ECLI:NL:RBLIM:2024:7849

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
C/03/334809 ha rk 24-181
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot de rechterlijke onpartijdigheid

Op 18 oktober 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van de rechter mr. D.J.E. Hamers-Aerts, ingediend door de advocaat mr. G.L.P. Biesmans namens de verzoeker. Het wrakingsverzoek volgde op een zitting op 17 september 2024, waar de rechter weigerde een video-opname te tonen die door de verzoeker was aangevoerd ter ondersteuning van zijn verdediging. De verzoeker voelde zich hierdoor benadeeld en stelde dat de rechter bevooroordeeld was. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 oktober 2024 werd het standpunt van de verzoeker verder toegelicht, waarbij werd benadrukt dat de weigering om de video te tonen de schijn van partijdigheid wekte.

De rechter, mr. D.J.E. Hamers-Aerts, verdedigde haar beslissing door te stellen dat zij een gemotiveerde procesbeslissing had genomen en dat deze beslissing geen blijk gaf van partijdigheid. De officier van justitie, mr. K.D.M. Schepers, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de wrakingskamer. De wrakingskamer heeft de relevante juridische kaders, waaronder artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in haar beoordeling betrokken.

De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter om de video niet te tonen een processuele beslissing was en dat deze beslissing op zichzelf geen grond voor wraking kon vormen. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bestond en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die tot een ander oordeel zouden leiden. Het verzoek tot wraking werd dan ook ongegrond verklaard.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: 334809 / HA RK 24-181
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken van 18 oktober 2024
op het verzoek van:
[verzoeker] ,
wonend te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. G.L.P. Biesmans, kantoorhoudend te Maastricht,
dat strekt tot wraking van mr. D.J.E. Hamers-Aerts, politierechter in de rechtbank Limburg, hierna: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Ter terechtzitting van 17 september 2024 in de zaak met parketnummer 03/145170-24 is de rechter namens verzoeker gewraakt, waarna het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd is geschorst.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft op 23 september 2024 een schriftelijke reactie ingediend. Verzoeker heeft hiervan een afschrift ontvangen.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op 10 oktober 2024, waarbij zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door mr. Biesmans;
- de rechter;
- de officier van justitie mr. K.D.M. Schepers.
1.4.
Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter van de wrakingskamer het onderzoek gesloten en meegedeeld dat de wrakingskamer uiterlijk binnen twee weken (derhalve uiterlijk 24 oktober 2024) uitspraak zal doen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Namens verzoeker is tijdens de terechtzitting van 17 september 2024 de rechter gewraakt.
2.2.
Uit het proces-verbaal van deze terechtzitting volgt dat nadat de advocaat van de benadeelde partij de vordering tot schadevergoeding heeft toegelicht en de schriftelijke verklaring heeft voorgelezen, namens verzoeker is verzocht een video-opname van april 2024 te laten zien, waarop de aangeefster (benadeelde partij) is te zien. Met de beelden wilde de advocaat van verzoeker aantonen dat hetgeen de aangeefster op de terechtzitting verklaart, niet overeenkomt met hetgeen op het filmpje te zien is. Ook zou de video iets zeggen over de betrouwbaarheid van de aangeefster. Nadat de rechter het tonen van het filmpje heeft geweigerd, heeft de advocaat van verzoeker de rechter gevraagd zich te verschonen omdat verzoeker het gevoel had dat de rechter bevooroordeeld was en de verdediging het gevoel kreeg dat de rechter verzoeker als verdachte zou gaan veroordelen. Nadat de rechter heeft aangegeven zich niet te zullen verschonen is de rechter namens verzoeker gewraakt. Ter onderbouwing heeft de advocaat van verzoeker aangevoerd dat in de, namens de benadeelde partij (aangeefster) voorgedragen, slachtofferverklaring dingen staan die niet waar zijn en dat een groot geldbedrag aan schade wordt gevorderd. Om die reden is de rechter verzocht een filmpje te bekijken, waaruit zou blijken dat hetgeen de aangeefster naar voren brengt niet klopt. Aangevoerd is dat het om de betrouwbaarheid van de aangeefster gaat, hetgeen van belang is voor de beslissing over de strafzaak en ook van belang is ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij. Namens verzoeker is ter terechtzitting uitgelegd wat de toegevoegde waarde van het filmpje is. Doordat de rechter het verzoek van verzoeker om het filmpje te tonen heeft afgewezen, wordt verzoeker (als verdachte) in zijn belangen geschaad.
2.3.
Tijdens de zitting van 10 oktober 2024 is namens verzoeker aangevoerd dat de reden voor wraking te maken had met de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. Naar aanleiding van de voorgelezen slachtofferverklaring wilde verzoeker het betreffende filmpje aan de rechter laten zien als weerlegging van hetgeen in de slachtofferverklaring is aangevoerd. De weigering hiervan door de rechter heeft bij verzoeker de schijn doen ontstaan dat hetgeen de aangeefster naar voren heeft gebracht via de slachtofferverklaring door hem niet meer mocht worden betwist, nu hij niet in de gelegenheid is gesteld het filmpje te laten zien en de rechter haar oordeel al klaar had. Daarnaast wilde verzoeker met het tonen van het filmpje ook de betrouwbaarheid van de aangeefster betwisten, met name nu hetgeen tijdens het spreekrecht is aangevoerd, kan doorwerken in de strafmaat.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter heeft zowel in haar schriftelijke reactie, als ter zitting, aangevoerd dat zij een gemotiveerde procesbeslissing heeft genomen, namelijk het niet op zitting bekijken van een filmpje op een telefoon, en dat deze beslissing geen blijk geeft van partijdigheid.

4.Het standpunt van de officier van justitie

4.1.
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen en heeft zich gerefereerd.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
De wrakingskamer neemt voor de beoordeling van het wrakingsverzoek de arresten van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413 en ECLI:NL:HR:2018:1770) tot uitgangspunt.
5.3.
In laatstgenoemd arrest overweegt de Hoge Raad als volgt:

4.2.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM en art. 14, eerste lid, IVBPR dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7956).
4.2.3.
Daarnaast voorziet art. 512 Sv in de mogelijkheid dat op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, wordt gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ook bij de beoordeling van zo een verzoek dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, en dat slechts als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte of het openbaar ministerie een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte of het openbaar ministerie dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, dit vermoeden moet wijken.
4.2.4.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Wat betreft de motivering van de (tussen)beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. (Vgl. het heden uitgesproken arrest ECLI:NL:HR:2018:1413.).”
5.4.
Tegen deze achtergrond overweegt de wrakingskamer als volgt.
5.5.
In het proces-verbaal is met betrekking tot de beslissing van de rechter tot afwijzing van het verzoek tot het tonen van het filmpje opgenomen: “
De politierechter wijst het verzoek, gedaan ter zitting, van de raadsvrouw om de video te tonen, af. De politierechter verwijst daartoe naar het noodzaakscriterium en overweegt dat in het kader van de te nemen beslissingen geen noodzaak bestaat tot het bekijken van het filmpje. Verder overweegt de politierechter dat niks bekend is over de omstandigheden waaronder het filmpje is gemaakt en onbekend is welke waarde de politierechter aan het filmpje kan hechten. Zij acht het niet noodzakelijk om daarvan kennis te nemen.”
5.6.
De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing van de rechter op het verzoek tot het ter terechtzitting tonen van het filmpje een processuele beslissing is. Zoals hierboven weergegeven kan een dergelijke beslissing, nimmer grond vormen voor wraking. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de inhoudelijke juistheid van die procesbeslissing. Datzelfde geldt voor de door de rechter gegeven motivering van die beslissing, zelfs voor zover die motivering onjuist of onbegrijpelijk zou zijn. De wrakingskamer is voorts van oordeel dat er evenmin sprake van is dat de motivering, in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – zoals de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter. Uit de motivering van de procesbeslissing, dan wel de gebruikte bewoordingen, valt namelijk niet af te leiden dat de rechter op dat moment reeds een definitief standpunt ten nadele van de verzoeker zou hebben ingenomen met betrekking tot de voorliggende vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering, dan wel de vordering van de benadeelde partij en daarmee blijk zou hebben gegeven van vooringenomenheid. De eventuele vrees daartoe is dan ook niet objectief gerechtvaardigd. Van bijzondere omstandigheden die tot een andersluidend oordeel aanleiding kunnen geven is niet gebleken.
5.7.
De wrakingskamer zal gelet op het voorgaande het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Schreurs-van de Langemheen, voorzitter,
mr. M. Beije en mr. H.E.G. Peters, rechters, bijgestaan door mr. M.A.W. Graus, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2024.