ECLI:NL:CRVB:2014:1405

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
25 april 2014
Zaaknummer
13-4603 WAO-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de herziening van het WAO-dagloon en duuraanspraak

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 15 april 2014, wordt de afwijzing van het verzoek van betrokkene om herziening van het WAO-dagloon behandeld. Betrokkene, die werkzaam was bij een caravanfabriek en daarnaast op oproepbasis voor een uitzendbureau werkte, had in 2003 een ongeval gehad en was sindsdien arbeidsongeschikt. Het UWV had eerder het dagloon vastgesteld op basis van de Dagloonregelen WAO, waarbij de inkomsten van het uitzendbureau niet waren meegenomen. Betrokkene verzocht in 2011 om herziening van het dagloon, omdat hij meende dat het UWV onjuiste gegevens had gebruikt over zijn werkuren bij het uitzendbureau.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het UWV opgedragen het bestreden besluit te herzien. Het UWV had echter hoger beroep ingesteld, omdat het van mening was dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak had voorzien en het dagloon onjuist had berekend. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren voor de periode voorafgaand aan het verzoek van 26 januari 2011. Voor de periode na deze datum oordeelde de Raad dat het UWV ten onrechte was uitgegaan van een te hoog aantal werkbare dagen bij het uitzendbureau.

De Raad droeg het UWV op om binnen drie maanden het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, met inachtneming van de destijds geldende Dagloonregelen WAO. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij duuraanspraken en de noodzaak voor bestuursorganen om bij herzieningsverzoeken rekening te houden met de relevante feiten en omstandigheden.

Uitspraak

13/4603 WAO-T, 13/4694 WAO-T
Datum uitspraak: 15 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant van 2 juli 2013, 12/323 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. B. Mor-Yazir, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Betrokkene en het Uwv hebben verweerschriften ingediend.
In het kader van het vooronderzoek heeft op 4 maart 2013 een comparitie plaatsgevonden. Ter zitting is betrokkene verschenen, bijgestaan door mr. Mor-Yazir. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog. Partijen hebben toestemming gegeven een (nader) onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
Betrokkene was werkzaam bij caravanfabriek[naam caravanfabriek] B.V. Daarnaast verrichtte hij in het weekend op oproepbasis werkzaamheden voor uitzendbureau [naam uitzendburea] B.V. Op
20 februari 2003 is betrokkene uitgevallen voor zijn arbeid door een ongeval. Met ingang van
19 februari 2004 heeft hij recht op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het WAO-dagloon dat ten grondslag ligt aan deze uitkering heeft het Uwv berekend op grond van de Dagloonregelen WAO en is gebaseerd op het loon dat betrokkene bij[naam caravanfabriek] verdiende.
1.1.
Bij besluit van 13 januari 2006 heeft het Uwv het verzoek van betrokkene om de nevenwerkzaamheden die hij via uitzendbureau [naam uitzendburea] B.V. heeft verricht bij de dagloonberekening te betrekken, afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 18 maart 2008 heeft het Uwv de inkomsten van [naam uitzendburea] B.V. alsnog bij de dagloonberekening betrokken en het dagloon met ingang van 19 februari 2004 herzien naar
€ 118,34 en het vervolgdagloon per 19 februari 2005 herzien naar € 91,68 (geïndexeerd naar
1 januari 2008 € 96,77).
2.1.
Bij brief van 26 januari 2011 heeft betrokkene het Uwv verzocht om het dagloon opnieuw te berekenen, nadat hij er op 6 januari 2011 was achter gekomen dat de gegevens waarover het Uwv beschikt van [naam uitzendburea] B.V. onjuist zijn omdat daarin staat dat hij 110 dagen voor [naam uitzendburea] B.V. heeft gewerkt, terwijl hij maar 37 dagen heeft gewerkt.
2.2.
Bij besluit van 2 februari 2011 heeft het Uwv aan betrokkene meegedeeld dat het Uwv de brief van 26 januari 2011 niet inhoudelijk gaat behandelen omdat al verschillende malen aan betrokkene is bevestigd dat zijn uitkering juist is berekend.
2.3.
Bij het besluit van 30 december 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 2 februari 2011 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden op grond waarvan is gebleken dat het besluit van 18 maart 2008 onjuist zou zijn.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en zelf in de zaak voorzien. Tevens heeft de rechtbank beslissingen gegeven over vergoeding aan betrokkene van griffierecht en proceskosten.
3.1.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit van 18 maart 2008 in rechte vast staat. Betrokkene heeft immers nagelaten daartegen een rechtsmiddel aan te wenden. De redenen waarom hij dit heeft nagelaten kunnen volgens de rechtbank in het onderhavige geval geen rol spelen, nu het hier niet om de beoordeling van een te laat ingesteld bezwaar betreft, maar een herzieningsverzoek zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.2.
Het Uwv heeft volgens de rechtbank miskend dat hier een duuraanspraak in geding is en dat het bij de toetsing van een onherroepelijk geworden besluit is aangewezen een onderscheid te maken tussen het verleden, de periode voorafgaande aan het verzoek van
26 januari 2011 en de periode daarna, de toekomst.
3.3.
Wat betreft de periode voor 26 januari 2011, dient de bestuursrechter zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Er is volgens de rechtbank geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De bij het verzoek ingediende jaaropgaven over 2002 en 2003, loonstroken, de informatie van [naam uitzendburea] B.V. en de folder van het Uwv hadden destijds in een (bezwaar)procedure tegen het besluit van 18 maart 2008 naar voren kunnen worden gebracht. De jaaropgaven over 2007 tot en met 2009, de aangifte over 2011 en de correspondentie die betrokkene met het Uwv heeft gevoerd over de terugbetaling van
de - volgens betrokkene - teveel betaalde WAO-uitkering zijn wel nieuwe gegevens maar kunnen niet worden aangemerkt als een nieuw feit zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De pas in beroep overgelegde stukken heeft de rechtbank niet bij haar oordeel betrokken omdat het Uwv hiermee bij het nemen van het bestreden besluit geen rekening heeft kunnen houden.
3.4.
Ten aanzien van de periode na 26 januari 2011 heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv het dagloon te hoog heeft vastgesteld. Het Uwv is ten onrechte uitgegaan van
110 werkbare dagen bij uitzendbureau [naam uitzendburea] B.V. in plaats van 140 werkbare dagen. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat het dagloon vanaf 26 januari 2011 moet worden vastgesteld op € 114,47, te vermeerderen met een bedrag na indexering daarvan van 19 februari 2004 naar 26 januari 2011.
4.1.
Betrokkene heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat hij wil waar hij recht op heeft, te weten 75% van het loon dat hij verdiende bij[naam caravanfabriek] voor zijn uitval op
20 februari 2003. De inkomsten bij [naam uitzendburea] B.V. zijn ten onrechte bij de berekening van het dagloon betrokken, zoals ook is beslist in het besluit van 13 januari 2006. Hij heeft de
- volgens hem - teveel ontvangen WAO-uitkering terugbetaald aan het Uwv. Door de (te hoge) WAO-uitkering loopt hij voorzieningen, toeslagen en gesubsidieerde rechtsbijstand mis. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het dagloon alleen naar de toekomst opnieuw moet worden berekend. Er moet ook naar het verleden worden gekeken omdat hij in die periode voldoende kenbaar heeft gemaakt dat hij het niet eens was met het besluit van
18 maart 2008. Door zijn psychische gesteldheid was hij niet in staat om de gevolgen van het besluit te bevatten en om brieven te (laten) schrijven.
4.2.
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld omdat de rechtbank ten onrecht zelf heeft voorzien en het dagloon onjuist heeft berekend.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Gelet op de bewoording van de brief van betrokkene van 26 januari 2011 heeft de rechtbank deze brief terecht aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 18 maart 2008. Dit verzoek kan dan ook niet worden opgevat als een bezwaar tegen het besluit van 18 maart 2008. De rechtbank heeft op juiste gronden geoordeeld - zoals weergegeven in 3.1 - dat het besluit van 18 maart 2008 in rechte vaststaat en dat de redenen waarom betrokkene heeft nagelaten om bezwaar te maken tegen het besluit van 18 maart 2008 in het onderhavige geschil geen rol spelen.
5.2.
De rechtbank heeft vervolgens terecht het toetsingskader ten aanzien van
duuraanspraken toegepast. Ingevolge de rechtspraak van de Raad (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2008:BD9297) mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit. De (kennelijke) onjuistheid van het oorspronkelijke besluit speelt op zichzelf geen beslissende rol. In gevallen als het onderhavige, waarin een duuraanspraak in het geding is, is het echter aangewezen bij de toetsing een onderscheid te maken tussen het verleden en de toekomst. Wat betreft de periode voorafgaande aan de nieuwe aanvraag, dient de bestuursrechter zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Wat betreft de periode daarna zal het in beginsel niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, blijvend aan de verzoeker wordt tegengeworpen. Eerbiediging van de rechtszekerheid, waarop ook het bestuursorgaan aanspraak kan maken, is immers voor de toekomst van minder belang dan voor het verleden.
5.3.
In hoger beroep heeft betrokkene de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Terecht heeft de rechtbank hierin geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden gezien. De overwegingen, zoals kort weergegeven in rechtsoverweging 3.3, worden onderschreven. Het Uwv heeft dan ook terecht geweigerd om het dagloon over de periode voor 26 januari 2011 te herzien.
5.4.
Ten aanzien van de periode na 26 januari 2011 heeft het Uwv tijdens de zitting bij de Raad het gewijzigde standpunt ingenomen dat op grond van de op 19 februari 2004 van toepassing zijnde Dagloonregelen WAO, op grond waarvan ook was beslist in het besluit van 13 januari 2006, de arbeid die betrokkene voor uitzendbureau [naam uitzendburea] B.V. in het refertejaar heeft verricht niet had moeten worden betrokken bij de dagloonberekening. Het Uwv heeft toegezegd om een nieuw besluit te nemen. Hieruit volgt dat de rechtbank het dagloon in de aangevallen uitspraak onjuist heeft vastgesteld. In zoverre slaagt het hoger beroep.
5.5.
Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv opdracht te geven het in rechtsoverweging 5.4 geformuleerde gebrek te herstellen. Daarbij dient het Uwv met inachtneming van de destijds van toepassing zijnde Dagloonregelen WAO te beoordelen wat de hoogte is van het WAO-vervolgdagloon na 26 januari 2011.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen drie maanden na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2014.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) H.J. Dekker
sg