ECLI:NL:RBLIM:2025:1673

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
C/03/330877 HA ZA 24-242
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van indirecte bestuurders voor onbetaalde vorderingen en opheffing van beslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een schuldeiser en de indirecte bestuurders van een failliete vennootschap, Veracious B.V. De schuldeiser, [eiser], heeft de bestuurders aangesproken voor onbetaalde vorderingen die hij op Veracious had. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen op basis van externe bestuurdersaansprakelijkheid zijn afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de bestuurders niet onrechtmatig hebben gehandeld, omdat het aangaan van betalingsregelingen niet gelijkstaat aan het aangaan van nieuwe verplichtingen in de zin van de Beklamel-norm. Daarnaast is het niet tijdig opzeggen van de huurovereenkomst niet als onrechtmatig aangemerkt, omdat partijen in overleg waren over de voortzetting van de huurovereenkomst. In reconventie heeft de rechtbank het beslag dat door [eiser] was gelegd opgeheven, omdat de vorderingen in conventie zijn afgewezen. De proceskosten zijn voor rekening van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/330877 / HA ZA 24-242
Vonnis van 26 februari 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [postcode] [plaatsnaam] (België),
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. S.L. Smits-Emons,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [plaatsnaam] ,
2.
SKEPWOLF B.V.,
gevestigd te [plaatsnaam] ,
gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie,
hierna samen (in vrouwelijk enkelvoud) te noemen: [gedaagden gezamenlijk] en afzonderlijk [gedaagde sub 1] en Skepwolf,
advocaat: mr. M.M.M. Rooijen.

1.Inleiding

1.1.
In deze zaak staat de vraag centraal of [gedaagden gezamenlijk] als (indirecte) bestuurder(s) van Veracious aansprakelijk is voor de onbetaalde vorderingen van [eiser] op Veracious.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 april 2024,
- de akte overlegging producties van [eiser] ,
- de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de akte overlegging producties van [gedaagden gezamenlijk] ,
- de akte overlegging productie van [eiser] ,
- de mondelinge behandeling van 14 januari 2025 en de tijdens de mondelinge behandeling
overgelegde spreekaantekeningen tevens wijziging van eis van [eiser] en
spreekaantekeningen van [gedaagden gezamenlijk] ,
- de akte overlegging productie 42 van [eiser] .
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
In 2018 is tussen [eiser] en de besloten vennootschap Veracious B.V. (hierna: Veracious) een huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte, staande en gelegen te ( [postcode] ) [plaatsnaam] aan de [adres 1] , gesloten. De huurovereenkomst is aangegaan met ingang van 1 maart 2018 in eerste instantie voor een periode van 5 jaar.
3.2.
De huurovereenkomst is niet (tijdig) voor het verstrijken van de einddatum opgezegd, waardoor de huurovereenkomst automatisch werd verlengd en zou voortduren tot en met 28 februari 2028.
3.3.
Ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst waren Skepwolf en de besloten vennootschap Epibration B.V. (hierna: Epibration) bestuurders van Veracious.
[gedaagde sub 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van Skepwolf. [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) was bestuurder en enig aandeelhouder van Epibration.
[persoon 1] is op [datum] 2022 overleden. [gedaagde sub 1] heeft vervolgens als enig bestuurder en enig aandeelhouder de activiteiten van Veracious voortgezet.
3.4.
Op 25 april 2023 is het faillissement (op eigen verzoek) uitgesproken van Veracious. De curator heeft op 4 mei 2023 de huurovereenkomst opgezegd tegen 31 juli 2023. Uit het faillissementsverslag van de curator van 22 mei 2024 volgt dat de huurachterstand per 29 april 2023 € 82.276,51 bedroeg.

4.Het geschil

In conventie
4.1.
[eiser] vordert na eiswijziging - samengevat - dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. verklaart voor recht dat [gedaagden gezamenlijk] , althans één van hen, onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en dat zij hoofdelijk aansprakelijk is althans één van hen aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade;
[gedaagden gezamenlijk] althans [gedaagde sub 1] , althans Skepwolf, te veroordelen:
2. tot vergoeding aan [eiser] van
primaireen bedrag van € 131.086,99,
subsidiaireen bedrag van € 77.960,71, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 september 2023, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van volledige betaling;
3. tot vergoeding aan [eiser] van de buitengerechtelijke kosten van € 2.085,87;
4. tot vergoeding aan [eiser] van de kosten van de beslaglegging ten bedrage van € 2.797,53;
5. in de reële proceskosten ten bedrage van € 37.117,40 inclusief btw, althans de kosten met toepassing van het dubbele liquidatietarief, althans de kosten kosten van deze procedure ex artikel 237 Rv vermeerderd met wettelijke rente;
6. tot betaling van de nakosten.
4.2.
Aan deze vorderingen legt [eiser] kort samengevat het volgende ten grondslag. [eiser] stelt dat [gedaagden gezamenlijk] zodanig ernstig heeft gehandeld dat sprake is van onrechtmatige daad. [1] [eiser] maakt [gedaagden gezamenlijk] de volgende drie verwijten:
a.
Het aangaan van nieuwe betalingsregelingen:
Skepwolf is als bestuurder nieuwe verplichtingen (betalingsregelingen) aangegaan, terwijl zij wist althans moest weten dat de vennootschap deze niet kon nakomen. Skepwolf wist dat het faillissement onafwendbaar was, maar heeft toch besloten om meerdere betalingsregelingen met [eiser] te treffen.
Selectieve betalingen:
Door de andere schuldeisers wel c.q. eerst te betalen in plaats van [eiser] , is er ook sprake van selectieve betaling. Hierdoor is een aanzienlijke huurschuld onbetaald gelaten.
Te late opzegging huurovereenkomst:
Tot slot valt Skepwolf te verwijten dat zij de huurovereenkomst te laat heeft opgezegd, waardoor de huurschuld steeds verder is opgelopen.
Op grond van artikel 2:11 BW rust de aansprakelijkheid van Skepwolf als rechtspersoon ook hoofdelijk op [gedaagde sub 1] . De geleden schade bestaat uit een bedrag van € 77.960,71 aan achterstallige huurpenningen, toekomstige huurpenningen en verschuldigde boetes.
4.3.
[gedaagden gezamenlijk] voert, kort samengevat, het volgende verweer. [gedaagden gezamenlijk] voert aan dat [eiser] zijn klachtplicht heeft geschonden en zijn rechten heeft verwerkt. Bovendien komt Skepwolf een beroep op disculpatie toe. Ten aanzien van de gemaakte verwijten voert [gedaagden gezamenlijk] kort samengevat het volgende verweer:
[gedaagden gezamenlijk] heeft zich slechts verplicht tot nakoming van de lopende verplichtingen op basis van de bestaande huurovereenkomst. Er was geen sprake van het aangaan van een nieuwe verplichting. [gedaagden gezamenlijk] wist althans behoorde pas ruim in 2023 voor zover daar al sprake van was te weten dat zij de betalingsverplichtingen van Veracious niet meer kon nakomen. Dat was ver na het moment dat de oude huurachterstand existent was. De Beklamel-norm biedt geen grondslag voor een dergelijke vordering.
Er is geen sprake van een betaling aan een gelieerde partij. Er zijn door de vennootschap enkel betalingen verricht aan crediteuren die op geen enkele wijze zijn gelieerd aan [gedaagden gezamenlijk] Sterker nog, [gedaagden gezamenlijk] heeft zelf gedurende lange tijd volledig afgezien van het ontvangen van vergoedingen.
Indien [gedaagden gezamenlijk] direct in april 2022 het faillissement had aangevraagd dan had de curator de huurovereenkomst opgezegd met als resultaat leegstand van het bedrijfspand. Als [gedaagden gezamenlijk] de huurovereenkomst had opgezegd dan was het resultaat eveneens leegstand geweest. In geen van deze gevallen zou [eiser] over een huurder hebben kunnen beschikken. Er is immers nooit een potentiële nieuwe huurder geweest. Door toedoen van [gedaagden gezamenlijk] heeft [eiser] nog € 120.000,- aan huur ontvangen voor het pand. Er is geen sprake van causaal verband en evenmin van schade.
In reconventie
4.4.
[gedaagden gezamenlijk] vordert - samengevat - dat de rechtbank voor zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. De door [eiser] gelegde beslagen op te heffen.
II. [eiser] te veroordelen tot vergoeding van de door [gedaagden gezamenlijk] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
III. [eiser] te veroordelen in de reële proces- en nakosten, althans met toepassing van het dubbele liquidatietarief, vermeerderd met wettelijk rente.
Subsidiair:
IV. [eiser] op straffe van een dwangsom te veroordelen de door hem gelegde beslagen op te heffen binnen 48 uur na betekening van het vonnis.
V. [eiser] te veroordelen tot vergoeding van de door [gedaagden gezamenlijk] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
VI. [eiser] te veroordelen in de reële proces- en nakosten, althans met toepassing van het dubbele liquidatietarief, vermeerderd met wettelijk rente.
Meer subsidiair:
VII. Voor zover een opheffing niet wordt gebaseerd op artikel 21 jo. 705 Rv, [eiser] op straffe van een dwangsom te veroordelen de door hem gelegde beslagen op te heffen binnen 48 uur na betekening van het vonnis, na het verstrijken van de termijn waarbinnen door [eiser] een rechtsmiddel had moeten worden aangewend tegen een voor [eiser] (integraal) afwijzend vonnis.
VIII. [eiser] te veroordelen in de reële proces-. en nakosten, althans met toepassing van het dubbele liquidatietarief, vermeerderd met wettelijk rente.
4.5.
[gedaagden gezamenlijk] legt aan deze vorderingen kort samengevat het volgende ten grondslag. De gelegde beslagen moeten om twee redenen worden afgewezen. Allereerst omdat de vorderingen in conventie moeten worden afgewezen. Dit leidt ertoe dat de beslagen moeten worden opgeheven. [2] De tweede reden is gelegen in het feit dat [eiser] artikel 21 Rv heeft geschonden. [eiser] heeft de voorzieningenrechter onjuist voorgelicht en beslag gelegd op enkele lukrake stellingen zonder enige vorm van onderbouwing.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
Bestuurdersaansprakelijkheid
5.1.
[eiser] grondt zijn vorderingen op bestuurdersaansprakelijkheid [3] . De rechtbank stelt bij de beoordeling van de vorderingen het volgende voorop. Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is volgens vaste rechtspraak uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
5.2.
In geval van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering, kan volgens vaste rechtspraak naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, onder meer grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder:
  • i) een verplichting aangaat namens de vennootschap terwijl hij weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de vennootschap deze verplichting niet zal kunnen nakomen en geen verhaal zal bieden voor de ten gevolge van de wanprestatie te lijden schade (de zogenoemde Beklamel-norm) dan wel
  • ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt en daardoor aan haar wederpartij schade berokkent.
In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt.
5.3.
Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen. [4]
Stelplicht en bewijslast voor de gestelde aansprakelijkheid rusten op de eisende partij: die dient te stellen op grond van welk handelen geconcludeerd kan worden dat er sprake is van onrechtmatig handelen.
5.4.
De rechtbank zal nu de drie verwijten achtereenvolgens bespreken.
(a.) Het aangaan van betalingsregelingen
5.5.
[eiser] voert aan dat [gedaagden gezamenlijk] meerdere betalingsregelingen met hem heeft getroffen, wetende dat een faillissement onafwendbaar was. [gedaagden gezamenlijk] is daarmee een verplichting aangegaan namens de vennootschap terwijl zij wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de vennootschap deze verplichting niet zal kunnen nakomen en geen verhaal zal bieden voor de ten gevolge van de wanprestatie te lijden schade.
5.6.
Het treffen van een betalingsregeling voor al bestaande openstaande huurfacturen betreft evenwel niet het aangaan van een (nieuwe) oninbare en onverhaalbare betalingsverplichting in de zin van de Beklamel-norm. Het aangaan van de gestelde betalingsregelingen impliceert inhoudelijk immers niet meer dan het telkens opschuiven van de datum van de opeisbaarheid van bepaalde vorderingen (of delen daarvan). Het rechtsgevolg daarvan houdt met andere woorden niet meer in dan het ontstaan van een later tijdstip van opeisbaarheid. Dit komt neer op (door [eiser] gedaan) afstand van het recht om die bedragen eerder op te eisen. Van het aangaan van verplichtingen door de latere failliet in de zin van de Beklamel-norm is daarmee met het aangaan van de betalingsregelingen geen sprake geweest. Het eerste verwijt kan dan ook niet tot de conclusie leiden dat sprake is van (bestuurders)aansprakelijkheid.
(b.) Selectieve betalingen
5.7.
[eiser] verwijt [gedaagden gezamenlijk] vervolgens dat zij selectieve betalingen heeft verricht door de schuld van Veracious aan [eiser] niet te voldoen, terwijl andere schuldeisers wel, althans voor een groter deel, werden voldaan.
5.8.
De rechtbank stelt voorop dat het een bestuurder in beginsel vrijstaat om op grond van een eigen afweging te bepalen welke schuldeisers van de vennootschap in de gegeven omstandigheden worden voldaan. [5] Hierin ligt besloten dat schuldeisers die niet volledig zijn voldaan, geen aanspraken kunnen ontlenen aan het enkele feit dat bepaalde schuldeisers wel volledig, althans voor een groter deel, zijn betaald. Het enkele feit dat [gedaagden gezamenlijk] andere, niet aan haar althans Veracious gelieerde, schuldeisers wel (deels) heeft voldaan en [eiser] niet (althans slechts gedeeltelijk) is aldus onvoldoende om bestuurdersaansprakelijkheid op grond van selectieve betaling aan te nemen. [eiser] heeft voor het overige geen feiten gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat [gedaagden gezamenlijk] bij het verrichten van betalingen onzorgvuldig zou hebben gehandeld, zodanig dat haar daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. [6]
(c.) Te late opzegging van de huurovereenkomst
5.9.
Tot slot verwijt [eiser] [gedaagden gezamenlijk] dat zij niet tijdig is overgegaan tot opzeggen van de huurovereenkomst. De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van 5 jaar, ingaande op 1 maart 2018 en lopende tot en met 28 februari 2023. Opzegging van de huurovereenkomst kon tot uiterlijk 6 maanden voor het einde van de huurtermijn. De bestuurder van Veracious had de huurovereenkomst voor 31 augustus 2022 dienen op te zeggen. Als gevolg van het niet opzeggen van de huurovereenkomst is de huurschuld steeds hoger opgelopen, aldus [eiser] .
5.10.
Uit de overgelegde correspondentie volgt dat partijen in de periode april t/m augustus 2022 in onderling overleg waren over de wijze waarop het bedrijf (in het bedrijfspand) kon worden voortgezet. In dat licht bezien kan het niet overgaan tot huuropzegging per uiterlijk 28 augustus 2022 naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden niet als onrechtmatige daad van de bestuurder worden aangemerkt. Opzegging van de huurovereenkomst van het bedrijfspand zou immers bedrijfsbeëindiging met zich brengen, terwijl partijen juist in overleg waren over voortzetting van Veracious in het van [eiser] gehuurde bedrijfspand. Daarbij heeft [eiser] zelf afgezien van de voorgenomen (en juridisch haalbare) ontruiming van het bedrijfspand en ontbinding van de huurovereenkomst. Dit laatste doorbreekt naar het oordeel van de rechtbank ook het causaal verband tussen het nalaten van de huuropzegging en de gestelde schade. Het voortduren van de huurverhouding is immers ontstaan door een daartoe strekkende afspraak tussen partijen.
Conclusie
5.11.
De conclusie hiervan is dat de gestelde feiten de vorderingen niet kunnen dragen.
Dit brengt mee dat de vorderingen in conventie worden afgewezen. De door [gedaagden gezamenlijk] voor het overige gevoerde verweren behoeven gelet daarop geen verdere bespreking meer.
in reconventie
Opheffing beslag
5.12.
[gedaagden gezamenlijk] vordert in reconventie onder I primair opheffing van de door [eiser] gelegde beslagen ex artikel 705 Rv. De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat de eis in de hoofdzaak in eerste aanleg is afgewezen op zichzelf niet voldoende is om deze vordering te doen slagen. [7] In een zodanig geval dienen (ook) de wederzijdse belangen van partijen te worden afgewogen. De omstandigheid dat de vordering waarvoor beslag is gelegd in eerste aanleg is afgewezen, dient daarbij wel te worden meegewogen.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval uit de (motivering van de) afwijzing van de vordering in conventie volgt dat (meer dan) summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht is gebleken. Dit leidt ertoe dat de gevorderde opheffing van het beslag in beginsel toewijsbaar is. Een afweging van de wederzijdse belangen leidt niet tot een andere conclusie. Naar het oordeel van de rechtbank dient het belang van [gedaagden gezamenlijk] bij opheffing van de beslagen zwaarder te wegen dan het belang van [eiser] bij instandhouding van het beslag.
Schadevergoeding nader op te maken bij staat
5.13.
[gedaagden gezamenlijk] vordert verder om [eiser] te veroordelen tot vergoeding van de door [gedaagden gezamenlijk] door het gelegde beslag geleden schade, nader op te maken bij staat. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is voldoende dat de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden aannemelijk is. [8] [gedaagden gezamenlijk] heeft enkel in algemene zin erop gewezen dat Skepwolf rente derft en investeringsmogelijkheden mist, hetgeen leidt tot een lagere omzet en winst. [gedaagden gezamenlijk] heeft deze stellingen verder op geen enkele wijze nader geconcretiseerd. [gedaagden gezamenlijk] heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan haar stelplicht. Dit leidt ertoe dat deze vordering wordt afgewezen.
in conventie en in reconventie
De proceskosten
5.14.
[eiser] is zowel in conventie als in reconventie (grotendeels) aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij. Dit brengt mee dat [eiser] in de proceskosten van [gedaagden gezamenlijk] wordt veroordeeld. [gedaagden gezamenlijk] maakt aanspraak op vergoeding van de daadwerkelijke proceskosten, althans toepassing van het dubbele liquidatietarief. Ter onderbouwing daarvan voert [gedaagden gezamenlijk] aan dat [eiser] haar rauwelijks heeft gedagvaard. Gelet op de inhoud van de preprocessuele discussie tussen partijen is de dagvaarding naar het oordeel van de rechtbank echter niet aan te merken als rauwelijks dagvaarden, omdat slechts sprake is van een nader specificeren en aanvullen van de rechtsgronden voor de beweerde aansprakelijkheid. De proceskosten worden dan ook begroot aan de hand van het reguliere liquidatietarief. Met inachtneming daarvan worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagden gezamenlijk] in conventie en in reconventie (inclusief nakosten) begroot op:
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat conventie
3.858,00
(2 punten × € 1.929,00)
- salaris advocaat reconventie
614,00
(2 punten × factor 0,5 × € 614,00)
- nakosten
278,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
11.367,00
5.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
in reconventie
6.2.
heft op de op 11 april 2024 ten laste van [gedaagden gezamenlijk] gelegde beslagen op het aan [gedaagden gezamenlijk] , althans Skepwolf, althans [gedaagde sub 1] , toebehorende aandeel in de onroerende zaken, met kadastrale omschrijving:
  • de onroerende zaak Wonen (recreatie) staande en gelegen te [postcode] [plaatsnaam] aan de [adres 2] , kadastraal bekend [gemeente] [sectie] [perceelnummer 1] ,
  • de onroerende zaak Wonen (recreatie), staande en gelegen te [postcode] [plaatsnaam] aan de [adres 3] , kadastraal bekend [gemeente] [sectie] [perceelnummer 2] ,
  • de onroerende zaak Wonen (recreatie), staande en gelegen te [postcode] [plaatsnaam] aan de [adres 4] , kadastraal bekend [gemeente] [sectie] [perceelnummer 3] ,
6.3.
heft op de op 11 april 2024 ten laste van [gedaagden gezamenlijk] , althans Skepwolf, althans [gedaagde sub 1] gelegde derdenbeslagen onder:
  • Volksbank N.V.,
  • COÖPERATIEVE Rabobank U.A.,
  • ING Bank N.V.,
  • ABN AMRO Bank N.V.,
6.4.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
6.6.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 11.367,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.7.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.5. en 6.6. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. R. Kluin en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.
type: KB

Voetnoten

1.ex artikel 6:162 BW
2.op grond van artikel 704 Rv
3.ex artikel 6:162 BW in combinatie met het bepaalde in artikel 2:11 BW
4.Vgl. o.a. HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628,
5.o.a. HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9654
6.HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758,
7.HR 30 juni 2007, NJ 2007, 483 (
8.o.a. HR 8 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:328