ECLI:NL:CRVB:2024:2

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
22/3848 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering AOW-pensioen met betrekking tot aflossingscapaciteit en verrekening van schuld

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van AOW-pensioen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) van betrokkene, die een schuld heeft opgebouwd door te veel ontvangen AOW-pensioen. De Svb heeft de aflossingscapaciteit van betrokkene vastgesteld op € 33,55 per maand, wat maandelijks wordt verrekend met zijn AOW-pensioen. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarna de rechtbank het bestreden besluit heeft vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten. De Svb heeft hoger beroep ingesteld, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de Svb niet heeft voldaan aan de vereisten van een volledige heroverweging van het besluit, zoals voorgeschreven in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad stelt vast dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Svb in strijd heeft gehandeld met artikel 7:11 van de Awb, omdat er geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden. De Raad bevestigt dat de maandelijkse aflossingscapaciteit van betrokkene per november 2021 € 33,55 bedraagt, en dat er geen sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en betrokkene krijgt geen vergoeding voor proceskosten.

Uitspraak

22/3848 AOW
Datum uitspraak: 8 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 november 2022, 22/1369 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (de Svb)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 1 oktober 2021 heeft de Svb met ingang van november 2021 de aflossingscapaciteit van betrokkene vastgesteld op € 33,55 per maand en bepaald dat dit bedrag maandelijks wordt verrekend met het ouderdomspensioen op grond van de AOW [1] vanwege te veel ontvangen AOW-pensioen. Betrokkene heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Svb is met een besluit van 25 januari 2022 (bestreden besluit) bij de verrekening gebleven.
Betrokkene heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De Svb moet het griffierecht aan betrokkene vergoeden.
De Svb heeft hoger beroep ingesteld. Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 april 2023. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Schuurman en R.W. Nicolaas. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn dochter.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Op 1 januari 2021 is de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet in werking getreden. Deze uitspraak gaat over verrekening per november 2021. Betrokkene heeft een schuld bij de Svb die is ontstaan als gevolg van herziening en terugvordering van zijn pensioen op grond van de AOW. Op grond van de AOW en de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen (Regeling) [2] is de maandelijkse aflossingscapaciteit berekend en is het bedrag van de verrekening vastgesteld. De Raad oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht, nu daarin geen volledige heroverweging is gemaakt. De rechtbank heeft het bestreden besluit terecht vernietigd. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene, geboren in 1947, ontvangt sinds 2012 een AOW-pensioen. Ten tijde in geding woonde hij in bij zijn zoon en had hij geen woonlasten. Hij moet een bedrag terugbetalen aan de Svb. Deze schuld is ontstaan door herziening en terugvordering van het AOW-pensioen en voor een klein deel de AIO-aanvulling [3] naar de norm voor een gehuwde. Betrokkene heeft geen tijdige melding gemaakt van het door hem in Marokko op 10 april 2017 gesloten huwelijk met N. Aboulghazi, geboren in 1980. Hij leefde niet duurzaam gescheiden van zijn echtgenote terwijl hij AOW-pensioen en AIO-aanvulling heeft ontvangen naar de norm voor een ongehuwde, aldus de Raad in een uitspraak van 13 april 2021. Betrokkene moet in totaal € 7.003,25 aan de Svb terugbetalen waaronder € 218,72 AIOaanvulling.
1.2.
Laatstelijk is bij besluit 24 juli 2020 vastgesteld dat in verband met het ontbreken van aflossingscapaciteit betrokkene voorlopig niet hoeft terug te betalen. Op 1 januari 2021 is de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbvv) in werking getreden. Deze wet introduceert de zogenaamde 5%-regel, welke bepaalt dat als iemand een inkomen gelijk aan of lager dan de voor hem geldende bijstandsnorm heeft, hij in ieder geval 5% van zijn netto-inkomen moet inzetten voor de aflossing van zijn schulden. Op deze wijze wordt geregeld dat het principe dat iedereen zonder meer 5% van zijn netto-inkomen moet inzetten voor de aflossing van zijn schulden, in alle gevallen geldt. [4] De Svb heeft de aflossingscapaciteit opnieuw berekend in september 2021 en is tot een bedrag van € 33,55 per maand gekomen. Dat is 5% van het AOW-pensioen van € 671,00 dat betrokkene per maand ontvangt. In het besluit van 1 oktober 2021 heeft de Svb bepaald dat met ingang van november 2021 dit bedrag wordt verrekend met het AOW-pensioen.
1.3.
Tijdens de hoorzitting heeft de Svb er op gewezen dat betrokkene weer een AIOaanvulling kan aanvragen. Aan betrokkene is bij besluit van 4 februari 2022 vanaf 19 oktober 2021 een AIO-aanvulling van € 293,71 per maand toegekend, omdat zijn echtgenote naar Nederland is gekomen. Vanaf februari 2022 is het bedrag aan AIO-aanvulling verhoogd naar € 704,63 en vanaf maart 2022 naar € 912,64 per maand.
1.4.
Bij het bestreden besluit heeft de Svb het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 1 oktober 2021 ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb in het bestreden besluit niet heeft beoordeeld of toepassing van de vereenvoudigde beslagvrije voet tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt als bedoeld in artikel 3, zevende lid, van de Regeling, terwijl appellant dit wel heeft aangegeven. Het besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat de Svb betrokkene voor de zitting nooit heeft uitgelegd dat het bedrag van AIO-aanvulling niet is meegenomen in de berekening van het aflossingsbedrag. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat betrokkene niet heeft onderbouwd dat de aflossing van € 33,55 per maand op zijn schuld tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt hoewel de AIO-aanvulling buiten beschouwing is gelaten.
Het standpunt van de Svb
3. De Svb kan zich niet verenigen met vernietiging van het bestreden besluit. De Svb betwist dat sprake is van een motiveringsgebrek en een onzorgvuldige voorbereiding. Betrokkene heeft geen uitzonderlijke of bijzondere omstandigheden genoemd, waarin de Svb aanleiding had moeten zien om de hardheidsclausule van artikel 3, zevende lid, van de Regeling toe te passen. Er dreigde bij betrokkene geen onredelijk resultaat als bedoeld in dit artikellid. De rechtbank is in zijn oordeel voorts van een onjuist toetsingskader is uitgegaan. Beoordeeld moet worden of toepassing van artikel 3 of 4 van de Regeling leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat. Niet of de toepassing van de (vereenvoudigde) beslagvrije voet leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit heeft vernietigd. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die de Svb in hoger beroep heeft aangevoerd. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, voor zover niet ook hieronder weergegeven, te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wettelijk kader
4.3.
Artikel 4:93, eerste lid, van de Awb [5] bepaalt dat verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering slechts mogelijk is voor zover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien. Dat de Svb onverschuldigd betaald AOW-pensioen verrekent met nog te betalen AOW-pensioen, is geregeld in artikel 24a, tweede lid, van de AOW in samenhang met artikel 17i van de AOW. Artikel 4:93, vierde lid, van de Awb bepaalt dat de schuldenaar niet bevoegd is tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn. Een bestuursorgaan mag dus niet meer verrekenen dan volgens de regels van beslaglegging onder een beslag mag vallen. Een bestuursorgaan mag volgens deze bepaling wel minder verrekenen.
4.4.
Beslaglegging door een schuldeiser is geregeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Artikel 475c, eerste lid, aanhef, onder b, van Rv, verbindt een beslagvrije voet aan vorderingen tot periodieke betaling van uitkeringen op grond van sociale zekerheidswetten, waaronder de AOW.
4.5.
In dit geval heeft de Svb de regel van artikel 475dc van Rv gebruikt. In artikel 475dc eerste lid, van Rv is de zogenoemde 5%-regeling opgenomen. Dit artikellid bepaalt dat in afwijking van de artikelen 475da en 475db de beslagvrije voet 95% bedraagt van het maandelijkse inkomen inclusief vakantiebijslag dat de geëxecuteerde op basis van zijn vorderingen tot periodieke betaling, genoemd in artikel 475c, eerste lid, onderdelen a tot en met i, ontvangt, indien toepassing van de artikelen 475da en 475db leidt tot een beslagvrije voet die hoger is dan 95% van het maandelijkse inkomen inclusief vakantiebijslag. Kort gezegd: als iemand een maandelijks periodiek inkomen heeft dat lager is dan de beslagvrije voet, kan toch beslag worden gelegd en wel op 5% van dat periodieke inkomen.
4.6.
Uit 4.3 volgt dat artikel 4:93, vierde lid, van de Awb niet regelt wat tenminste moet worden verrekend. Er kan minder worden verrekend dan volgens Rv beslagen zou kunnen worden. Voor de Svb geldt dat de AOW weliswaar verplicht tot verrekening maar niet verplicht om daarbij steeds tot de beslaggrens te gaan. Artikel 24b van de AOW bepaalt dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald. Voor de AOW zijn die regels neergelegd in de Regeling. In artikel 1, aanhef en onder q, daarvan is geregeld dat onder aflossingscapaciteit wordt verstaan het deel van het inkomen van de schuldenaar dat met inachtneming van de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van Rv, kan worden aangewend voor betaling of verrekening van de vordering.
4.7.
Artikel 4 van de Regeling is van toepassing als de vordering het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht. Artikel 3 is van toepassing in andere gevallen. Overeenkomstig het tweede lid van beide artikelen worden periodieke betalingen of verrekeningen door de Svb zodanig vastgesteld dat gebruik wordt gemaakt van de volledige aflossingscapaciteit van de schuldenaar. Op grond van artikel 4, zesde lid, in samenhang met artikel 3, zevende lid, van de Regeling kan de Svb van artikel 3 en 4 van de Regeling afwijken als toepassing van die artikelen tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt. In Beleidsregel SB1251 is vastgelegd dat de Svb, in plaats van artikel 4, artikel 3 van de Regeling toepast. Verder is vastgelegd dat de Svb gebruik maakt van de bevoegdheid van artikel 3, zevende lid van de Regeling als een invordering van de Svb een bestaande betalingsregeling zou doorkruisen. Dit geldt alleen voor een betalingsachterstand van energie- en waterrekeningen, huur of hypotheek en zorgpremie.
4.8.
In geschil is of de rechtbank terecht het bestreden besluit tot verrekening van een bedrag van € 33,55 per maand met het AOW-pensioen per november 2021 heeft vernietigd, zij het met instandlating van de rechtsgevolgen, en of daarbij het juiste toetsingskader is gebruikt.
Toetsingskader
4.9.
De Svb heeft terecht opgemerkt dat de rechtbank van een verkeerd toetsingskader is uitgegaan. Niet aan de orde is of toepassing van de vereenvoudigde beslagvrije voet tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt, hetgeen tot een oordeel over de regels van Rv zou leiden. Beoordeeld moet worden of de toepassing van de artikelen 3 en 4 van de Regeling, waarin onder meer is geregeld dat gebruik moet worden gemaakt van de volledige aflossingscapaciteit berekend volgens de regels van Rv, leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat. Als sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat kan de wijze waarop de bevoegdheid tot afwijking van de artikelen 3 en 4 van de Regeling is gebruikt, worden getoetst door de rechter.
Motiveringsgebrek
4.10.
Ter onderbouwing van de grond dat het bestreden besluit niet lijdt aan een motiveringsgebrek en niet onzorgvuldig is voorbereid, heeft de Svb zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld te hebben mogen volstaan met (de voorbereiding van) het bestreden besluit zoals aan de orde is geweest. Het is aan degene die zich beroept op een uitzondering of hardheidsclausule om dit te onderbouwen. Daarbij is er op gewezen dat de Svb jaarlijks een draagkrachtonderzoek doet waarbij wordt gevraagd naar inkomen, vermogen, leefsituatie, (bijzondere) woon- of zorgpremielasten en andere schuldaflossingen. Betrokkene heeft geen melding gemaakt van andere schulden, ook niet met betrekking tot perioden voor en na het tijdvak in geding. Deze zijn ook niet op de hoorzitting gemeld. Wel heeft betrokkene gesteld het moeilijk of onmogelijk te achten van zijn inkomen ook een schuld af te lossen. De Svb heeft betoogd in een dergelijke stelling redelijkerwijs geen aanleiding te hoeven zien om toepassing van de hardheidsclausule te overwegen of gemotiveerd te weerleggen. Dit te minder omdat betrokkene ten tijde in geding inwonend kostendeler zonder eigen woonlasten was en eigenlijk klaagt door de verrekening niet te kunnen sparen voor de toekomstplannen met zijn echtgenote.
4.11.
Op het formulier onderzoek aflossingscapaciteit, dat de Svb voorafgaand aan het besluit van 1 oktober 2021 heeft toegezonden, heeft betrokkene gemeld geen schulden te hebben. De Raad merkt op dat in het gebruikte formulier een aparte vraag naar en ruimte voor andere informatie is opgenomen. Verder wordt in het formulier naar bewijsstukken gevraagd en wordt uitleg gegeven over de berekening van de aflossingscapaciteit. De Svb mocht het primaire besluit tot verrekening dan ook baseren op dit formulier. Betrokkene heeft echter in zijn bezwaarschrift aangeven dat hij ca. € 1.500,- aan diverse schulden heeft. Aan de Svb kan worden toegegeven dat betrokkene geen bewijsstukken daarvan heeft ingezonden, terwijl daar in het formulier wel naar wordt gevraagd en dat betrokkene tijdens de hoorzitting deze stelling niet meer heeft ingenomen. Wel heeft betrokkene zich tijdens de hoorzitting uitdrukkelijk beroepen op de hardheidsclausule. Betrokkene heeft hiermee in bezwaar gevraagd om toepassing van de hardheidsclausule van artikel 3, zevende lid, van de Regeling.
4.12.
De Svb is in het kader van artikel 7:11 van de Awb gehouden tot een volledige heroverweging van het primaire besluit op de grondslag van het bezwaar. Nu in het bestreden besluit een (kenbare) overweging ten aanzien van het beroep op de kennelijke onredelijkheid ontbreekt, is dat besluit in strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb. Het bestreden besluit is daarom terecht vernietigd door de rechtbank.
Toepassing hardheidsclausule, geen kennelijk onredelijk resultaat
4.13.
Vervolgens bestaat aanleiding om te beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven. Daarvoor moet worden beoordeeld of de maandelijkse verrekening van € 33,55 tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt.
4.14.
In het kader van de toepassing van de hardheidsclausule van artikel 3, zevende lid, van de Regeling kan worden afgeweken van artikel 3 en 4 en dus van het uitgangspunt dat de volledige aflossingscapaciteit wordt benut, als dit leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat. Betrokkene heeft onvoldoende onderbouwd dat daarvan sprake is, ook als de schuld van € 1.500,- wordt meegewogen. Uit de toelichting bij de Regeling blijkt dat gedacht kan worden aan een situatie waarin tijdelijk prioriteit wordt gegeven aan betalingsregelingen met derden om een dreigende afsluiting van energielevering of ontruiming van de woning te voorkomen. Dit is ook neergelegd in beleidsregel SB1251. Daarvan is in dit geval geen sprake. Ook anderszins is van een kennelijk onredelijk resultaat als bedoeld in artikel 3, zevende lid, van de Regeling, niet gebleken. Het inkomen van betrokkene is per oktober 2021 verhoogd met een AIO-aanvulling, dit terwijl hij nog inwoonde bij zijn zoon en, naar onweersproken is gebleven, geen woonlasten had. De stelling van betrokkene dat hij naar eigen zeggen een schuld van € 1.500 aan een derde had, kan hier onder deze omstandigheden niet aan afdoen. De Raad is het op dit punt met de rechtbank eens. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen blijven.

Conclusie en gevolgen

4.15.
Uit wat hiervoor is overwogen vloeit voort dat de rechtbank weliswaar gedeeltelijk een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd bij de beoordeling van het bestreden besluit maar dat uitgaande van het juiste toetsingskader het oordeel van de rechtbank wordt gevolgd. De aangevallen uitspraak wordt, met verbetering van gronden, bevestigd. Het hoger beroep slaagt dus niet. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. Dat wil zeggen dat de aflossingscapaciteit van betrokkene per november 2021 € 33,55 per maand is.
5. Betrokkene krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten, nu van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten niet is gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en M.A.H. van Dalen-van Bekkum en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2024.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) S.S. Blok

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:11 Heroverweging
1. Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.2. Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
Artikel 4:93 Verrekening
1. Verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering geschiedt slechts voor zover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien.
(…)
4. De schuldenaar is niet bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn.
(…)
Algemene Ouderdomswet
Artikel 17i Bestuurlijke boete
1. De Sociale verzekeringsbank verrekent de bestuurlijke boete en een eerdere bestuurlijke boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 17c, vijfde lid, met het ouderdomspensioen dat degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd op grond van deze wet ontvangt.
2. Onverminderd het eerste lid kan de Sociale verzekeringsbank de bestuurlijke boete verrekenen met een vordering die degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd op hem heeft.
(…)
5. Zolang de belanghebbende zijn verplichting, bedoeld in artikel 17c, negende lid, niet of niet behoorlijk nakomt:
a. is de Sociale verzekeringsbank, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn;
(…)
Artikel 24 Terugvordering
1. Het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank teruggevorderd van de pensioengerechtigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger, dan wel van de erfgenaam van de pensioengerechtigde voor zover het onverschuldigd betaalde in het vermogen van die erfgenaam is gevallen.
(…)
3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49.
(…)
Artikel 24a Dwangbevel
1. De Sociale verzekeringsbank kan hetgeen is teruggevorderd op grond van artikel 24, eerste lid, invorderen bij dwangbevel.
2. Artikel 17i is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien het gemiddeld inkomen van de pensioengerechtigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger gedurende drie jaar de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan, de Sociale verzekeringsbank de aflossingsbedragen lager vaststelt.
Artikel 24b Nadere regelgeving
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald.
Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen
Artikel 1 Definities
In deze regeling wordt verstaan onder:
(...)
p.
vordering:
a. het bedrag dat wordt teruggevorderd op grond van de artikelen 24 van de AKW, 53 van de Anw, 24 van de AOW, 34 van de IOW, 20 van de TW, 36 van de WW, 3:16 en 3:27 van de WAZO, 2:59 of 3:56 van de Wajong, 63 van de WAZ, 57 van de WAO, 77 van de Wet WIA, of 33 van de ZW;
(…)
q.
aflossingscapaciteit:het deel van het inkomen van de schuldenaar dat met inachtneming van de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, kan worden aangewend voor betaling of verrekening van de vordering;
(…)
Artikel 3 Standaard regeling voor uitstel van betaling
1. Het UWV en de SVB stellen de termijn waarvoor uitstel van betaling wordt verleend, alsmede de daaraan verbonden periodieke betalingen of verrekeningen, vast na overleg met de schuldenaar en met inachtneming van dit artikel, tenzij:
(…)
d. de vordering het gevolg is van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting.
(…)
7. Indien toepassing van dit artikel tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt kan het UWV of de SVB van het eerste tot en met zesde lid afwijken.
Artikel 4 Regeling voor uitstel van betaling bij schending inlichtingenplicht
1. Het UWV en de SVB stellen in de uitzonderingsgevallen genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdelen a tot en met d, de termijn waarvoor uitstel van betaling wordt verleend, alsmede de daaraan verbonden periodieke betalingen of verrekeningen, vast na overleg met de schuldenaar en met inachtneming van dit artikel.
2. De periodieke betalingen of verrekeningen worden door het UWV en de SVB zodanig vastgesteld dat gebruik wordt gemaakt van de volledige aflossingscapaciteit van de schuldenaar.
(..)
6. Artikel 3, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing op dit artikel.
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Artikel 475c Periodieke betalingen met beslagvrije voet
1. Een beslagvrije voet is verbonden aan vorderingen tot periodieke betaling van:
(..)
b. uitkeringen op grond van overige sociale zekerheidswetten, uitgezonderd kinderbijslag onder welke benaming ook;
(…)
Artikel 475dc 5%- regeling
1. In afwijking van de artikelen 475da en 475db bedraagt de beslagvrije voet 95% van het maandelijkse inkomen inclusief vakantiebijslag dat de geëxecuteerde op basis van zijn vorderingen tot periodieke betaling, genoemd in artikel 475c, eerste lid, onderdelen a tot en met i, ontvangt, indien toepassing van de artikelen 475da en 475db leidt tot een beslagvrije voet die hoger is dan 95% van het maandelijkse inkomen inclusief vakantiebijslag.
(…)

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
2.Stc. 2016, 67764.
3.Aanvullende inkomensvoorziening ouderen, laatstelijk op grond van de Participatiewet.
4.Kamerstukken II 2016/17, 34 628, nr. 9, p. 2 e.v.
5.Algemene wet bestuursrecht.