ECLI:NL:RBLIM:2025:3661

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
ROE 24/384
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kostenvergoeding voor bezwaarfase in belastingzaak; rechtsbijstand en doormachtiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiser geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, ondanks dat zijn beroep gegrond is verklaard. Eiser, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak voor het belastingjaar 2023, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 984.000,-. Het bezwaar werd ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 11 maart 2025 werd duidelijk dat de waarde van de onroerende zaak in geschil was, maar dat partijen het erover eens waren dat deze € 935.000,- bedraagt. De rechtbank oordeelde dat eiser geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, omdat de eerste gemachtigde het dossier had gesloten en er geen verplichting op eiser rustte om kosten voor de verleende rechtsbijstand te voldoen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en stelde de waarde van de onroerende zaak vast op € 935.000,-. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24 / 384

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , wonend te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde 1] )
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen,verweerder (gemachtigde: [gemachtigde 2] ).

Procesverloop

Bij besluit met dagtekening 15 februari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet woz) de waarde van de onroerende zaak van [adres] te [plaats] (de onroerende zaak) voor het belastingjaar 2023 vastgesteld op € 984.000,-.
Bij besluit van 29 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de bepaalde waarde gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2025. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Vloet, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat de waarde van de onroerende zaak € 935.000,- bedraagt. Ook is niet in geschil dat de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase in totaal € 1.814,- dient te bedragen. Wel is tussen partijen in geschil of eiser in aanmerking komt voor een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Bij bevestigende beantwoording is tussen partijen niet in geschil dat de kostenvergoeding in totaal (1,75 x
€ 647,- =) € 1.132,25 bedraagt.
2. Verweerder heeft aan zijn standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een kostenvergoeding voor de bezwaarfase het volgende ten grondslag gelegd. In de bezwaarfase was sprake van een andere gemachtigde, namelijk Eerlijke WOZ B.V. (hierna: EW). Het bezwaar is ongegrond verklaard en op grond van de machtiging (‘no cure, no pay’) was eiser niets verschuldigd, aldus verweerder. Aangezien in de beroepsfase een andere gemachtigde optreedt en dus EW de procedure niet heeft voortgezet, is verweerder van mening dat EW het dossier van eiser heeft gesloten. Gesteld noch gebleken is dat eiser een rekening heeft ontvangen of zal ontvangen van EW als, zoals hier, de woz-waarde in de beroepsfase wordt verminderd, aldus verweerder.
3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij wel in aanmerking komt voor een kostenvergoeding voor de bezwaarfase omdat er sprake is van een ‘doormachtiging’ (de doormachtiging), waardoor het dossier van eiser niet is gesloten. De tekst van de doormachtiging luidt als volgt:
“Ondergetekende [naam 1] , in dit verband handelend in hoedanigheid van rechtsgeldig vertegenwoordiger van Eerlijke WOZ B.V. te Amsterdam, verklaart bij deze volmacht te verlenen aan en te machtigen [gemachtigde 1] dan wel ieder andere medewerker werkzaam bij Previcus B.V., om op basis van de eerder door belastingplichtige afgegeven machtiging aan Eerlijke WOZ B.V., de (hoger)beroepsprocedure te voeren aangaande het door Eerlijke WOZ B.V. behandelde bezwaar voor het belastingjaar 2023, onder welke werkzaamheden in ieder geval dienen te worden verstaan:
1. beroep en/of hoger beroep in te stellen, te verschijnen, ter zake het woord te voeren en alle processuele handelingen te verrichten, welke de lasthebber noodzakelijk, nuttig of wenselijk voorkomen;
2. al datgene te verrichten wat ondergetekenden, zelf tegenwoordig zijnde, zouden mogen, moeten of kunnen doen, behoudens de gevallen waarin ingevolge wettelijk voorschrift of bevel van de rechter de persoonlijke verschijning van de lastgevers wordt vereist dan wel overlegging van een bijzondere volmacht voorgeschreven is.
Hierbij wordt tevens de eerder door belastingplichtige bij voorbaat gecedeerde vordering uit hoofde van eventueel te ontvangen proceskostenvergoedingen overgedragen aan Previcus B.V.”
4. Van belang is of op eiser een verplichting rust of zal komen te rusten om kosten ter zake van de verleende rechtsbijstand te voldoen; van een zodanige verplichting is ook sprake indien de rechtsbijstand wordt verleend op basis van ‘no cure, no pay’ (HR 7 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT6841, HR 19 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0531 en HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1653). De rechtbank leidt uit de doormachtiging af dat EW de procedure van eiser niet heeft voortgezet. Daarmee acht de rechtbank het aannemelijk dat EW het dossier van eiser heeft gesloten. Het is de rechtbank niet gebleken dat bij een gegrond beroep op eiser de verplichting zal komen te rusten om kosten ter zake van de in bezwaar verleende rechtsbijstand te voldoen. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
5. Omdat verweerder de waarde van de onroerende zaak heeft verlaagd naar
€ 935.000,- verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, dat de waarde € 935.000,- bedraagt. De proceskostenvergoeding bedraagt in totaal € 1.814,-.
6. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 51,- vergoeden.
7. De rechtbank wijst erop dat alleen de burgerlijke rechter bevoegd is een oordeel te geven over de vraag of de proceskostenvergoeding en de vergoeding van het griffierecht moeten worden overgemaakt naar de bankrekening van een ander dan van de eiser (HR 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:156).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, stelt de waarde vast op € 935.000,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.J.M. Thelen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2025
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 18 april 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).