Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2015 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
3 november 2018 de AOW-leeftijd zal bereiken. Er is daarom sprake van een publiekrechtelijke rechtshandeling die, anders dan in het bestreden besluit is aangegeven, niet kan worden gesplitst in een deel waartegen wel bezwaar en een deel waartegen geen bezwaar kan worden gemaakt. Verweerder heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank eisers bezwaar tegen het primaire besluit ten onrechte gedeeltelijk niet-ontvankelijk geacht en het beroep van eiser slaagt voor zover het gericht is tegen deze niet-ontvankelijkheid.
16 april 2014. De rechtbank wijst er bovendien op dat de CRvB in deze uitspraak heeft overwogen dat in die zaak sprake is van een redelijke proportionaliteitsrelatie tussen de gekozen middelen en het doel van de maatregel nu “
Niet kan worden gezegd dat de wetswijziging in het geval van appellant gevolgen heeft gehad die daarmee niet zijn beoogd. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat onder ogen is gezien dat de gevolgen in individuele gevallen verschillen, afhankelijk van het aantal dagen tussen de eerste dag van de maand waarin de betrokkene geboren is en zijn geboortedatum. Ook is tot uitdrukking gebracht dat het aan de (vroeg) pensioenfondsen wordt overgelaten of compensatiemogelijkheden worden ingezet. Geen sprake is van een situatie waarin afbreuk is gedaan aan de kern van het eigendomsrecht. Voorts is van belang dat de wetswijziging alle rechthebbenden op AOW-pensioen treft die vanaf 1 april 2012 de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt…… De wetswijzing staat niet op zichzelf maar is onderdeel van het beleid van de overheid om de toekomstige pensioenuitgaven in het kader van de AOW te waarborgen, waarbij omvangrijke hervormingen worden doorgevoerd met verstrekkende gevolgen. Niet kan worden gezegd dat de gevolgen van de wetswijzing voor appellant een individuele, onevenredig zware last meebrengen.”In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om in dit geval anders te oordelen. De verschuiving van het aanvangstijdstip van de AOW-opbouw, zoals die blijkt uit het pensioenoverzicht, brengt naar het oordeel van de rechtbank voor eiser geen individuele, onevenredig zware last mee. In aanvulling op hetgeen de CRvB op 27 juni 2014 op dit punt heeft overwogen acht de rechtbank eveneens van belang dat eiser vanaf het pensioenoverzicht nog meer dan vier jaar de tijd heeft om zich voor te bereiden op de gewijzigde pensioenleeftijd. De schade heeft zich ten tijde in geding nog niet voorgedaan en de hoogte van de schade staat nog niet vast nu deze afhankelijk is van toekomstige onzekere gebeurtenissen. Voorts speelt een rol dat de wetgever ter compensatie voor de meest schrijnende gevallen een aantal compensatie- en overbruggingsregelingen heeft opgesteld. Dat eiser voor een dergelijke regeling niet in aanmerking komt, geeft al aan dat er geen sprake is van een onevenredig zware last.
Beslissing
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 juli 2015.