ECLI:NL:RBMNE:2014:5267

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2014
Publicatiedatum
28 oktober 2014
Zaaknummer
07.601157-07
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in ontnemingszaak wegens overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 oktober 2014 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de veroordeelde, geboren in Suriname. De officier van justitie had een vordering ingediend op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het overschrijden van de redelijke termijn. De verdediging stelde dat door het lange tijdsverloop materieel nadeel is ontstaan, omdat de medeveroordeelde is overleden en niet meer kan worden gehoord over een substantieel deel van de vordering, die een bedrag van € 44.800,00 betreft. Daarnaast was er geen toegang tot het volledige dossier van de onderliggende strafzaak.

De officier van justitie daarentegen stelde dat zij ontvankelijk was, omdat de jurisprudentie over de redelijke termijn niet van toepassing zou zijn op ontnemingsvorderingen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er geen compleet dossier beschikbaar was en dat de officier van justitie geen afdoende verklaring had gegeven voor de gebreken in het dossier. De rechtbank wees op de lange periode waarin de zaak stil heeft gelegen en de herhaalde verzoeken om informatie die onbeantwoord zijn gebleven.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is, omdat het tijdsverloop de mogelijkheden voor een adequate verdediging van de veroordeelde heeft verminderd. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de vordering niet verder kan worden behandeld. Deze beslissing is genomen door de rechters D.A.C. Koster, P.K. van Riemsdijk en R.D. van Heffen, met mr. R.G. Dees als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Lelystad
Parketnummer: 07.601157-07
Datum: 3 oktober 2014
Vonnis naar aanleiding van de vordering ex artikel 36e Wetboek van Strafrecht
van de officier van justitie in de zaak tegen:

[veroordeelde],

geboren op [1973] te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende [adres] te [woonplaats];
hierna: de veroordeelde.
Het onderzoek ter zitting heeft laatstelijk plaatsgevonden op 3 oktober 2014.
De veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. W.J. Morra, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken van het voorbereidend onderzoek in de strafzaak met opgemeld parketnummer tegen de veroordeelde en het inmiddels onherroepelijke vonnis van het gerechtshof Leeuwarden d.d. 31 maart 2010 in de onderliggende strafzaak.

OVERWEEGT

De ontvankelijkheid van de officier van justitie

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren wegens het overschrijden van de redelijke termijn. Door het grote tijdsverloop is er sprake van materieel nadeel doordat de verdediging niet meer in staat is om een adequate verdediging te voeren. Dit temeer nu de medeveroordeelde [medeveroordeelde] is overleden en niet kan worden gehoord omtrent een substantieel deel van de vordering, te weten een bedrag van
€ 44.800,00. Daarbij komt dat zowel de verdediging als de rechtbank geen beschikking hebben over het volledige dossier in de onderliggende strafzaak.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit de beschikking te krijgen over het gehele dossier in de onderliggende strafzaak en het horen van de getuige [getuige], te weten de broer van de veroordeelde, nu deze kan verklaren dat de veroordeelde geen (daadwerkelijk) voordeel heeft verkregen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ontvankelijk is. De jurisprudentie met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn is niet van toepassing op ontnemingsvorderingen. Daarbij is er geen nadeel ontstaan voor de verdediging door de lange termijn die sinds 2008 loopt. De veroordeelde is onherroepelijk veroordeeld. Het dossier in de onderliggende strafzaak kan nog worden aangevuld. De officier van justitie heeft de schorsing van het onderzoek gevorderd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft geconstateerd dat op 6 mei 2008 bij (tussen)beslissing is bepaald dat in de ontnemingszaak de behandeling voor onbepaalde tijd is geschorst nu onvoldoende duidelijk is of er door de benadeelde partij(en) bij de burgerlijke rechter een civiele vordering aanhangig zal worden gemaakt. Omtrent de reden tot schorsing is geen uitkomst gegeven.
Voorts heeft de rechtbank een gedeeltelijke kopie van het dossier in de onderliggende strafzaak ontvangen. Ondanks herhaalde verzoeken vanuit de rechtbank aan het openbaar ministerie is thans geen compleet dossier beschikbaar.
Voorts heeft de rechtbank geen originele ontnemingsvordering in het thans beschikbare dossier aangetroffen. Eveneens is op verzoek vanuit de rechtbank aan het openbaar ministerie geen ontnemingsvordering overgelegd.
De rechtbank acht de officier van justitie niet-ontvankelijk en overweegt als volgt.
De officier van justitie heeft de rechtbank geen afdoende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van de hiervoor aangegeven gebreken. De rechtbank heeft voorts geconstateerd dat uit de (tussen)beslissing d.d. 6 mei 2008 blijkt dat de termijn voor het opnieuw aanbrengen van de zitting is bepaald op het tweede kwartaal van 2009. De rechtbank acht dit een ernstige aanwijzing voor het openbaar ministerie om in de tussentijd te laten nagaan of er sprake was van civiele procedures. In de tussentijd heeft vanaf mei 2008 tot aan de huidige zitting de zaak stil gelegen.
Daarbij komt dat de rechtbank het openbaar ministerie reeds in de zomer van 2014 en nog enkele weken voor de huidige zitting een en andermaal heeft gewezen op het gebrekkige dossier. Hierop heeft het openbaar ministerie niet gereageerd.
Door het tijdsverloop zijn bovendien thans de mogelijkheden voor het voeren van een adequate verdediging aan de zijde van de veroordeelde verminderd, mede aangezien de medeveroordeelde [medeveroordeelde] is overleden.

BESLISSING

De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. P.K. van Riemsdijk en mr. R.D. van Heffen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2014.
Mr. R.D. van Heffen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.