ECLI:NL:CRVB:2015:979

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
13-6821 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beëindiging en intrekking van bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) wegens handel in witgoed

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland met betrekking tot de beëindiging en intrekking van hun bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant en appellante ontvingen sinds 3 februari 2009 bijstand, maar naar aanleiding van anonieme tips dat appellant handelde in huishoudelijke apparaten, heeft de Sociale Recherche Amersfoort een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant in de te beoordelen periode in witgoed handelde, wat hij niet had doorgegeven aan het college. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van het college in twee aangevallen uitspraken beoordeeld. In de eerste uitspraak werd het beroep tegen het eerste besluit ongegrond verklaard, terwijl in de tweede uitspraak het beroep tegen het tweede besluit gegrond werd verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand werden gelaten. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de oordelen van de rechtbank en oordeelt dat de onderzoeksbevindingen voldoende aanknopingspunten bieden voor het standpunt van het college. De Raad benadrukt dat het op de aanvrager ligt om aan te tonen dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden bij een nieuwe aanvraag voor bijstand. De verklaringen van getuigen en de onderzoeksresultaten zijn doorslaggevend in deze zaak, waarbij de Raad geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen die door de sociaal rechercheurs zijn opgenomen.

Uitspraak

13/6821 WWB, 13/6823 WWB, 13/6824 WWB, 13/6825 WWB
Datum uitspraak: 31 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 14 november 2013, 12/4195 (aangevallen uitspraak 1) en 13/1160 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Soest (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. T.C. Schouten, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de gevoegde zaken heeft plaatsgehad op 17 februari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schouten en [naam zoon], de zoon van appellanten (zoon), als mede-gemachtigde, die beiden ook optraden voor appellante. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Boogaard.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1970, en appellante ontvingen sinds 3 februari 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. Naar aanleiding van een anonieme schriftelijke en een anonieme telefonische tip, dat appellant handelt in huishoudelijke apparaten/witgoed, heeft de Sociale Recherche Amersfoort (sociale recherche) een onderzoek ingesteld. Daarbij hebben de sociaal rechercheurs onder meer bestand- en dossieronderzoek verricht, gegevens bij de Dienst Wegverkeer (RDW), Marktplaats.nl en de regiopolitie Utrecht opgevraagd, getuigen en de zoon gehoord en appellanten verhoord. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 14 juni 2012.
1.2.
De onderzoeksresultaten hebben voor het college aanleiding gevormd om bij afzonderlijke besluiten van 28 juni 2012 (verzonden op 6 juli 2012) en 9 juli 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 oktober 2012 (bestreden besluit 1), de bijstand van appellanten met ingang van 7 juli 2012 te beëindigen alsmede de bijstand over de periode van 12 oktober 2011 tot 7 juli 2012 in te trekken en voorts de over de periode van 12 oktober 2011 tot en met 30 juni 2012 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 11.175,23 van appellanten terug te vorderen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant via internet heeft gehandeld in witgoed en dat appellanten dit niet hebben doorgegeven aan het college. Appellanten hebben hiervan ook geen administratie bijgehouden, zodat het recht op bijstand niet is vast te stellen.
1.3.
Op 22 augustus 2012 hebben appellanten een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend. Naar aanleiding van twee schriftelijke anonieme tips, dat appellant weer handelt vanuit zijn woning heeft de sociale recherche wederom onderzoek verricht. Daarbij hebben de sociaal rechercheurs onder meer omgevingsonderzoek verricht en anonieme getuigen, buurtbewoners en een koper en een potentiële koper gehoord. De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in twee rapporten van 4 oktober 2012 en 25 oktober 2012.
1.4.
In de onderzoeksresultaten heeft het college aanleiding gezien om bij besluit van
16 oktober 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 januari 2013 (bestreden besluit 2), het verzoek om bijstand af te wijzen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant nog steeds handelt in witgoed, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen.
2. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd met instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. Hieraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat het college de afwijzing van de nieuwe aanvraag heeft gebaseerd op anonieme dan wel geanonimiseerde getuigenverklaringen van kopers. Uit vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 18 maart 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:131) volgt echter dat een dergelijke verklaring niet kan dienen als bewijs voor de onrechtmatigheid van bijstand omdat een dergelijke verklaring controleerbaar noch verifieerbaar is. Nu het college in een aanvullend rapport van 22 augustus 2013 alsnog de personalia van een getuige, [naam G] (G), heeft vermeld en derhalve het gebrek in het bestreden besluit heeft hersteld, heeft het college de aanvraag kunnen afwijzen op de grond dat appellant nog altijd in witgoed handelt. Om die reden heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 2 in stand gelaten.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Aangevallen uitspraak 1
4.1.
De hier door de bestuursrechter te beoordelen periode loopt van 12 oktober 2011 tot en met 7 juli 2012.
4.2.
Anders dan appellanten is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de onderzoeksbevindingen, in het bijzonder de van Marktplaats.nl verkregen gegevens en de verklaringen van appellant, de zoon en de getuigen, voldoende aanknopingspunten bieden voor het standpunt van het college dat appellant in de te beoordelen periode heeft gehandeld in witgoed. Daartoe is het volgende van belang.
4.3.
Uit de van Marktplaats.nl verkregen gegevens blijkt dat in de periode van
12 oktober 2011 tot 12 april 2012 plusminus 80 witgoedartikelen zijn aangeboden via Marktplaats.nl vanaf het IP-adres van appellant met vermelding van het telefoonnummer eindigend op de cijfers 495. Appellant heeft op 13 juni 2012 tegenover twee sociaal rechercheurs verklaard dat hij wel eens met zijn zoon meeging om overtollig witgoed op te halen en dat hij nakijkt of bijvoorbeeld een wasmachine technisch in orde is. Voorts heeft hij meegedeeld dat hij in het verleden wel eens iets op internet heeft geplaatst. Als hij de telefoon opneemt wanneer iemand belt, zegt hij dat zij maar moeten langskomen en dat zij dan de prijs kunnen bepalen. Ook heeft hij verklaard dat het mobiele telefoonnummer, dat bij de advertenties op internet staat en eindigt met de cijfers 495, van hem kan zijn, dat hij wel eens hulp verleent bij het in de auto zetten van de verkochte goederen en dat hij samen met zijn zoon ook wel eens iets ophaalt of wegbrengt. Omtrent het geld dat hij bij de verkoop ontving, heeft hij verklaard dat hij dit aan zijn zoon gaf maar dat hij soms geld voor shag, bier of andere levensmiddelen ontving. De zoon van appellant heeft op 13 juni 2012 verklaard dat hij nooit spullen op Marktplaats.nl heeft gezet, dat hij een telefoonnummer heeft dat eindigt op 857 en dat hij geen ander telefoonnummer heeft. Uit de getuigenverklaringen komt naar voren dat twee getuigen als potentiële koper op een advertentie op Marktplaats.nl, waarin witgoed werd aangeboden, hebben gebeld met het telefoonnummer eindigend op 495. Getuigen
[naam E]en [naam C] hebben verklaard dat zij op 19 maart 2012, respectievelijk
29 maart 2012 een wasmachine hebben gekocht op het woonadres van appellanten en hebben aankoopbedragen van € 400,-, respectievelijk € 250,- genoemd. Getuige [naam C] kreeg een manspersoon van, aan de stem te horen, tussen de 30 en 40 jaar aan de lijn. Tevens heeft hij aan de hand van een door een sociaal rechercheur getoonde foto van appellant hem herkend als verkoper van de wasmachine. Appellant heeft er op gewezen dat het college geen foto van appellant bij de verklaring van [naam C] heeft gevoegd. Het college heeft hierop gereageerd dat dit klopt en daarbij te kennen gegeven dat het college enkel over een foto van appellant beschikte en niet over een foto van de zoon, omdat deze geen bijstand ontving. Met die verklaring over de getoonde foto is voldoende aannemelijk gemaakt dat aan getuige [naam C] een foto van appellant is getoond. Getuige [naam D] heeft verklaard dat zij op 14 april 2012 op het adres van appellant een vaatwasser heeft bekeken die was aangeboden via Marktplaats.nl. De man die de vaatwasser liet zien was volgens haar 30 tot 35 jaar oud.
4.4.
De beroepsgrond dat appellant en zijn zoon niet kunnen worden gehouden aan de door hen afgelegde verklaringen van 13 juni 2012 treft, zo heeft de rechtbank terecht overwogen, geen doel. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraak van
26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512) mag in het algemeen van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan en heeft een latere intrekking of ontkenning van die verklaring weinig betekenis. Geen aanleiding bestaat hiervan in dit geval af te wijken. Appellant en zijn zoon hebben wel gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt dat zij hun verklaringen niet in vrijheid dan wel onder onaanvaardbare druk hebben afgelegd. Dat de sociaal rechercheur de opgenomen verklaringen aan appellant en zijn zoon heeft voorgelezen en dat zij geen uitgetypte versie van die verklaringen hebben gekregen om na doorlezing te ondertekenen, vormt geen aanknopingspunt om een uitzondering op voornoemd uitgangspunt aan te nemen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante en zijn zoon, als zij twijfels hadden over de juistheid van de opgenomen verklaringen, ervoor hadden kunnen kiezen om die niet te ondertekenen of een voorbehoud te maken. Wat appellant en zijn zoon later ter ontkrachting van die verklaringen naar voren hebben gebracht is onvoldoende om aan de juiste weergave van de eerdere verklaringen te twijfelen. Aan de nadere verklaringen van appellant en de zoon komt dan ook niet de waarde toe die appellanten daaraan toekennen. Voorts bestaan onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat niet appellant maar enkel de zoon in witgoed zou hebben gehandeld. Ook het feit dat op de Marktplaatsadvertenties onder de naam [naam L], waarbij het telefoonnummer eindigend op 495 is opgenomen, staat vermeld ”Meer dan 6½ jaar actief op Marktplaats” wijst, gelet op de leeftijd van de zoon ten tijde in geding
(19 jaar), niet in die richting.
4.5.
De beroepsgrond dat appellant ten tijde in geding geen auto bezat en daarom niet kon handelen in witgoed, leidt gelet op de onderzoeksbevindingen niet tot een ander oordeel. Appellant heeft op 13 juni 2012 verklaard dat zijn zoon koelkasten, fornuizen en dat soort zaken ophaalt en dat hij en zijn zoon ook wel eens samen spullen ophalen of wegbrengen. Daarnaast heeft hij toen verklaard dat hij ook wel in de auto van de zoon reed.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 geen doel treft. Aangevallen uitspraak 1 zal worden bevestigd.
Aangevallen uitspraak 2
4.7.
De hier door de bestuursrechter te beoordelen periode loopt van 22 augustus 2012 tot en met 16 oktober 2012. Het hoger beroep richt zich enkel tegen aangevallen uitspraak 2 voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 2 in stand zijn gelaten.
4.8.
Indien periodieke bijstand is beëindigd of ingetrokken en de betrokkene een aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
4.9.
Appellanten hebben aangevoerd dat zij heel erg waren geschrokken toen de bijstand met terugwerkende kracht werd ingetrokken. Zij hebben opnieuw bijstand aangevraagd. Zij wisten dat de buren op hen letten. Het zou dan wel heel erg dom zijn geweest als zij vervolgens opnieuw waren gaan handelen. Daarom is het ongeloofwaardig dat appellanten via internet handelden in plaats van hun zoon. Dat appellant de voordeur opent als onbekende mensen langskomen is normaal. De feitelijke handel vond plaats met de zoon. Ten aanzien van de telefonisch afgelegde verklaring van getuige G, zoals opgenomen in het rapport van
22 augustus 2013, hebben appellanten voorts ter zitting aangevoerd dat de getuige deze verklaring niet heeft ondertekend, zodat daaraan geen waarde kan worden gehecht.
4.10.
Wat appellanten in 4.9 hebben aangevoerd is onvoldoende om aan te tonen dat de omstandigheden zijn gewijzigd, in die zin dat appellant, anders dan voorheen, in de te beoordelen periode niet in witgoed heeft gehandeld. Het had op de weg van appellanten gelegen om controleerbaar en verifieerbaar, bijvoorbeeld met gegevens van Marktplaats.nl, aan te tonen dat niet appellant maar de zoon vanaf 22 augustus 2012 heeft gehandeld. Uit de verklaring van G van 22 augustus 2013 blijkt voorts dat appellant nog steeds in witgoed handelde. Daarbij komt aan de kritiek van appellanten op de telefonische verklaring van getuige G van 22 augustus 2013 niet de betekenis toe die appellanten daaraan toegekend willen zien. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen bestaat geen aanleiding voor twijfel aan de inhoud van de verklaring van getuige G, zoals neergelegd in het rapport van
22 augustus 2013, nu dat rapport is opgesteld en ondertekend door een sociaal rechercheur, die tevens is beëdigd als buitengewoon opsporingsambtenaar.
4.11.
Uit 4.10 volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 ook geen doel treft. Aangevallen uitspraak 2, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt aangevallen uitspraak 1;
  • bevestigt aangevallen uitspraak 2 voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.C.F. Talman en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2015.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) C. Moustaine

MK