ECLI:NL:RBLIM:2024:9861

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
ROE 22/439
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van het maandelijkse aflossingsbedrag van een geldschuld bij de Sociale Verzekeringsbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 23 december 2024, is het beroep van eiser tegen de hoogte van het maandelijkse aflossingsbedrag van zijn geldschuld bij de Sociale Verzekeringsbank (Svb) behandeld. Eiser vindt het laatst vastgestelde aflossingsbedrag van € 122,29 te hoog, gezien zijn hoge energiekosten, stijgende woonlasten en dure boodschappen. De rechtbank heeft dit standpunt opgevat als een beroep op artikel 3, zevende lid, van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen. De rechtbank volgt de Svb in het standpunt dat er in dit geval geen sprake is van een 'kennelijk onredelijk resultaat'. Eiser heeft niet aangetoond dat hij financieel niet in staat is om het aflossingsbedrag te voldoen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is op dezelfde dag verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/439

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 december 2024

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de Svb

(gemachtigde: mr. A.F.L.B. Metz).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser dat gaat over de hoogte van het bedrag dat hij maandelijks moet aflossen op zijn geldschuld bij de Svb.
1.1.
Met het primaire besluit van 26 augustus 2021 heeft de Svb beslist dat eiser vanaf oktober 2021 € 163,05 per maand moet aflossen op de vordering die de Svb op eiser heeft.
1.2.
Met het bestreden besluit van 7 januari 2022 heeft de Svb het aflossingsbedrag met ingang van januari 2022 bepaald op € 155,01.
1.3.
Met een wijzigingsbesluit van 22 maart 2024 heeft de Svb het aflossingsbedrag met terugwerkende kracht vanaf januari 2022 aangepast naar € 122,29.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit van 7 januari 2022 samen met het wijzigingsbesluit van 22 maart 2024 [1] op 10 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), aanvankelijk naar de norm voor een alleenstaande, aangevuld met een uitkering op grond van de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO). Als gevolg van zijn huwelijk met mevrouw Daoudi op 11 april 2017, zijn de norm en hoogte van de AOW- en AIO-uitkering aangepast naar de norm voor iemand die getrouwd is. Omdat de normen pas enkele maanden na het huwelijk zijn aangepast, is over de periode mei 2017 tot en met november 2017 een geldschuld ontstaan wegens te veel ontvangen AOW-uitkering van € 2.041,05.
2.1.
In 2018 is vervolgens een geldschuld ontstaan omdat teveel AIO-aanvulling is betaald. Deze schuld van € 4.332,45 is ontstaan doordat de echtgenote van eiser is gaan werken en daarmee bij de vaststelling van de AIO-aanvulling aanvankelijk geen rekening is gehouden. De hoogte van de AIO-aanvulling is namelijk afhankelijk van de hoogte van het inkomen van het hele gezin.
2.2.
Vanaf juni 2018 heeft eiser € 28,38 per maand afgelost op de AOW-geldschuld. Over de AIO-geldschuld heeft de Svb op 21 november 2018 beslist dat er voorlopig geen financiële ruimte is om hier op af te lossen.
2.3.
In het primaire besluit van 26 augustus 2021 is vervolgens aan eiser meegedeeld dat er vanaf 1 januari 2021 nieuwe regels zijn voor het berekenen van het bedrag dat iemand maandelijks kan missen om een geldschuld mee terug te betalen [2] . In zijn geval betekent dit dat hij meer zal moeten gaan aflossen dan tot dan toe het geval was. Het nieuwe aflossingsbedrag - één bedrag voor beide geldschulden - bedraagt € 163,05 per maand vanaf oktober 2021. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de Svb heeft toegezegd dat hij dan tijdelijk niets hoeft af te lossen.
2.4.
Met het bestreden besluit van 7 januari 2022 op het bezwaar van eiser heeft de Svb aan eiser meegedeeld dat hij nog steeds vindt dat eiser meer moet gaan aflossen dan tot oktober 2021 het geval was. Daarom is het bezwaar ongegrond verklaard. Wel heeft de Svb het aflossingsbedrag in het voordeel van eiser op een andere manier berekend, waardoor het op een lager bedrag uitkomt. Besloten is namelijk om de aflossing van de restschuld te verspreiden over 36 termijnen van € 155,01 zijnde 1/36ste van het per januari 2022 openstaande schuldbedrag. De nieuwe betalingsregeling is met ingang van januari 2022 toegepast.
2.5.
Op 22 maart 2024 heeft de Svb naar aanleiding van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep [3] van 26 januari 2024 [4] een wijzigingsbesluit genomen. Besloten is om met terugwerkende kracht vanaf januari 2022 de maandelijkse aflossingstermijnen nog eens te verlagen. Het gewijzigde aflossingsbedrag is berekend op basis van 75% van de voor eiser per januari 2022 geldende volledige wettelijke aflossingscapaciteit van € 163,05. Het gewijzigde aflossingsbedrag bedraagt daarmee (75% maal € 163,05 =) € 122,29.
1.5.
Omdat de Svb sinds januari 2022 maandelijks € 155,01 heeft verrekend, heeft eiser gedurende 27 maanden een bedrag van € 32,72 per maand meer afgelost dan met dit nieuwe besluit is beoogd. Het teveel verrekende bedrag van (27 maal € 32,72=) € 883,44 is niet aan eiser uitbetaald, maar afgetrokken van de nog te verrekenen aflossingstermijnen. Daardoor hoefde eiser tijdelijk, vanaf april 2024 tot november 2024, niets af te lossen. In november 2024 moest eiser een bedrag van € 27,41 aflossen en vanaf december 2024 is alsnog gestart met de maandelijks inhouding van het bedrag van € 122,29.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft bestreden dat de berekeningen kloppen, die de Svb heeft gemaakt om te bepalen hoeveel eiser met zijn inkomen maximaal kan aflossen. Eiser wil de ten onrechte ontvangen bedragen ook terugbetalen. Het laatste (en laagst) vastgestelde aflossingsbedrag van € 122,29 vindt hij echter nog steeds te hoog, gelet op hoge energiekosten, stijgende woonlasten en dure boodschappen. De rechtbank beoordeelt daarom alleen de hoogte van dát aflossingsbedrag.
4. De rechtbank vat het standpunt van eiser op als een beroep op artikel 3, zevende lid, van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen (de Regeling). In dat artikellid staat dat, wanneer toepassing van dit artikel - dat gaat over uitstel van betaling en de daaraan verbonden verrekeningen - tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt, de Svb hiervan kan afwijken.
5. De rechtbank volgt de Svb in het standpunt dat in het geval van eiser niet kan worden gesproken van een ‘kennelijk onredelijk resultaat’. Uit de toelichting bij de Regeling blijkt namelijk dat daarvan alleen sprake is in uitzonderlijke gevallen, zoals een dreigende afsluiting van energielevering, ontruiming van de woning of bij betalingsachterstanden. [5] Eiser heeft desgevraagd op zitting bevestigd dat hiervan geen sprake is (geweest) en hij geen betalingsachterstanden heeft. Daarbij volgt de rechtbank de Svb in het standpunt dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij financieel niet in staat is om aan de aflossingsverplichting van € 122,29 te voldoen en dit bedrag dus leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat. Eiser heeft bij zijn beroepschrift wel enkele afschrijvingen van zijn bankrekening overgelegd die gaan over zijn vaste lasten en op de zitting toegelicht dat alles weer duurder is geworden, maar dat is onvoldoende voor die conclusie. Met name heeft eiser in zijn berekening niet meegenomen dat hij ook huur- en zorgtoeslag ontvangt.
6. Tot slot wijst de rechtbank erop dat eiser niet is benadeeld met het vastgestelde aflossingsbedrag van € 122,29. Zoals weergegeven in overweging 1.5 is dit bedrag berekend op basis van 75% van de per januari 2022 geldende volledige wettelijke aflossingscapaciteit. Daarmee is het aflossingsbedrag niet gebaseerd op de maximale aflossingscapaciteit (100% [6] ) en is het bedrag nadien bovendien niet geïndexeerd in 2023 en 2024.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, voorzitter, en mr. J.M.E. Derks en mr. C.L.G.F.H. Albers, leden, in aanwezigheid van mr. W.A.M. Bocken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:19
“1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
(…).”
Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen
Artikel 1 Definities
“In deze regeling wordt verstaan onder:
(...)
p.
vordering:
a. het bedrag dat wordt teruggevorderd op grond van de artikelen 24 van de AKW, 53 van de Anw, 24 van de AOW, 34 van de IOW, 20 van de TW, 36 van de WW, 3:16 en 3:27 van de WAZO, 2:59 of 3:56 van de Wajong, 63 van de WAZ, 57 van de WAO, 77 van de Wet WIA, of 33 van de ZW;
(…)
q.
aflossingscapaciteit:het deel van het inkomen van de schuldenaar dat met inachtneming van de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, kan worden aangewend voor betaling of verrekening van de vordering;
(…).”
Artikel 3 Standaard regeling voor uitstel van betaling
“1. Het UWV en de SVB stellen de termijn waarvoor uitstel van betaling wordt verleend, alsmede de daaraan verbonden periodieke betalingen of verrekeningen, vast na overleg met de schuldenaar en met inachtneming van dit artikel, tenzij:
(…)
7. Indien toepassing van dit artikel tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt kan het UWV of de SVB van het eerste tot en met zesde lid afwijken.”

Voetnoten

1.Het wijzigingsbesluit is meegenomen in de beoordeling op grond van het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Het betreft de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet die op 1 januari 2021 in werking is getreden.
3.Dat is de hoogste rechter in Nederland in zaken tegen onder meer de Svb.
4.Deze uitspraak is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder het nummer ECLI:NL:CRVB:2024:1.
5.Zie hierover ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2, rechtsoverweging 4.14. De uitspraak is te vinden op www.rechtspraak.nl.
6.De volledige aflossingscapaciteit voor eiser bedroeg per 1 januari 2022 € 163,05. Per 1 januari 2024 bedroeg deze (eigenlijk) € 194,53.