ECLI:NL:RBLIM:2024:9859

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
ROE 21/1482
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering AOW-uitkering van eiser met Duitse werkgeschiedenis

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 23 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de herziening en terugvordering van zijn AOW-uitkering beoordeeld. Eiser, die als zelfstandige Rechtsanwalt in Duitsland werkt, had een AOW-uitkering die met terugwerkende kracht vanaf 28 september 2020 was aangepast door de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De Svb baseerde deze aanpassing op informatie van Duitse instanties, die aangaven dat eiser in bepaalde periodes niet verzekerd was voor de AOW. Eiser betwistte de wijziging van zijn niet-verzekerde periodes en stelde dat het pensioenoverzicht bindend was. De rechtbank oordeelde echter dat de Svb op goede gronden de AOW-uitkering had herzien en dat eiser niet kon vertrouwen op het pensioenoverzicht voor toekomstige verzekerde jaren. De rechtbank volgde de Svb in het standpunt dat de informatie van de Duitse instanties leidend was en dat de Svb verplicht was om de AOW-uitkering aan te passen op basis van deze informatie. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1482

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 december 2024

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de Svb

(gemachtigde: mr. M.F. Sturmans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening en terugvordering van zijn uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.1.
Met het primaire besluit van 9 december 2020 heeft de Svb de hoogte van de AOW-uitkering met terugwerkende kracht vanaf 28 september 2020 aangepast en de ten onrechte ontvangen AOW-uitkering teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 19 april 2021 op het bezwaar van eiser is de Svb bij dat besluit gebleven.
1.2.
De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser woont in Nederland, maar werkt als zelfstandige in Duitsland. Hij is Rechtsanwalt (advocaat). Vanaf 28 september 2020 is aan eiser een uitkering op grond van de AOW toegekend naar een opgebouwd percentage van 16%.
2.1.
In het toekenningsbesluit van 22 april 2020 heeft de Svb een overzicht opgenomen van de perioden waarin eiser géén AOW heeft opgebouwd:
  • van 28 september 1970 tot en met 12 augustus 1976;
  • van 15 mei 1982 tot en met 20 april 1983;
  • van 1 januari 1984 tot en met 18 december 1986;
  • van 9 maart 1987 tot en met 9 november 2016;
  • van 17 februari 2017 tot en met 14 juni 2017 en
  • van 5 september 2017 tot en met 27 september 2020.
De totale periode waarin geen AOW is opgebouwd bedraagt daarmee: 42 jaar, 10 maanden en 1 dag. Afgerond naar beneden leidt dat tot 42 niet verzekerde jaren. Daardoor volgt een korting op de AOW-rechten van eiser van (42 keer maal 2 is) 84%.
2.2.
Nadien is de Svb op basis van informatie [1] van 18 mei 2020, afkomstig van de Verwaltungskommission für die sociale Sicherheit der Wanderarbeitnehmer en door de Deutsche Rente Versicherung (DRV) doorgestuurd, tot de conclusie gekomen dat het hiervoor weergegeven overzicht niet helemaal juist is geweest. Op 15 juni 2017 heeft eiser een ongeluk gehad, waardoor hij tijdelijk niet kon werken. Per 5 september 2017 heeft eiser zijn zelfstandige werkzaamheden weer hervat. In de betreffende periode heeft hij in Duitsland Verletztengeld van de Berufsgenossenschaft/Unfallversicherung ontvangen waar hij verzekerd is. Daarom is in het formulier opgenomen dat eiser van 16 juni 2017 tot en met 24 juni 2017 en van 6 juli 2017 tot en met 4 september 2017 (alsnog) verplicht verzekerd is geweest in Duitsland. De Svb heeft deze informatie voor juist aangenomen en overgenomen.
2.3.
Bij het primaire besluit heeft de Svb de hoogte van de AOW-uitkering met terugwerkende kracht vanaf 28 september 2020 aangepast. De totale periode waarin geen AOW is opgebouwd is 43 jaar en 6 dagen (afgerond naar beneden 43 jaar), waardoor de korting op de AOW-rechten van eiser is gewijzigd van 84% naar (43 keer maal 2 is) 86%. De ten onrechte ontvangen AOW-uitkering naar een bedrag van € 53,36 bruto is teruggevorderd. Na heroverweging in bezwaar is de Svb bij dit besluit gebleven. De Svb heeft zich daarbij beroepen op de aanwijsregel in artikel 11, tweede lid, van de Verordening (EG) Nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (Vo 883/2004).

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de Svb op goede gronden met terugwerkende kracht een hogere korting op de AOW-rechten van eiser heeft toegepast dan bij de toekenning van de AOW-uitkering het geval was en of hij het ten onrechte ontvangen bedrag aan AOW-uitkering terecht heeft teruggevorderd.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het standpunt van eiser
5. Eiser stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat een pensioenoverzicht bindend is. Het was de Svb daarom niet toegestaan om achteraf wijzigingen aan te brengen in de niet verzekerde periodes, zoals die zijn opgenomen in het pensioenoverzicht [2] en waarop de Svb de toekenningsbeslissing van de AOW-uitkering heeft gebaseerd.
5.1.
Daarnaast is eiser van mening dat de wijziging in de niet in Nederland verzekerde periodes niet correct is. Volgens hem kan het Verletztengeld (ziekengeld) dat de Verwaltungs-Berufsgenossenschaft te Hamburg heeft uitgekeerd, in zijn geval niet worden beschouwd als een kortlopende loonvervangende uitkering in de zin van artikel 11, tweede lid, van de Vo 883/2004. Eiser stelt hiertoe dat hij niet kan worden aangemerkt als een werknemer in loondienst die verplicht verzekerd is. Hij is namelijk als ondernemer bij de Berufsgenossenschaft vrijwillig verzekerd geweest. Zijn kantoor was in de genoemde ziekteperiode gesloten, waardoor hij geen ontvangsten had als zelfstandige Rechtsanwalt. Het Verletztengeld moet in zijn ogen daarom als bedrijfsontvangst worden beschouwd. Anders dan een Duitse kortlopende loonvervangende uitkering wordt het Verletztengeld in deze situatie door de Belastingdienst in Nederland ook niet als inkomen uit arbeid in aanmerking genomen. Omdat het Verletztengeld dat eiser ontving naar zijn mening geen loonvervangend karakter heeft, valt het niet onder artikel 11, tweede lid, van de Vo 883/2004.
5.2.
Volgens eiser is daarom op grond van de algemene aanwijzingsregel van Vo 883/2004 het sociale verzekeringsstelsel van het woonland, Nederland, van toepassing. Zo stond het oorspronkelijk ook in het door de Svb verstrekte pensioenoverzicht van
13 november 2018.
Het oordeel van de rechtbank
Is een pensioenoverzicht bindend? Mag of moet de Svb op een later moment de verzekerde periodes wijzigen?
6. De rechtbank oordeelt dat eiser zich niet kan beroepen op de bindendheid van het pensioenoverzicht. De Svb heeft in dit verband terecht verwezen naar de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) hierover [3] . Uit die rechtspraak volgt – kort gezegd – dat een pensioenoverzicht een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen in rechte opgekomen kan worden en dat op enig moment in rechte vast komt te staan. Dat laatste betekent echter niet dat eiser erop kon vertrouwen dat het daarin vastgestelde aantal verzekerde jaren voor de toekomst definitief vaststaat. Integendeel, de Svb is op grond van artikel 17a van de AOW zelfs verplicht de hoogte van de AOW-uitkering in overeenstemming te brengen met de verzekerde periodes, mocht daarin iets in gewijzigd zijn.
Heeft de Svb de niet verzekerde periodes terecht gewijzigd?
7. De rechtbank stelt vervolgens op basis van de stukken en het verhandelde op zitting vast dat de Svb de niet verzekerde periodes heeft gewijzigd naar aanleiding van de - meest recente - informatie op het formulier E205 DE van de Verwaltungskommission für die sociale Sicherheit der Wanderarbeitnehmer van 18 mei 2020.
8. De rechtbank volgt de Svb in het standpunt dat hij heeft uit te gaan van de informatie zoals die door de Duitse instanties is aangeleverd en het niet op zijn weg ligt om die informatie te weerspreken. Dat zelfde geldt voor de rechtbank: zij oordeelt niet over de rechtmatigheid van de door de Duitse instanties genomen besluiten over het verzekerd zijn in Duitsland. Nu het in dit geval gaat om een ziekteperiode naar aanleiding van (zelfstandige) werkzaamheden verricht in Duitsland, is voor de kwalificatie welk sociaal zekerheidsstelsel van toepassing is over die periode het oordeel van de ter zake bevoegde Duitse organen doorslaggevend. [4] De rechtbank zal zich daarom niet uitlaten over de juistheid van het standpunt van eiser als weergegeven in 5.1 en 5.2.
9. Het voorgaande betekent dat de Svb op goede gronden eiser alsnog niet verzekerd heeft geacht over de periodes van 16 juni 2017 tot en met 24 juni 2017 en van 6 juli 2017 tot en met 4 september 2017. Hierbij overweegt de rechtbank nog dat hieraan niet afdoet, dat de rechtszaken die eiser volgens zijn mededeling ter zitting hierover in Duitsland voert, nog niet ten einde zijn. Mochten de bevoegde rechterlijke instanties in Duitsland tot het oordeel komen, dat de visie van het bevoegde bestuursorgaan in Duitsland over de periodes hier in geding niet juist is geweest, dan ligt het voor de hand dat de Svb daarover geïnformeerd wordt en hij de AOW-korting opnieuw herziet.

Conclusie en gevolgen

10. Uit het voorgaande volgt dat de Svb de AOW-uitkering van eiser terecht heeft herzien. Tegen de daaruit voortvloeiende terugvordering heeft eiser geen concrete beroepsgronden ingediend.
11. Het beroep is daarmee ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Derks, voorzitter, en mr. P.H. Broier en
mr. C.L.G.F.H. Albers, leden, in aanwezigheid van mr. W.A.M. Bocken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Vo 883/2004
Artikel 11, eerste lid
Degenen op wie deze verordening van toepassing is, zijn slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen. Welke die wetgeving is, wordt overeenkomstig deze titel vastgesteld.
Artikel 11, tweede lid
Voor de toepassing van deze titel worden de personen die een uitkering ontvangen omdat of als gevolg van het feit dat zij een werkzaamheid uitvoeren in loondienst of een werkzaamheid anders dan in loondienst, beschouwd als personen die die werkzaamheid verrichten. Deze regel geldt niet voor uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom of aan nabestaanden, prestaties in verband met arbeidsongevallen en beroepsziekten, of prestaties bij ziekte voor behandeling voor onbepaalde tijd.
Artikel 11, derde lid, aanhef en onder a,
Behoudens de artikelen 12 tot en met 16 geldt voor degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat;
AOW
Artikel 13, eerste lid (tot 1 januari 2024: artikel 13, eerste lid, onderdeel a,)
Op het bruto-ouderdomspensioen, vastgesteld op grond van artikel 9, wordt een korting toegepast van 2% voor elk kalenderjaar, dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de aanvangsleeftijd, doch vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd niet verzekerd is geweest.
Artikel 17, eerste lid
Het ouderdomspensioen wordt door de Sociale verzekeringsbank ingetrokken of herzien, wanneer degene, aan wie het is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde daarvoor niet of niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een hoger of lager ouderdomspensioen in aanmerking komt.
Artikel 17, vijfde lid
De intrekking van het ouderdomspensioen of de herziening daarvan, welke voortvloeit uit een wijziging der omstandigheden en welke een verlaging van dit ouderdomspensioen tot gevolg heeft, gaat, behoudens in de bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen, in op de eerste dag der maand, volgende op die, waarin de dag is gelegen met ingang waarvan degene, aan wie ouderdomspensioen is toegekend, daarvoor niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een lager ouderdomspensioen in aanmerking komt. Indien het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is toegekend, wordt het ingetrokken onderscheidenlijk herzien met ingang van de dag, waarop het is ingegaan.
Artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder b,
Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en terzake van weigering van ouderdomspensioen, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 17a, tweede lid
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.

Voetnoten

1.Het betrof een zogenoemd formulier E205 DE.
2.Het meest recente pensioenoverzicht dat zich in de processtukken bevindt, dateert van 13 november 2018.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1590, en de uitspraak van 22 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:518.
4.De rechtbank verwijst ter onderbouwing van dit oordeel naar de uitspraak van de CRvB van 9 oktober 2015, CRVB:2015:3631