Uitspraak
1.De procedure
- de dagvaarding van 5 december 2023;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
- de conclusie van dupliek in reconventie.
2.2. De feiten
3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie
4.4. Beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie
bij de huidige stand van de jurisprudentie[eiser] voldoende heeft onderbouwd dat sprake is geweest van advisering in de zin van artikel 41 NR 1999 en dat
aannemelijkis dat [eiser] op die grond nog een vordering op Dexia zou hebben. Had [eiser] in rechte vastgesteld willen zien dat Dexia onrechtmatig jegens hem zou hebben gehandeld en op die grond schadeplichtig zou zijn, dan had hij zijn vordering in reconventie aan de kantonrechter moeten voorleggen, aldus Dexia. Dexia meent dat dus opnieuw geoordeeld moet worden of sprake was van (verboden) vergunningplichtige advisering in de zin van artikel 41 NR 1999.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
De ouders van [eiser] zijn in 1999 in contact met SpaarAdvies gekomen. Tijdens een
[adviseursnummer] -SpaarAdvies,
De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
€ 135,00