Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
2.Het wrakingsverzoek
3.Het standpunt van de rechter
4.Het standpunt van de officier van justitie
5.De beoordeling
4.2.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM en art. 14, eerste lid, IVBPR dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7956).
De politierechter wijst het verzoek, gedaan ter zitting, van de raadsvrouw om de video te tonen, af. De politierechter verwijst daartoe naar het noodzaakscriterium en overweegt dat in het kader van de te nemen beslissingen geen noodzaak bestaat tot het bekijken van het filmpje. Verder overweegt de politierechter dat niks bekend is over de omstandigheden waaronder het filmpje is gemaakt en onbekend is welke waarde de politierechter aan het filmpje kan hechten. Zij acht het niet noodzakelijk om daarvan kennis te nemen.”
6.De beslissing
mr. M. Beije en mr. H.E.G. Peters, rechters, bijgestaan door mr. M.A.W. Graus, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2024.