ECLI:NL:CRVB:2015:1659

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
28 mei 2015
Zaaknummer
13-6229 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die sinds 25 december 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had een aanvraag ingediend voor bijstand, maar deze werd afgewezen omdat hij niet zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in de te beoordelen periode sprake was van een wijziging van omstandigheden die zijn recht op bijstand zou kunnen onderbouwen. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij werd gekeken naar de verklaringen van de appellant over zijn woon- en verblijfsituatie. De Raad concludeerde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen dat hij op het opgegeven adres woonde. De eerdere afwijzing van de aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Hengelo werd dan ook bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor bijstandsaanvragen en de noodzaak voor aanvragers om wijzigingen in hun situatie tijdig en adequaat te melden. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/6229 WWB
Datum uitspraak: 26 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
11 oktober 2013, 13/1000 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.Th.M. Demmer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Demmer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J. ten Cate.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 25 december 2010 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Hij heeft daarbij als woonadres opgegeven [adres] te [woonplaats] (opgegeven adres).
1.2.
Het college heeft bij besluit van 12 september 2012 de bijstand van appellant per
1 augustus 2012 ingetrokken, omdat hij niet reageerde op oproepen van het college. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt. Op 17 september 2012 heeft appellant een aanvraag om bijstand ingediend. In het kader van deze aanvraag heeft op 30 oktober 2012 een medewerker van Publieksdiensten en Sociale Zaken van de gemeente Hengelo appellant gehoord over zijn woon- en verblijfsituatie. Het college heeft de aanvraag bij besluit van
30 oktober 2012 afgewezen, omdat appellant niet zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Ook tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Op 13 november 2012 heeft appellant zich opnieuw gemeld om een aanvraag om bijstand in te dienen. Appellant heeft daarbij wederom opgegeven te wonen op het opgegeven adres. In het kader van deze aanvraag heeft de klantmanager appellant op 23 en 30 november 2012 gehoord over zijn woon- en verblijfsituatie. Voorts hebben sociaal rechercheurs van de afdeling Handhaving waarnemingen bij het opgegeven adres verricht. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 30 november 2012.
1.4.
Bij besluit van 4 december 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 maart 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, omdat hij ten tijde van de aanvraag niet zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Het college is niet gebleken van nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden ten opzichte van de eerder afgewezen aanvraag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft appellant het volgende aangevoerd. Hij brengt de meeste tijd door op het opgegeven adres en is in de weekeinden soms elders. Kennelijk is wat hij heeft verklaard precies andersom overgekomen en op papier gezet. Wat bij de waarnemingen op foto’s is vastgelegd brengt nog niet met zich mee dat hij niet woonachtig was op het opgegeven adres.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op de aanvraag. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 13 november 2012 tot en met 4 december 2012.
4.2.
Indien een eerdere aanvraag om periodieke bijstand is afgewezen en de betrokkene een nieuwe aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
4.3.
Appellant heeft zijn stelling dat hij de meeste tijd doorbrengt op het opgegeven adres en dat sprake moet zijn van een misverstand in het opnemen van zijn verklaringen over zijn woonsituatie, niet onderbouwd aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens. Appellant heeft bovendien op verschillende momenten gelijkluidend verklaard over zijn woon- en verblijfsituatie. Op 30 oktober 2012 heeft appellant verklaard dat hij in de afgelopen twee weken twee keer op het opgegeven adres heeft geslapen. Verder heeft hij bij zijn vriendin geslapen en gegeten omdat hij geen geld heeft voor eten. Op 23 november 2012 heeft appellant verklaard dat hij die week van dinsdag op woensdag en van donderdag op vrijdag op het opgegeven adres heeft geslapen. Op 30 november 2012 heeft appellant verklaard dat hij de afgelopen week twee keer heeft geslapen op het opgegeven adres, evenals de week ervoor en evenals de situatie was bij de vorige aanvraag om bijstand. Gelet op deze gedetailleerde verklaringen van appellant die bovendien met elkaar overeenkomen, is niet aannemelijk dat sprake is geweest van een misverstand.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de te beoordelen periode sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in 4.2. De beroepsgrond die ziet op de waarnemingen behoeft daarom geen bespreking meer. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en M. Hillen en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2015.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) R.G. van den Berg

HD