5.In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank haar beoordeling van de beroepsgronden verder uitgesplitst naar de verschillende beoordelingspunten voor de subsidieaanvraag, te weten artistieke kwaliteit, ondernemerschap, pluriformiteit en spreiding. Deze opzet hanteert de rechtbank ook nu in haar einduitspraak, zij het dat zij geen overwegingen besteedt aan pluriformiteit, gelet op wat daarover hiervoor in overweging 1 is overwogen. Noodgedwongen beperkt de rechtbank zich hier bijna geheel tot de beoordeling van de aanvraag van eiseres en komt zij niet toe aan een oordeel over mogelijke schending van het gelijkheidsbeginsel ten opzichte van de beoordeling van de aanvragen van de andere stichtingen.
6.1Over het aspect "artistieke kwaliteit" heeft de rechtbank al in een bindend eindoordeel in de tussenuitspraak geoordeeld dat de beroepsgronden van eiseres die gaan over de beoordeling van dit aspect van haar eigen aanvraag, niet slagen. Hierbij moet het voorbehoud worden gemaakt dat dit oordeel strikt gaat over verweerders beoordeling van de aanvraag van eiseres op basis van de stukken die zich nu in dit dossier bevinden; met andere woorden dit oordeel strekt zich niet uit over het al of niet juist zijn van verweerders beoordeling op dit punt van de aanvraag van eiseres ten opzichte van zijn beoordeling van de andere drie stichtingen op dit punt.
6.2Verweerder heeft in zijn reactie op de tussenuitspraak uitgelegd hoe hij een strikte en uniform toegepaste beoordelingswijze hanteert, waarmee volgens hem is verzekerd dat het eindoordeel in alle gevallen op gelijke wijze is gerelateerd aan de aanwezige informatie. Uiteindelijk, zo zegt verweerder, moet het oordeel over artistieke kwaliteit aan deskundigen worden overgelaten. Verweerder heeft verder nader gemotiveerd hoe de waardering van de aanvraag van eiseres zich verhoudt tot die van Tafel van Vijf.
6.3Eiseres meent dat verweerder ook in zijn reactie op de tussenuitspraak de waardering van haar ten opzichte van die van Tafel van Vijf niet goed heeft gemotiveerd. Beide gezelschappen krijgen enkele kritiekpunten, maar die van eiseres worden haar zwaarder aangerekend. Eiseres heeft immers op dit aspect een "ruim voldoende" gekregen en Tafel van Vijf een "goed". Dat verdraagt zich niet met de recensies. Eiseres is veel vaker en veel positiever beoordeeld.
6.4De rechtbank overweegt als volgt over dit punt binnen de context van het dossier UTR 13/1845 zoals dat er nu ligt. Wat eiseres aanvoert over de beoordeling van haar eigen aanvraag op dit aspect is grotendeels een herhaling van wat zij voorafgaande aan de tussenuitspraak heeft betoogd. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank er al op gewezen dat de commissie de recensies wel moet betrekken bij haar standpuntbepaling, maar dat zij zich een eigen standpunt vormt en dat het in deze zaak gaat om een relatief klein verschil tussen de waardering in de recensies en het oordeel van de commissie. Eiseres heeft immers ook een positieve beoordeling gekregen, maar wel met de kanttekening dat het acteerwerk nog aan geloofwaardigheid kan winnen. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een zeer uitzonderlijk geval als hiervoor bedoeld in overweging 1, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om hierover nu anders te oordelen. Meer in het bijzonder is na de tussenuitspraak niet gebleken van feiten waaruit volgt dat de rechtbank in haar tussenuitspraak een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd of anderszins haar oordeel heeft gebaseerd op een onjuiste grondslag.
6.5De rechtbank overweegt als volgt over dit punt binnen de context van de verhouding tot de beoordeling van de aanvragen van de andere drie stichtingen. Wat verweerder in reactie op de tussenuitspraak betoogt over de strikt toegepaste uniforme beoordelingswijze, is kennelijk bedoeld om eiseres en de rechtbank er van te overtuigen dat de beoordelingen van de aanvraag van eiseres en Tafel van Vijf niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel zijn. In feite bepleit verweerder hier blind vertrouwen van eiseres en de rechtbank. Hij miskent daarmee dat de kern van bestuursrechtspraak controle op overheidsoptreden is; als je als eisende partij kennis kunt nemen van de stukken en naar aanleiding daarvan hebt kunnen reageren, dan moet je aan het einde van het traject accepteren dat je invloed als eisende partij zich vooral over de zorgvuldigheid en motivering van de beoordeling uitstrekt, maar dat het bestuursorgaan een mate van beoordelingsvrijheid heeft en dat het bestuursorgaan zich ook voor grote delen van de beoordeling moet (kunnen) verlaten op deskundigen. Dat kan pas als je kennis hebt kunnen nemen van de gegevens die in de beoordeling zijn betrokken. Overigens waardeert de rechtbank op zichzelf wel de inzet van verweerder om zo transparant mogelijk te zijn in deze moeilijke materie. Blijkens haar zienswijze kan ook eiseres verweerders inzet op dit punt waarderen. Ook begrijpt de rechtbank dat het zwaar ligt om de ene organisatie inzicht te geven in de stukken van de andere. Zoals meermalen gezegd is echter een beoordeling op grond van artikel 7:4, zesde en zevende lid, van de Awb het kader waarbinnen moet worden beoordeeld welke (delen van) stukken ter inzage moeten worden gegeven. Nu dat niet is gebeurd en ook de rechtbank niet over de stukken van Tafel van Vijf beschikt, kan de rechtbank geen nader oordeel geven over de verhouding van de beoordeling van de aanvraag van eiseres ten opzichte van die van Tafel van Vijf.
7.1Over het aspect "ondernemerschap" heeft de rechtbank in haar tussenuitspraak geoordeeld dat verweerder het kritiekpunt over de aannemelijkheid van de beoogde stijging van de publieksinkomsten op onjuiste uitgangspunten heeft gebaseerd en dat het besluit in zoverre een deugdelijke motivering ontbeert.
7.2In de aanvullende motivering heeft verweerder opgemerkt ervan uit te gaan dat dit argument niet aan het besluit ten grondslag kan worden gelegd. Dit betekent dat het advies over het ondernemerschap nog één kritische kanttekening bevat, namelijk over het aantal producties dat eiseres wil ontwikkelen en dat de gegeven beoordeling "goed" nog steeds terecht is. Het oordeel "zeer goed" wordt alleen toegekend als er in het geheel geen kritische kanttekeningen te maken zijn. In het bestreden besluit heeft verweerder, in navolging van de adviescommissie, over het aantal producties dat eiseres wil ontwikkelen overwogen dat het efficiënter zou zijn om minder producties te maken en deze vaker te spelen. Er worden relatief hoge bedragen geïnvesteerd voor het maken van producties voor relatief weinig uitvoeringen.
7.3Eiseres heeft hierover aangevoerd dat het standpunt van verweerder feitelijk onjuist is. Zij deed en doet wel degelijk reprises; tachtig procent van de voorstellingen gaat in reprise. Bovendien ontwikkelt zij een "collectie" kerstvoorstellingen die goed kunnen worden herhaald. Dit kritiekpunt past verder niet binnen het toetsingskader van het ondernemerschap, waarbij drie aspecten van belang zijn te weten publieksbereik, eigen inkomsten en deugdelijke bedrijfsvoering. Dat zij in de dure categorie voorstellingen valt, wordt veroorzaakt door de omstandigheid dat opera's nu eenmaal relatief duur zijn. Bovendien past die categorie gewoon binnen de bandbreedte van het beoordelingssysteem van verweerder.
7.4De rechtbank merkt over verweerders reactie op de tussenuitspraak het volgende op. Het gebrek dat de rechtbank op dit punt in de tussenuitspraak constateerde, was gelet op de formulering van het oordeel en de aard van het gebrek (een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek), in beginsel reparabel. Verweerder heeft deze kritische kanttekening in zijn reactie op de tussenuitspraak echter laten vallen. Daarom gaat de rechtbank daar in haar beoordeling hierna van uit. Alles wat eiseres in de reactie op de tussenuitspraak zegt over de stijging van de inkomsten, blijft daarmee buiten de beoordeling in deze einduitspraak. Dat kritiekpunt heeft verweerder immers niet als kritische kanttekening gehandhaafd.
7.5De toelichting bij de Deelregeling vermeldt: "Het ondernemerschap kent een aantal aspecten. Ten eerste de wijze waarop de aanvrager zijn publiek benadert, bereikt en ontwikkelt. Hieronder valt ook de wijze waarop en in welk circuit de aanvrager uitvoeringen realiseert. Ten tweede de wijze waarop de aanvrager inkomsten verwerft (anders dan overheidssubsidies). Van belang is daarbij ook dat de aanvraag blijk geeft van een visie of strategie op het behalen en vergroten van de eigen inkomsten (niet alleen directe publieksinkomsten, maar ook andere inkomsten, zoals bijvoorbeeld van donateurs, vriendenstichtingen, sponsoring, etc.). Ook bijvoorbeeld het deels financieren van de activiteiten via winstgevende buitenlandse tournees is positief in dit kader. En ten derde de bedrijfsmatige kant van de organisatie (een deugdelijke bedrijfsvoering die ook past bij de voorgenomen prestaties, vormen van samenwerking die kostenbesparend werken etc.)."
7.6De rechtbank overweegt hierover dat aan verweerder beoordelingsvrijheid toekomt bij de beoordeling van de aanvragen aan de hand van te voren vastgestelde criteria. Dit brengt mee dat de rechter de toetsing van een besluit op een aanvraag om subsidie als hier aan de orde met een zekere mate van terughoudendheid verricht. Zonder terughoudendheid toets de rechter of verweerders beoordeling blijft binnen zijn beoordelingskader. Dat is hier, anders dan eiseres meent, wel het geval. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het aantal nieuwe producties dat eiseres wil realiseren uit een oogpunt van efficiency bedenkelijk is. Dat valt, zoals verweerder ook heeft geëxpliciteerd tijdens de tweede zitting, binnen de hierboven genoemde drie punten, in het bijzonder het derde.
7.7Naar het oordeel van de rechtbank is verweerders standpunt over het aantal nieuwe producties in beginsel een houdbaar standpunt, tenzij eiseres hierover voldoende twijfel zaait. Daarin is eiseres niet geslaagd. Met wat eiseres heeft aangevoerd en overgelegd over het spelen van reprises heeft zij het standpunt van verweerder onvoldoende weerlegd. Dat een (zeer) groot aantal voorstellingen (uiteindelijk) in reprise gaat, doet niet af aan verweerders constatering dat de aanvraag van eiseres een relatief groot aantal nieuw voorgenomen producties, te weten zeven nieuwe voorstellingen, omvat. Verweerder heeft hieraan tijdens de eerste en tweede zitting gekoppeld dat dat relatief grote aantal nieuwe producties waarschijnlijk ook de reden is dat de voorstellingen in de hoge prijscategorie vallen. De aanvraag laat per productie maar een relatief gering aantal uitvoeringen zien. De enkele stelling dat opera nu eenmaal duur is en dat het binnen de bandbreedte van het beoordelingssysteem valt, neemt dit punt niet weg. Dat eiseres, zoals zij in de reactie op verweerders herstelpoging heeft gezegd, niet adequaat kan reageren op dit pas tijdens de eerste zitting ingenomen standpunt van verweerder, is onjuist. Zij heeft sinds de eerste zitting ruimschoots de tijd gehad hierop te reageren. De stelling van eiseres tijdens de tweede zitting dat zij ten tijde van de aanvraag net in een fase zat waarin er al veel reprises waren geweest, is anders dan zij betoogt, geen ontkenning van verweerders beoordeling, maar juist een bevestiging. Dit betekent dat dit kritiekpunt van verweerder over het aantal nieuwe producties overeind blijft en dat de beoordeling "goed" in plaats van "zeer goed" voor het ondernemerschap van eiseres ook overeind blijft.
7.8Bij dit aspect geldt voor de bespreking van het gelijkheidsbeginsel in de verhouding van de beoordeling van de aanvraag van eiseres ten opzichte van die van Tafel van Vijf hetzelfde als wat hierboven in overweging 6.5 is gezegd bij "artistieke kwaliteit".
8.1In de tussenuitspraak heeft de rechtbank over het aspect "spreiding" overwogen dat verweerder bij zijn beoordeling op dit punt geen acht hoefde te slaan op het beleidsplan en daarmee heeft zij een bindend eindoordeel gegeven.
8.2Verweerder is van mening dat de feitelijke uitgevoerde voorstellingen in 2013 niet kunnen worden betrokken in de beoordeling die voorafgaat aan dat jaar. Dat de commissie die oordeelt over dans kijkt naar het verleden heeft te maken met een realiteitsinschatting en niet meer dan dat.
8.3Eiseres heeft in haar reactie aan verweerder en in haar zienswijze op de herstelpoging van verweerder aangevoerd dat zij in 2013 feitelijk wel heeft voldaan aan de spreidingsdoelstelling en dat zij al jarenlang voldoet aan de spreidingsdoelstelling, zodat de adviescommissie had moeten zien dat er een discrepantie in haar aanvraag zat ten opzichte van het beleidsplan. Zij voert dit aan om de rechtbank te bewegen terug te komen van haar oordeel in de tussenuitspraak op dit punt. In dat verband heeft zij erop gewezen dat de commissie die oordeelt over dans wel kijkt naar het verleden. In haar brief aan verweerder van 7 februari 2014 heeft zij zich bovendien op het standpunt gesteld dat de andere drie stichtingen, met name Tafel van Vijf, veel minder voorstellingen hebben verwezenlijkt. Eiseres heeft tijdens de tweede zitting gewezen op het artikel van R. Ortlep, "Bestuurlijke lus: terugkomen op een in een tussenuitspraak neergelegde bindende eindbeslissing" in «JBplus» 2012, p. 219 en verder. Daarin bepleit de auteur dat in het bestuursrecht wordt aangesloten bij de civiele rechtspraak op het punt van het in de einduitspraak terugkomen van een bindend eindoordeel in de tussenuitspraak indien de rechter tot het inzicht is gekomen dat hij in die tussenuitspraak bijvoorbeeld een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd, wat heeft geleid tot een onjuist oordeel. Eiseres verzoekt de rechtbank vanuit dat perspectief nog eens naar de zaak te kijken.
8.4De rechtbank overweegt over het beroep dat eiseres doet op het artikel van Ortlep, het terugkomen van het oordeel in een tussenuitspraak, dat inmiddels ook in het bestuursrechtelijke rechtspraak zelf aanleiding is om te zeggen dat, kort gezegd, een duidelijk in de tussenuitspraak gemaakte fout niet hoeft te worden herhaald in de einduitspraak. De rechtbank wijst op de (eind)uitspraak van de ABRvS van 13 februari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ1262), waarin zij constateert dat zij in de tussenuitspraak een onjuiste aanname heeft gedaan over een bepaalde proceshandeling; dat geldt als een zeer uitzonderlijk geval en dus komt zij daarvan terug in de einduitspraak. 8.5Het is de rechtbank niet gebleken dat in andere sectoren het verleden een andere rol speelt dan verweerder heeft genoemd, te weten een realiteitsinschatting van de prognose voor de toekomst. Dat eiseres in 2013 wel heeft voldaan aan een ruime mate van spreiding is zeker in het licht van de constatering dat zij het over dat jaar zonder subsidiëring moest stellen lovenswaardig, maar dat punt gaat voorbij aan het in de tussenuitspraak gegeven oordeel dat verweerder bij zijn beoordeling mocht uitgaan van de aanvraag zoals eiseres die heeft ingediend en op dit aspect niet naar het beleidsplan hoefde te kijken. De discrepantie tussen aanvraag en beleidsplan komt voor rekening van degene die deze stukken indiende, te weten eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank is op het aspect "spreiding", uitgaande van de aanvraag, ook indien wordt uitgegaan van een realiteitsinschatting vanuit het verleden, dan ook geen sprake van een zeer uitzonderlijk geval als hiervoor bedoeld in overweging 1, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om hierover nu anders te oordelen dan in de tussenuitspraak. Meer in het bijzonder is na de tussenuitspraak niet gebleken van feiten waaruit volgt dat de rechtbank in haar tussenuitspraak een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd of anderszins haar oordeel heeft gebaseerd op een onjuiste grondslag.
8.6Verder heeft de rechtbank in de tussenuitspraak over het aspect "spreiding" overwogen dat verweerder dit alleen goed kan motiveren door inzicht te geven in de beoordeling op dit aspect van de andere subsidieaanvragers, omdat het cijfer voor dit aspect niet op zichzelf staat, maar wordt gegeven in relatie tot andere aanvragers enerzijds en andere partijen anderzijds. Omdat verweerder voorafgaande aan de tussenuitspraak de spreiding van eiseres niet heeft afgezet tegen de spreiding van andere subsidieaanvragers, is het besluit op dit punt in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd. De rechtbank verwijst naar overweging 30 van de tussenuitspraak.
8.7In de aanvullende motivering heeft verweerder uiteengezet hoe hij te werk is gegaan bij de toekenning van punten voor het aspect "spreiding", daarbij verwijzend naar de Beoordelingswijzer meerjarige activiteitensubsidies die is gebruikt bij de totstandkoming van de adviezen. Verder heeft verweerder aan eiseres een overzicht ter beschikking gesteld waarin voor alle aanvragers de door hen opgegeven spreidingsvoornemens per jaar zijn opgenomen. In dat overzicht is aanvankelijk telkens één punt toegekend als een gezelschap voornemens is te spelen in drie van de vijf onderscheiden regio's, één punt toegekend als het gezelschap buiten de vier grote steden is gevestigd en daar ook substantieel activiteiten ontplooit en twee punten toegekend als aan beide voorwaarden is voldaan. Op grond van overleg met de verschillende adviescommissies zijn hierop enige nuanceringen aangebracht, waarbij kort gezegd verstorende extremen buiten beschouwing zijn gelaten, zodat een evenwichtiger beeld werd verkregen. In dat overzicht scoort eiseres op twee van de vijf regio's, VocaalLAB op vijf regio's en Tafel van Vijf en De Veenfabriek beide op drie regio's.
8.8Eiseres stelt zich op het standpunt dat het door verweerder verstrekte overzicht oncontroleerbaar is, omdat zij niet beschikt over de onderliggende gegevens.
8.9Gelet op het oordeel in de tussenuitspraak volgt de rechtbank eiseres in haar standpunt dat bij gebrek aan de beschikking over de onderliggende stukken, voor zowel eiseres als de rechtbank, het overzicht van verweerder niet valt te controleren. Dit gebrek dat is geconstateerd in de tussenuitspraak is dus niet hersteld. Als verweerder een correct overzicht heeft geboden, moet wel worden geoordeeld dat de puntentoekenning die verweerder heeft gehanteerd juist is, maar of dat zo is, blijft dus naar de huidige stand van zaken onbeslist. Anders dan verweerder meent, kan de gestelde omstandigheid dat de andere drie stichtingen in feite in 2013 (veel) minder voorstellingen hebben verwezenlijkt, wel retrospectief van belang zijn voor het realiteitsgehalte van de inschatting die verweerder moest maken op basis van de aanvragen. Duidelijk is dat verweerder op basis van de aanvragen moet beoordelen hoe die scoren op het aspect "spreiding", maar als achteraf uit de werkelijke aantallen voorstellingen blijkt dat die aanvragen een irreëel beeld vertonen, kan dat voor de rechter wel aanleiding zijn te oordelen dat de inschattingen van verweerder niet reëel waren. Dat is een gebruikelijke rechterlijke retrospectieve toets van een beoordeling van de toekomstige ontwikkelingen zoals die vooraf zijn gepresenteerd in de verschillende aanvragen.
9.1Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit II wegens strijd met de artikelen 3:2, 7:4, tweede lid, en 7:12, eerste lid, van de Awb. Gelet op de samenhang met de uitkomst van de zaak UTR 13/1842 ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. Het verzoek van eiseres aan de rechtbank om zelf voorziend subsidie toe te kennen gaat, gelet op beoordelingsvrijheid van verweerder en de behoefte aan beoordeling door deskundigen, te ver, zoals ook tijdens de tweede zitting is besproken.
9.2Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden en omdat verweerder tijdens de tweede zitting er geen blijk van heeft gegeven ruimte te zien voor verder herstel. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak.