3.3Het oordeel van de rechtbank
Uit het
proces-verbaal Aanrijding misdrijfvolgt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende:
Op 26 juli 2023 vond er op de [straat 1] in Maria-Hoop, gemeente Echt-Susteren, een aanrijding plaats tussen een personenauto, een Toyota Auris met kenteken [kenteken] , die bestuurd werd door [verdachte] , en een tweetal fietsen, van het merk Qwic en Cyco, waarop respectievelijk [slachtoffer] en [naam 1] reden.
Uit het proces-verbaal
VerkeersOngevallen Analyse (VOA)volgt onder meer het volgende:
Wegsituatie en verkeersmaatregelen ter plaatse
Het ongeval vond plaats op een fietsersoversteekplaats van de [straat 1] . De rijbaan van de [straat 1] was nabij het T-kruispunt met de [straat 2] (hierna: N274) middels een verhoogde middengeleider gescheiden in 2 rijbanen. De rijbaan in de richting van Maria-Hoop had ter hoogte van de fietsersoversteekplaats een breedte van ongeveer 6,4 meter. De rijbaan van de N274 was voor en na het kruispunt middels een verhoogde middengeleider verdeeld in 2 rijbanen. Gezien in de richting Koningsbosch lag naast de rijbaan aan de rechterzijde een vrijliggend fiets/bromfietspad dat door middel van een grasberm was gescheiden van de rijbaan.
Op het wegdek van de [straat 1] tussen de N274 en kort voor het fiets/bromfietspad waren haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het RVV1990 aangebracht. Op de [straat 1] was kort voor het fiets/bromfietspad middels plaatsing van een bord conform model J24 van de Bijlage 1 van het RVV1990 geplaatst om het naderende verkeer te attenderen op fietsers/bromfietsers. Onder het bord J24 was een onderbord aangebracht met de aanduiding verkeer in beide rijrichtingen.
Beschrijving ongeval
De bestuurder van de personenauto, een Toyota Auris met kenteken [kenteken] , heeft gereden over de N274, komende uit de richting Posterholt. Op het T-kruispunt van de N274 en de [straat 1] reed de bestuurder rechtsaf de [straat 1] op in de richting van Maria Hoop. De bestuurders van de elektrische fietsen Cyco en Qwic reden nagenoeg naast elkaar, waarbij de Cyco links van de Qwic fietste, over het fiets/bromfietspad van de N274, eveneens komende uit de richting Posterholt. Op het T-kruispunt met de [straat 1] staken beide fietser de [straat 1] rechtdoor over in de richting van Koningsbosch. Op het fiets/bromfietspad botste de bestuurder van de Toyota met de rechter voorzijde tegen de linkerzijde van de Cyco. De Cyco kwam vervolgens zijwaarts in botsing met de rechts van hem rijdende Qwic.
Gelet op de eindpositie van de bestuurder van de Cyco is het waarschijnlijk dat deze op de voorzijde van de Toyota is meegevoerd en aansluitend aan het afrijden van de verhoogde middengeleider op het wegdek is komen te vallen.
Omstandigheden ter plaatse
De weg was goed onderhouden, normaal ingereden, schoon, droog en de weersgesteldheid was zonnig, droog en helder. Het uitzicht van de bestuurder van de Toyota in de spiegels en de voor- en zijruiten werd niet belemmerd.
Sporen
In de grasberm van de verhoogde middengeleider op de [straat 1] werden twee parallel aan elkaar verlopende recente rijsporen aangetroffen, zeer waarschijnlijk getekend door de banden van de Toyota gedurende de uitloop na de botsing. Door de verzoekende verbalisant was medegedeeld dat de Toyota na het ongeval door de bestuurder aan de rechterzijde van de [straat 1] tot stilstand was gebracht. De Toyota werd op betreffende locatie aangetroffen. De Cyco werd eveneens aangetroffen op diens eindpositie. Een en ander is weergegeven op situatietekening 1.
De bestuurder van de Qwic raakte zwaar gewond en werd overgebracht naar het ziekenhuis. De bestuurder van de Cyco overleed ter plaatse aan de verwondingen.
Conclusie
De bestuurder van de Toyota had het ongeval kunnen vermijden, indien hij voorrang had verleend aan de bestuurders van de Cyco en de Qwic. De botsing had dan niet plaatsgevonden.
Het schouwverslag omtrent [slachtoffer]vermeldt onder meer het volgende:
De heer [slachtoffer] is overleden ten gevolge van het door het verkeersongeval opgelopen letsel, te weten een klaplong met bloeding (hematothorax).
Getuige [naam 2] verklaardeonder meer het volgende:
Op 26 juli 2023 reed ik in mijn auto over de [straat 1] in de richting van de [straat 2] te Maria-Hoop. Kort voordat ik bij de kruising met de [straat 2] kwam, reed ik in een bocht. Ik zag dat er een personenauto mij tegemoet kwam rijden op mijn rijbaan. Het voertuig, een Toyota, kwam vanuit de middenberm mijn weghelft op. Hij reed dus op dat moment tegen het verkeer in, op de verkeerde rijbaan. Ik moest remmen voor dit voertuig. Het voertuig kwam over de middenberm gereden en kwam vervolgens op mijn rijbaan terecht. Het voertuig reed mij voorbij. Ik zag in mijn achteruitspiegel dat het voertuig daar stopte. Ik zag vervolgens dat er twee mensen op de weg lagen: één persoon op mijn rijbaan en een ander persoon op de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer. Ik zag dat de persoon op mijn rijbaan niet bewoog en bloed had. Ik ben erheen gerend en voelde wel dat de persoon hartslag had. Ik voelde en zag ook dat er ademhaling was en een hoofdwond. De persoon was niet bij bewustzijn. Hierna hebben we de hulpdiensten gebeld. Ik zag even later dat er fietsen op de weg lagen. Voor mij was het toen duidelijk dat de personen op de fiets waren aangereden. De man, de bestuurder, van de Toyota, zei dat hij de fietsers niet had gezien.
De verdachte verklaarde tijdens het politieverhooronder meer het volgende:
V: Kunt u in het kort zeggen wat er gebeurd is?
A: Ik reed van Posterholt in de richting van Koningsbosch over de [straat 2] . Bij de afslag Maria Hoop moest ik rechtsaf gaan slaan in de richting van mijn huis. Voordat ik rechtsaf ging slaan, had ik al het fietspad bekeken. Ik had daar geen fietsers gezien. Ik ben hierop rechts afgeslagen met een gepaste snelheid. Ik heb nogmaals gekeken maar geen fietsers zien rijden op het vrij liggende fietspad. Op het moment dat ik afgeslagen was zag ik plotseling fietsers voor mij die aan het oversteken waren. Deze fietsers heb ik van te voren niet gezien of zien aankomen over het vrij liggende fietspad. Ik kon niet meer reageren en ben tegen deze fietsers gebotst.
De verdachte verklaarde ter terechtzittingonder meer het volgende:
Op 26 juli 2023 ben ik niet gestopt ten hoogte van de haaientanden bij de kruising [straat 2] (N274) met de [straat 1] . Andere automobilisten doen dat immers ook niet. Een meter of zes voordat ik de kruising naderde en toen ik de bocht naar rechts al aan het nemen was, heb ik geremd en door het raam en in mijn spiegel gekeken. Ik heb toen geen fietsers gezien. Ik zag de fietsers pas vlak voordat de aanrijding plaatsvond. Het latere dodelijke slachtoffer [slachtoffer] kwam op de motorkap van mijn auto terecht.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval. Van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Bij de beantwoording van die vraag komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW 1994 te komen, dient de rechtbank vast te stellen dat de verdachte schuld heeft in de zin van die bepaling, derhalve dat hij zich ten minste in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen.
De rechtbank merkt daarbij allereerst op dat de omstandigheden van het geval, waartoe ook de aard van verkeerssituatie kan worden gerekend, een zodanige aandacht kunnen vergen dat ook een kort moment van onoplettendheid als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt. Hierbij verwijst de rechtbank naar het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1398). Beoordeling
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte schuld heeft aan het ongeval als bedoeld in artikel 6 WVW 1994. Naar het oordeel van de rechtbank is hierbij geen sprake geweest van een kortstondige onoplettendheid, maar van langdurige onoplettendheid. Het fietspad waarop het later dodelijke slachtoffer [slachtoffer] en slachtoffer [naam 1] reden was immers goed zichtbaar vanaf de N274 waarop de verdachte reed, het zicht werd geenszins belemmerd en de weersomstandigheden waren zeer goed te noemen. Daarbij betrekt de rechtbank dat het fietspad parallel aan de N274 liep en zowel de bij het ongeval betrokken fietsers als de auto die werd bestuurd door de verdachte zich in dezelfde richting bewogen, waardoor deze fietsers voor de verdachte ook voor langere tijd zichtbaar moeten zijn geweest. De verdachte verklaarde dat hij, voordat hij rechtsaf sloeg, twee keer naar rechts had gekeken, maar de fietsers desondanks niet gezien had. Tevens verklaarde hij dat hij bekend was met de situatie ter plaatse en de kruising goed kende omdat hij daar ongeveer drie keer per week kwam. Die betreffende kruising is omwille van de verkeersveiligheid bijzonder ingericht, in die zin dat het fietspad ter plaatse van de kruising op enkele meters afstand ligt van de N274 hetgeen de zichtbaarheid van het fietspad bij het afslaan vergroot, de rijstrook voor het kruisen van het fietspad voorzien is van zowel haaientanden als een waarschuwingsbord en dat (brom)fietsers in beide rijrichtingen kunnen passeren. Uit het voorgaande volgt dat de verdachte stelt meerdere keren te hebben gekeken naar het fietspad, ook voordat hij afsloeg richting het kruispunt, maar de fietsers niet heeft gezien, terwijl de bij het ongeval betrokken fietsers al langere tijd zichtbaar moeten zijn geweest voor de verdachte. Daar komt bij dat uit de bandensporen zoals aangetroffen in de middenberm, de positie van dodelijk slachtoffer [slachtoffer] en de verklaring van de getuige [naam 2] , de rechtbank afleidt dat de verdachte ongeveer twintig meter met slachtoffer [slachtoffer] op de motorkap moet hebben gereden, alvorens de verdachte uiteindelijk zijn auto tot stilstand heeft gebracht. Daarmee heeft de verdachte, nadat de aanrijding plaats had gevonden, eveneens niet adequaat gereageerd.
Door onder deze omstandigheden geen voorrang te verlenen aan deze fietsers, heeft de verdachte zich niet slechts kortstondig onoplettend, zoals de verdediging heeft aangevoerd, maar aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen.
Conclusie
De rechtbank acht aldus het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen.