft geen inzicht gegeven in de namen en adressen die hij gebruikt heeft bij de handel in witgoed. Verzoekers hebben tot slot tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de auto die verzoeker van zijn oom heeft geleend.
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het gelet op de vaste jurisprudentie van de CRvB als vermeld onder 3. aan verzoekers is om aannemelijk te maken dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. Gelet hierop heeft verweerder het bestreden besluit naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onzorgvuldig voorbereid en niet genomen in strijd met het verbod van vooringenomenheid door de gevraagde inlichtingen van verzoekers te verlangen.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. Hieraan ligt het volgende ten grondslag.
Dat de huurovereenkomst met Shurgard is opgezegd, is onvoldoende om te concluderen dat verzoekers niet meer zouden handelen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat verzoekers in het verleden handel dreven vanuit huis, zodat een opslagplaats daarvoor niet nodig is. De voorzieningenrechter verwijst naar de onder 2. genoemde uitspraak van de CRvB van 31 maart 2015.
Uit de gedingstukken (bijlage 6) blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat verzoekers van twee Marktplaats-accounts aannemelijk hebben gemaakt dat deze zijn verwijderd. Verweerder heeft zich echter terecht op het standpunt gesteld dat verzoekers hiermee niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij alle Marktplaats-accounts hebben verwijderd. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat uit de gedingstukken onvoldoende blijkt of de verwijderde accounts overeenkomen met de accounts waarvan correspondentie over de verkoop van witgoed is overgelegd.
De door verzoekers overgelegde stukken bieden naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorts onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen concluderen wat er met de resterende handelsvoorraad is gebeurd. Verzoekers hebben verklaard dat zij geen administratie of boekhouding hebben bijgehouden. Daardoor hebben zij naar het oordeel van de voorzieningenrechter een bewijsrisico genomen waarvan de gevolgen, te weten het niet kunnen vaststellen van het recht op bijstand in de te beoordelen periode, geheel voor hun rekening dienen te blijven. De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 2 december 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3997). De door verzoekers overgelegde gegevens met betrekking tot de in- en verkoop van witgoed in de maanden september tot en met december 2014 zijn daartoe onvoldoende.
Met betrekking tot de auto met het Spaanse kenteken is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de auto is geleend en teruggegeven. Verifieerbare documenten daaromtrent zijn niet overgelegd, ondanks verzoeken van verweerder daartoe. Het door verzoekers overgelegde Spaanstalige document, dat niet is vertaald, is hiervoor onvoldoende. Voorts blijkt uit de gedingstukken dat de auto op 9 en 10 april 2015 nog in Soest is gerepareerd, terwijl verzoeker heeft verklaard de auto sinds 19 maart 2015 niet meer in zijn bezit te hebben.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
10. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.J.A. Steenbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.