ECLI:NL:CRVB:2014:666
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op grond van schending inlichtingenverplichting door appellanten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellanten ontvingen sinds 2 april 2011 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een onderzoek naar hun uitkeringssituatie zijn appellanten opgeroepen voor gesprekken waarbij zij onder andere bankafschriften moesten overleggen. Tijdens deze gesprekken bleek dat appellanten een bankrekening hadden die niet was opgegeven bij de aanvraag om bijstand, waarop stortingen van derden plaatsvonden. Het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer heeft daarop het recht op bijstand opgeschort en later beëindigd, omdat appellanten de inlichtingenverplichting hadden geschonden.
De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat het recht op bijstand wel kan worden vastgesteld, ondanks de schending van de inlichtingenverplichting. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij recht op bijstand hadden over de periode van 2 april 2011 tot 15 november 2011. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat appellanten niet voldoende inzicht hebben gegeven in hun financiële situatie. De beroepsgrond van appellanten met betrekking tot de afwijzing van de voorbereidingsperiode in het kader van de BBZ is eveneens afgewezen, omdat deze steunt op de onjuiste aanname dat de intrekking van bijstand geen standhoudt. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst de proceskostenveroordeling af.