ECLI:NL:RBLIM:2024:9082

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
ROE 24 / 4526
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning voor zes maanden wegens overtreding van de Opiumwet en afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 6 december 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, een huurder van een woning in Sittard-Geleen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester om zijn woning voor zes maanden te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde op de ontdekking van een hennepkwekerij, vuurwerk, en een aanzienlijke hoeveelheid hard- en softdrugs in de woning, evenals diverse wapens. De voorzieningenrechter oordeelt dat de sluiting noodzakelijk en evenredig is, gezien de ernst van de overtredingen en de risico's voor de openbare orde. Verzoeker had aangevoerd dat de sluiting onevenredig was, vooral gezien zijn gezondheidstoestand na een hartoperatie, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester terecht heeft besloten tot sluiting van de woning. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/4526

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 december 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoeker,

(gemachtigde: mr. C. Mohr),
en

de burgemeester van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.L.G. Niederer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 11 oktober 2024 (het bestreden besluit). Bij dit besluit heeft verweerder aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd op basis van artikel 13b van de Opiumwet.
1.1.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 21 juli 2024 kwam er een melding binnen bij de brandweer en de politie dat er een brand zou zijn aan de [straatnaam] in [plaatsnaam] . Ter plaatse bleek er inderdaad een brand in de bovenwoning op [huisnummer] . De brand zou volgens de brandweer zijn ontstaan op de zolder van het pand in een soort werkruimte waar veel accu’s ingestoken waren. Verzoeker is huurder van deze woning.
2.1.
De bovenwoning bestaat uit twee verdiepingen. Op de tweede verdieping werden door de politie in een van de drie slaapkamers in een kast een niet in werking zijnde hennepkwekerij en vuurwerk aangetroffen. In een van de andere slaapkamers was eerder op de dag brand geweest.
2.2.
Tijdens de doorzoeking werden in diverse ruimtes meerdere vuurwapens, patronen en munitie aangetroffen. Daarnaast werden er ook andere wapens zoals boksbeugels, werpsterren, stiletto’s en een katapult in beslag genomen. Verder werd illegaal vuurwerk waaronder enkele Cobra’s (type 6) aangetroffen. Verder lag er een antitankraket, een handgranaat, een pijpbom en een geïmproviseerd explosief.
2.3.
Tijdens de doorzoeking stuitte de politie ook op een hoeveelheid verdovende middelen die zowel harddrugs als softdrugs betroffen.
De totale hoeveelheden aangetroffen verdovende middelen betroffen:
  • XTC 34 stuks (groen) gewicht 11,59 gram.
  • XTC 15 stuks (wit) gewicht 5,16 gram.
  • XTC 1,5 stuk (geel) gewicht 0,98 gram.
  • XTC 5 stuks (roze) gewicht 2,12 gram.
  • Heroïne 1 zakje gewicht 0,46 gram.
  • Heroïne 1 zakje gewicht 2,05 gram.
  • Heroïne in pastavorm gewicht 30,26 gram.
  • MDMA 1 zak gewicht 48,34 gram.
  • Henneptoppen 1 zakje gewicht 4,87 gram.
  • Tabak vermengd met hennep 7 stuks gewicht 37,26 gram.
Dit is een totaal gewicht van
143,09 gram.
2.4.
MDMA (XTC) en heroïne komen voor op lijst I van de Opiumwet. Hasjiesj/cannabis (hennep) komt voor op lijst II van de Opiumwet.
2.5.
Verzoeker heeft verklaard dat de in het pand aangetroffen verdovende middelen voor eigen gebruik zijn, dat de aangetroffen wapens en munitie bestemd waren om zichzelf te verdedigen en het aanwezige vuurwerk bedoeld was voor de oudejaarsviering.
2.6.
Op grond van de bevindingen uit de bestuurlijke rapportage van 7 september 2024 heeft verweerder bij brief van 18 september 2024 aan verzoeker en de eigenaren van de woning het voornemen kenbaar gemaakt om de woning voor de duur van zes maanden te sluiten.
2.7.
Bij brief van 1 oktober 2024 heeft verzoeker een zienswijze kenbaar gemaakt. De eigenaren van de woning hebben geen zienswijze ingediend.
2.8.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit de politie-informatie in de bestuurlijke rapportage is gebleken dat een handelshoeveelheid drugs in de woning is aangetroffen en dat hij daarom in beginsel bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet. Met het Damoclesbeleid Sittard-Geleen (hierna: het beleid) heeft verweerder een nadere invulling gegeven aan zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Daarin is het uitgangspunt geformuleerd dat bij woningen waarin harddrugs worden aangetroffen bij een eerste constatering van een overtreding waarbij sprake is van verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs, de woning zonder waarschuwing wordt gesloten voor de duur van zes maanden. Verweerder heeft het belang van verzoeker afgewogen tegen het belang van handhaving en daarbij het laatste belang zwaarder laten wegen. Met de sluiting wordt het pand aan het drugscircuit onttrokken en wordt een signaal naar de omgeving afgegeven dat vanuit de woning niet langer criminele activiteiten worden ontplooid.
2.9.
Omdat de in het bestreden besluit opgenomen begunstigingstermijn van 72 uur onbenut is verstreken, heeft verweerder op 18 oktober 2024 uitvoering gegeven aan de opgelegde last en de woning gesloten voor de duur van zes maanden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Beroep op betalingsonmacht griffierecht (Bobog)
4. Verzoeker heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Gelet op de criteria neergelegd in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015 [1] is de voorzieningenrechter van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd, zodat verzoeker vrijgesteld is van de verplichting tot het betalen van griffierecht (zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 november 2015 [2] ).
Spoedeisend belang
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de eisen van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht is voldaan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker in dit geval een voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. Als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen, heeft verzoeker immers tot 18 april 2025 geen toegang meer tot de woning.
Beoordelings- en toetsingskader
6. Het toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet is weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 [3] (hierna: de overzichtsuitspraak) en de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 [4] , alsook in de uitspraken van de Afdeling van 6 juli 2022 [5] .
7. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Zij doet dat aan de hand van de gronden van verzoeker.
Was verweerder bevoegd de woning te sluiten?
8. Ter zitting is vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder bevoegd was om de woning te sluiten.
Was de sluiting evenredig? Noodzakelijkheid van de sluiting
9. Verzoeker heeft aangevoerd dat sinds de ontdekking van de strafbare feiten in juli 2024 bijna twee maanden zijn verstreken totdat verweerder in actie is gekomen zonder dat er andere of eerdere maatregelen zijn genomen. Dit wijst er volgens verzoeker op dat de sluiting niet zo dringend is als wordt gesuggereerd. Dit lange tijdsverloop ondermijnt de noodzaak van de sluiting als maatregel voor herstel van de openbare orde. Als het herstel van de openbare orde werkelijk noodzakelijk was, zou niet zoveel tijd zijn verstreken zonder actie van verweerder. Dit druist in tegen het vereiste van proportionaliteit en noodzaak. Daarnaast heeft verzoeker erop gewezen dat verweerder geen alternatieven lijkt te hebben overwogen. Volgens vaste rechtspraak dienen alle omstandigheden van het geval te worden meegewogen. Dat is in dit geval niet gebeurd. Het sluiten van een woning zou als een laatste redmiddel moeten worden gezien, waarbij eerst naar minder ingrijpende maatregelen gekeken moet worden. Dat is kennelijk niet gebeurd.
9.1.
Verweerder heeft hierover aangevoerd dat het enkele tijdsverloop tussen de constatering en de sluiting niet wegneemt dat gezien de ernst en de omvang van de overtreding sluiting van de woning in dit geval noodzakelijk was en ook blijft. In de woning zijn 100,96 gram harddrugs en 42,13 gram softdrugs aangetroffen. Dat is ruim 200 keer respectievelijk acht keer de zogenaamde gebruikershoeveelheid. Daarnaast zijn er in de woning diverse voorwerpen aangetroffen voor het opzetten van een hennepkwekerij. Ook zijn er diverse wapens en illegaal vuurwerk in de woning aangetroffen. Bovendien was er sprake van een gevaar zettende situatie. Het betreft een woning midden in een winkelstraat in het centrum van [plaatsnaam] . Gezien de combinatie van brandgevoelige apparatuur en de aanwezigheid van explosieven bestond er een verhoogd risico op brand die kan overslaan naar andere panden in het gebied en ook gevolgen kan hebben voor de aangrenzende bewoners, winkeliers en het winkelend publiek. Deze omstandigheden samen maken een sluiting van de woning voor zes maanden noodzakelijk volgens verweerder.
Wat betreft het tijdsverloop is verweerder van mening dat hij wel degelijk voortvarend te werk is gegaan bij het treffen van maatregelen om het woon- en leefklimaat van omwonenden en de openbare orde te beschermen. De bestuurlijke rapportage van de politie is van 7 september 2024 en door verweerder ontvangen op 10 september 2024. Het voornemen is van 18 september 2024. Daar zit dus acht dagen tussen.
9.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 [6] volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of verweerder met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. In de overzichtsuitspraak is de Afdeling ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van een sluiting. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
9.2.1.
Bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrug of meer dan 5 gram softdrugs in een woning, is in beginsel aannemelijk dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. De Afdeling heeft overwogen dat bij de gebruikmaking van de bevoegdheid door verweerder bij een geringe overschrijding van deze hoeveelheden drugs dient te worden afgewogen of met een minder verstrekkende maatregel zoals een waarschuwing kan worden volstaan, dan wel of sluiting als reparatoire maatregel is aangewezen ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. In dat kader is ook van belang de soort drugs die in een woning is aangetroffen. In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet [7] is weliswaar in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, maar dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning kan in ieder geval als een ernstig geval in deze zin worden aangemerkt. [8]
9.2.2.
In dit geval is geen sprake van een geringe overschrijding, maar van een ruime overschrijding van de handelshoeveelheid harddrugs met verschillende soorten harddrugs. Ook is er sprake van een overschrijding van de handelshoeveelheid softdrugs. Dat is een aanwijzing dat drugs in of vanuit de woning werden verhandeld.
Het is vervolgens aan de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Dat heeft verzoeker vooralsnog onvoldoende gedaan door enkel en alleen te verklaren dat het allemaal oud spul was en dat hij was vergeten dat hij het nog had liggen.
De voorzieningenrechter vindt in dit kader ook van belang dat in de woning diverse wapens, en diverse voorwerpen voor het opzetten van een hennepkwekerij zijn aangetroffen.
Daarnaast heeft verweerder in het verweerschrift toegelicht dat de woning is gelegen in de buurt/wijk [plaats] . Dat is een kwetsbare buurt/wijk waar verweerder sinds 2018 vijftig bestuurlijke rapportages betreffende overtreding van artikel 13b Opiumwet over heeft ontvangen. Het is dus een woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk. In een dergelijke wijk is de signaalfunctie die uitgaat van een sluiting extra belangrijk.
De voorzieningenrechter vindt gelet op de ernst en de omvang van de overtreding dat verweerder redelijkerwijs heeft kunnen oordelen dat sluiting van de woning noodzakelijk was.
9.2.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het tijdsverloop tussen de doorzoeking van de woning op 21 juli 2024 en het besluit tot sluiting van de woning op 11 oktober 2024 niet maakt dat geen noodzaak meer bestond om tot sluiting van de woning over te gaan. Na de doorzoeking heeft verweerder op 10 september 2024 van de politie een bestuurlijke rapportage ontvangen. Tussen het moment van ontvangst van de bestuurlijke rapportage en het besluit tot sluiting van de woning zat ongeveer 1 maand. Zoals de Afdeling vaker heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 29 maart 2023 [9] is dat tijdsverloop ook nodig met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit, waarbij de betrokkene de gelegenheid wordt gegeven een zienswijze te geven op het voorgenomen besluit, zoals in het geval van verzoeker ook is gebeurd.
Was de sluiting evenredig? Evenwichtigheid van de sluiting
10. Verzoeker heeft gesteld dat hij herstellende is van een zware hartoperatie en dat hij door de sluiting van zijn woning gedwongen is te verhuizen naar het huis van zijn zus, waar hij geen rust zal kunnen vinden vanwege de aanwezigheid van zijn minderjarige neefjes. Dit is geen geschikte vervangende woonruimte voor iemand die herstellende is van een zware hartoperatie. Ter zitting heeft verzoeker toegelicht dat hij ook bij zijn neef kan slapen. Die voortdurende afwisseling tussen het huis van zijn zus en het huis van zijn neef is ook niet bevorderlijk voor zijn gezondheid. Gelet daarop is de sluiting van de woning onevenredig.
10.1.
Verweerder heeft hierover aangevoerd dat hij de door verzoeker in zijn zienswijze aangedragen persoonlijk omstandigheden heeft betrokken bij de vraag of de sluiting evenredig is. Het uitgangspunt in het beleid is dat bij het aantreffen van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning, ook bij een eerste constatering, voor de duur van zes maanden wordt gesloten. De vraag is vervolgens of deze maatregel evenwichtig uitpakt in dit concrete geval. Volgens verweerder is dat het geval. De overtreding is ernstig en de mate van verwijtbaarheid hoog. Verzoeker is en was enig huurder van de woning en was dus als enige volledig verantwoordelijk voor de zaken die zich in de woning bevonden. Hij heeft deze situatie zelf in het leven geroepen en langere tijd in stand gehouden. Verder heeft verzoeker niet onderbouwd waarom hij een bijzondere binding heeft met deze specifieke woning. Het enkele argument dat er geen minderjarige kinderen verblijven is volgens verweerder onvoldoende, omdat dat ook geldt voor andere woningen die verzoeker kan betrekken. Feit is dat verzoeker bij zijn neef en zijn zus vervangende woonruimte heeft en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt hij hier niet gedurende de looptijd van de last zou kunnen verblijven. Verder is niet gebleken dat verzoeker na de looptijd van de last niet zou kunnen terugkeren naar de woning. De huurovereenkomst is niet ontbonden en hij is niet op een zwarte lijst komen te staan. Alles bij elkaar genomen is verweerder van mening dat hij een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen aan het belang van de sluiting van de woning dan aan het belang van verzoeker.
10.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat als verweerder zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, hij zich vervolgens ervan moet vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. In de overzichtsuitspraak is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarige kinderen in de woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat verweerder een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
10.2.1.
Verweerder heeft voor het bepalen van de duur van de sluiting aansluiting gezocht bij het beleid. Volgens het beleid wordt bij een sluiting in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van zes maanden. In dit geval hoefde verweerder geen gronden aanwezig te achten voor een kortere duur van de sluiting of het volstaan met een waarschuwing.
De voorzieningenrechter acht hierbij van belang dat aan de zijde van verzoeker sprake is van een hoge mate van verwijtbaarheid, omdat de drugs in zijn woning zijn aangetroffen en hij daarvan op de hoogte was. Hetzelfde geldt voor de wapens en de attributen voor een hennepkwekerij.
Verder heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat hij een bijzondere binding heeft met de woning. Gedurende de last onder bestuursdwang kan hij terecht bij zijn zus en zijn neef. Verzoeker stelt dat dit gevolgen heeft voor zijn gezondheid, maar hij heeft dit niet met stukken onderbouwd. Dat mocht wel van hem verwacht worden.
Van een ontbinding van de huurovereenkomst of het plaatsen van verzoeker op een zwarte lijst is de voorzieningenrechter niet gebleken. Ter zitting heeft verzoeker desgevraagd toegelicht dat als hij de huur blijft doorbetalen, hij na afloop van de last onder bestuursdwang weer terug mag naar de woning.
Gelet hierop is de sluiting van de woning voor de duur van zes maanden naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet onevenwichtig.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het door verzoeker gemaakte bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2024. .
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 6 december 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

7.Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, p. 8 en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, p. 1 en 2.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1139 en ECLI:NL:RVS:2023:1140.