In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. D. Schaap, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. A.E.M. Kuppens. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 15 januari 2014, waarin haar bezwaar tegen de vaststelling van haar dagloon op € 35,11 per 7 september 2006 ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in 2006 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is toegekend, waarbij haar dagloon is vastgesteld. Eiseres heeft in april 2013 verzocht om herziening van dit dagloon, omdat zij van mening was dat de referteperiode onjuist was vastgesteld, aangezien zij in een deel van die periode zorgverlof had genomen voor haar zieke kind.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet WIA besproken. De rechtbank concludeert dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven om het oorspronkelijke besluit te herzien. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgperiode van eiseres al bekend was ten tijde van de toekenning van de WIA-uitkering en dat eiseres niet kan worden gevolgd in haar stelling dat deze periode buiten beschouwing moet blijven bij de vaststelling van het dagloon.
De rechtbank heeft ook de minder terughoudende toets voor de periode na het herzieningsverzoek toegepast en geconcludeerd dat er in de periode van zorgverlof geen sprake was van verlof, omdat eiseres geen dienstverband had. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de beslissing van verweerder om het oorspronkelijke besluit te handhaven bevestigd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.