In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 13 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, bestaande uit een vader, moeder en zoon, hebben bezwaar gemaakt tegen de sluiting van hun woning door de burgemeester van Roermond. De burgemeester had op 2 oktober 2024 besloten de woning te sluiten voor drie maanden vanwege een overtreding van de Opiumwet, waarbij een grote hoeveelheid drugs en chemicaliën was aangetroffen. Verzoekers vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat zij in de woning konden blijven wonen tot de beslissing op hun bezwaar. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 29 oktober 2024 behandeld en vastgesteld dat er sprake was van een spoedeisend belang, aangezien verzoekers anders gedurende drie maanden geen toegang tot hun woning zouden hebben.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens beoordeeld of de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en of er noodzaak was voor deze sluiting. Op basis van de aangetroffen hoeveelheid drugs en de ernst van de situatie oordeelde de voorzieningenrechter dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting had kunnen besluiten. De burgemeester had beleidsruimte om de belangen af te wegen en had voldoende redenen om aan te nemen dat de sluiting noodzakelijk was voor het herstel van de openbare orde. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting evenwichtig was en dat de belangen van verzoekers niet zwaarder wogen dan het algemeen belang.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, waardoor de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden kon doorgaan. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.