ECLI:NL:RBMNE:2014:5267
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in ontnemingszaak wegens overschrijding van redelijke termijn
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 oktober 2014 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de veroordeelde, geboren in Suriname. De officier van justitie had een vordering ingediend op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het overschrijden van de redelijke termijn. De verdediging stelde dat door het lange tijdsverloop materieel nadeel is ontstaan, omdat de medeveroordeelde is overleden en niet meer kan worden gehoord over een substantieel deel van de vordering, die een bedrag van € 44.800,00 betreft. Daarnaast was er geen toegang tot het volledige dossier van de onderliggende strafzaak.
De officier van justitie daarentegen stelde dat zij ontvankelijk was, omdat de jurisprudentie over de redelijke termijn niet van toepassing zou zijn op ontnemingsvorderingen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er geen compleet dossier beschikbaar was en dat de officier van justitie geen afdoende verklaring had gegeven voor de gebreken in het dossier. De rechtbank wees op de lange periode waarin de zaak stil heeft gelegen en de herhaalde verzoeken om informatie die onbeantwoord zijn gebleven.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is, omdat het tijdsverloop de mogelijkheden voor een adequate verdediging van de veroordeelde heeft verminderd. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de vordering niet verder kan worden behandeld. Deze beslissing is genomen door de rechters D.A.C. Koster, P.K. van Riemsdijk en R.D. van Heffen, met mr. R.G. Dees als griffier.