Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
zetelend te IJsselstein,
advocaat mr. L.A.M. van Kippersluis te Utrecht,
advocaat jhr. mr. W. van der Meer de Walcheren te Maartensdijk.
(hierna: het tussenvonnis).
1.1. De verdere procedure
- de akte na interlocutoir vonnis van de gemeente,
- de (antwoord) akte na interlocutoir vonnis van [gedaagde] .
2.De verdere beoordeling
is van een onaanvaardbare doorkruising niet aan de orde is, aangezien de CAR/UWO volgens haar geen publiekrechtelijke regeling betreft. Subsidiair voert de gemeente aan dat geen sprake is van een onaanvaardbare doorkruising.
heeft op eigen gezag en zonder het daartoe vereiste mandaat ten name van de gemeente bestellingen bij derden/leveranciers geplaatst. Een deel van deze geplaatste bestellingen zijn aan [gedaagde] in privé uitgeleverd en aan hem ten goede gekomen.
De daarmee gemoeide koopprijs is aan de gemeente gefactureerd en door [gedaagde] onbevoegdelijk geaccordeerd, zodat de financiële afdeling van de gemeente tot uitbetaling van deze koopprijs is overgegaan. Ten aanzien van het andere deel van de geplaatste bestellingen geldt dat de gemeente daarvoor geen prestaties van de betreffende leveranciers heeft ontvangen en/of dat deze prestaties niet ten goede van de gemeente zijn gekomen. De ten aanzien van deze bestellingen verstrekte facturen zijn door [gedaagde] onbevoegd geaccordeerd.
Op grond van artikel 15:1:12 van de CAR/UWO heeft het college de bevoegdheid een beslissing te nemen of door de gemeente geleden schade op de ambtenaar zal worden verhaald. Als daartoe wordt overgegaan dan is het college op grond van de CAR/UWO gehouden dit bij besluit te doen. Het college zal zich in dit verband (ook) moeten uitlaten over de vraag of de schuld of nalatigheid van de ambtenaar van dien aard is dat zij geheel op hem kan worden verhaald of dat met een gedeeltelijke schadevergoeding kan worden volstaan. Deze door het college te nemen beslissing is te kwalificeren als een besluit in de zin van Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tegen een dergelijk besluit kan door de (gewezen) ambtenaar bezwaar worden gemaakt. Wanneer hij het niet eens is met de alsdan gegeven beslissing op bezwaar dan kan hij tegen die beslissing op bezwaar beroep instellen bij de bestuursrechter. Van de uitspraak van de bestuursrechter kan dan weer beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
De CAR/UWO betreft, zoals hiervoor al is toegelicht, een publiekrechtelijke regeling waarin de materiële rechtspositie van de gemeenteambtenaar is neergelegd.
Daarnaast geldt dat de CAR/UWO een algemeen verbindend voorschrift is. De CAR/UWO is immers niet toegespitst op het individuele geval, maar geeft normen die voor alle gemeenteambtenaren van toepassing zijn. Het is verder vaste rechtspraak van de CRvB dat individuele ambtenaren hun rechtspositionele aanspraken alleen ontlenen aan de ter bepaling van hun rechtspositie vastgestelde algemeen verbindende voorschriften en in dat kader gegeven beleidsregels alsook aan bevoegdelijk gedane toezeggingen (zie de uitspraak van de CRvB van 20 maart 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AF6575).
De gemeenteambtenaar kan zijn rechtspositionele aanspraken dan ook alleen ontlenen aan het bepaalde in de Aw, de CAR/UWO en de in dat kader gegeven beleidsregels, alsook aan bevoegdelijk gedane toezeggingen. De gemeenteambtenaar heeft ter zake dus geen keuzevrijheid; hij kan er niet voor kiezen om zich op andere wettelijke bepalingen, zoals bijvoorbeeld het privaatrecht, te beroepen.
Dit klemt in dit geval des te meer nu uit de stellingen van de gemeente volgt dat,
althans volgens haar, de mogelijkheden om schade op een ambtenaar te verhalen via het privaatrecht ruimer zijn dan via het bestuursrecht.
– anders dan de gemeente kennelijk meent – ontoereikend om die conclusie te dragen.
Het is overigens nog maar de vraag of een dergelijke overeenkomst wel toelaatbaar zou zijn, aangezien, zoals uit het voorgaande volgt, de CAR/UWO een exclusieve regeling betreft.
van 16 mei 2012 (ECLI:NL:RBUTR:2012:BW7055) en van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 april 2012 (ECLI:NL:RBSGR:2012:BW4204) – in tegenstelling tot wat de gemeente meent – geen aanknopingspunt bieden dat het haar – ondanks wat hiervoor is overwogen – toch zou zijn toegestaan om in dit geval van het privaatrecht gebruik te maken. Uit deze uitspraken kan niet worden opgemaakt dat de ontvankelijkheid van de gemeente respectievelijk de Staat der Nederlanden onderwerp van debat is geweest.
gelegd en – zo begrijpt de rechtbank het standpunt van de gemeente – binnen de door de voorzieningenrechter bepaalde termijn een bodemprocedure bij de civiele rechter aanhangig diende te maken, omdat anders dit beslag van rechtswege zou komen te vervallen
(artikel 700 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)).
Aldus zou de gemeente ook aan de voorwaarde voor beslaglegging hebben kunnen voldoen door binnen de door de voorzieningenrechter bepaalde termijn een besluit tot terugvordering te nemen (tegen welk besluit vervolgens bezwaar en (hoger) beroep openstaat)
(vgl. Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering art. 700 aantekening 12). Een andere opvatting zou bovendien tot het ongewenste gevolg leiden dat een overheidsorgaan door het leggen van conservatoir beslag zou kunnen bewerkstelligen dat zij toch gebruik mag maken van het privaatrecht, tot welk gebruik het zonder dat beslag niet bevoegd zou zijn.
€ 2.842,-- (2 x tarief ad 1.421,-- per punt) aan salaris advocaat.
De rechtbank overweegt in dit verband dat zij ambtshalve heeft te beslissen over de vraag of de gemeente in haar vordering kan worden ontvangen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de gemeente niet in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank merkt daarbij op dat het de gemeente zelf is geweest die voor een verkeerde rechtsgang heeft gekozen. Dit komt geheel voor haar eigen rekening en risico. Verder geldt dat, zoals hiervoor al is overwogen, het niet is gebleken dat [gedaagde] het met deze gang van zaken eens was.
Het gaat – kort gezegd – om nakoming van zijn (materiële) rechtspositionele aanspraken, die zijn neergelegd in de CAR/UWO en de in dat kader gegeven beleidsregels.
Overwerk is geregeld in hoofdstuk 3 van de CAR/UWO (zie de artikelen 3.1.2, 3.2. en 3.2.1.) en in de nader door het college van de gemeente vastgestelde Overwerkregeling (productie 9 van de gemeente).
Betaling van niet genoten verlof is geregeld in hoofdstuk 4 van de CAR/UWO (zie onder meer artikel 4:9).
De vakantiedagen en vakantietoelage zijn geregeld in hoofdstuk 6 van de CAR/UWO
(zie 6.1 e.v. voor vakantiedagen en 6:3 e.v. voor vakantietoelage).
3.3. De beslissing
mr. E.F.D. Engelhard en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2015.