In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 7 mei 2015, wordt de rechtsvaststelling van een pensioenoverzicht in het kader van de Algemene Ouderdomswet (AOW) behandeld. Eiser, geboren op [geboortedatum], had op 20 maart 2014 een AOW-pensioenoverzicht aangevraagd, dat op 21 maart 2014 door verweerder, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), werd verstrekt. Dit pensioenoverzicht gaf aan dat eiser verzekerd was voor de AOW van 29 maart 1966 tot en met 20 maart 2014 en dat hij op 29 maart 2016 de AOW-leeftijd zou bereiken.
Eiser was het niet eens met het besluit van 28 april 2014, waarin zijn bezwaar tegen het pensioenoverzicht kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelt dat het pensioenoverzicht in zijn geheel moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat er een rechtsvaststelling heeft plaatsgevonden met betrekking tot het gewijzigde aanvangstijdstip van de verzekering en de gewijzigde datum waarop eiser aanspraak kan maken op een AOW-uitkering.
De rechtbank concludeert dat verweerder ten onrechte het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank biedt verweerder de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, met een termijn van zes weken na verzending van de tussenuitspraak. Indien verweerder geen gebruik maakt van deze gelegenheid, zal de rechtbank zonder een tweede zitting uitspraak doen op het beroep. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep. Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open, maar dit kan wel tegelijk met de einduitspraak.