In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. E. van den Bogaard, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door M. Tieman. Eiser had een Waz-uitkering ontvangen, maar deze werd door het Uwv ingetrokken op basis van de stelling dat hij per 1 januari 2008 weer in staat was om als zelfstandig ondernemer te werken. Eiser had eerder een gevangenisstraf van twee jaar gekregen wegens deelname aan criminele organisaties en andere strafbare feiten, wat leidde tot een onderzoek naar uitkeringsfraude door het Uwv. De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten van het Uwv, waaronder de intrekking van de uitkering en de terugvordering van onterecht betaalde bedragen, rechtmatig waren. Eiser's beroep tegen het besluit op bezwaar II werd ongegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het besluit op bezwaar I niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de inkomsten van eiser, die voortkwamen uit activiteiten die als strafbare feiten waren gekwalificeerd, voor de toepassing van de Waz gelijkgesteld konden worden met 'algemeen geaccepteerde arbeid'. Eiser's verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn niet was overschreden. De rechtbank veroordeelde het Uwv tot betaling van proceskosten aan eiser en het vergoeden van het griffierecht.