Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 16 april 2015 in de zaak tussen
[eisers], te [woonplaats], eisers
Procesverloop
Overwegingen
10 januari 2013 een onderzoek door de sociale recherche laten opstarten. In dat kader is ook aan de attaché voor sociale zaken van de Nederlandse ambassade in Ankara (Turkije) via het Internationaal Bureau Fraude (IBF) verzocht om onderzoek te doen in het buitenland. Het IBF heeft op 29 mei 2013 een onderzoeksverslag opgesteld. Verweerder heeft eisers bij brief van 10 juli 2013 bericht dat gebleken is dat zij in Erbaa te Turkije onroerend goed op hun naam hebben staan en hen verzocht om vóór 25 juli 2013 een kopie van de eigendomsakte, van de koopakte en een eventuele verkoopakte van dit onroerend goed over te leggen. Verweerder heeft op 26 augustus 2013 aanvullende informatie van eisers ontvangen. Eisers zijn op
9 oktober 2013 en op 7 november 2013 verhoord. Bij schrijven van 20 november 2013 heeft verweerder eisers verzocht om vóór 5 december 2013 de getaxeerde waarde van het onroerend goed in Erbaa op 29 november 1994 te verstrekken. Op 20 november 2013 heeft verweerder de resultaten van het onderzoek in een rapport neergelegd. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen. Op 8 april 2014 heeft het IBF een (nader) onderzoeksverslag uitgebracht. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
1 januari 2004 is dat de Algemene bijstandswet (Abw) en vanaf 1 januari 2004 is dat de Wwb. De Wwb is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd en heet sindsdien de Participatiewet. Met het oog op het overgangsrecht in artikel 78z, vierde lid, van de Participatiewet wordt op dit beroep beslist met toepassing van de Wwb, zoals die luidde vóór 1 januari 2015.
4 februari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:304) waarin de CRvB heeft overwogen dat aan de belastingwaarde niet zonder meer betekenis kan worden gehecht voor de beantwoording van de vraag wat de waarde van een onroerend goed in het economisch verkeer is. Daarbij speelt mede een rol dat de belastingwaarde wordt vastgesteld op aangifte van de eigenaar zelf. Verweerder heeft dus mogen uitgaan van de door het IBF vastgestelde waarde van € 125.344,-. Voorts overweegt de rechtbank dat met deze waarde de grens van het vrij te laten vermogen wordt overschreden.