ECLI:NL:RBLIM:2024:7720

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
03.310080.23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuld aan dodelijk verkeersongeval met aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid

Op 30 oktober 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 26 juli 2023 in Maria-Hoop. De verdachte, geboren in 1963, was als bestuurder van een Toyota Auris verantwoordelijk voor het ongeval waarbij een fietser, [slachtoffer], om het leven kwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid, zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte had onvoldoende gelet op het rechts naast de rijbaan gelegen fietspad en verleende geen voorrang aan de fietsers die het kruispunt overstaken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet slechts kortstondig onoplettend was, maar langdurig, en dat hij het ongeval had kunnen vermijden door beter op te letten. De officier van justitie had een taakstraf van 240 uren geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 200 uren op, waarvan 100 dagen hechtenis als vervangende straf bij niet-naleving. Daarnaast werd de verdachte voor 12 maanden de rijbevoegdheid ontzegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een herseninfarct, en de gevolgen van het ongeval voor de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.310080.23
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
wonende te [adres]
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M. Draaijers waarnemend voor mr. T.J.N. Hameleers, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 oktober 2024. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. Draaijers . De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] om het leven is gekomen. Subsidiair is dit ten laste gelegd als het veroorzaken van gevaar/hinder op de weg.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Volgens de officier van justitie is er sprake van aanmerkelijke schuld, nu er sprake is van langdurige onoplettendheid door de verdachte.
Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting en het sporenonderzoek in de VerkeersOngevallenAnalyse (hierna: VOA), blijkt dat de verdachte te laat gereageerd heeft op de overstekende fietsers. De fiets van [slachtoffer] evenals [slachtoffer] zelf lagen immers ongeveer 10 meter verderop en aan de andere kant van de vluchtheuvel. De verdachte verklaarde dat hij voordat hij de kruising benaderde naar rechts had gekeken en nogmaals tijdens het afslaan, maar de fietsers te laat zag. Getuige en slachtoffer [naam 1] verklaarde dat er voor hem en [slachtoffer] een groep fietsers reed. Het fietspad is vrij liggend en de kruising is zeer overzichtelijk, nu het fietspad goed zichtbaar is vanaf de weg en ook op enige afstand van de weg gelegen is, waardoor de zichtbaarheid juist toeneemt bij het nemen van de bocht. De verdachte had de slachtoffers en de overige fietsers dus veel eerder kunnen en moeten zien. Daarmee is er geen sprake van momentane onoplettendheid, maar langdurige onoplettendheid.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, nu er sprake is van één moment van onoplettendheid en de verdachte zich bovendien slechts aan één overtreding schuldig heeft gemaakt, namelijk het niet verlenen van voorrang. Volgens de verdediging kan uit het dossier niet worden afgeleid dat er sprake is van langdurige onoplettendheid, nu niet kan worden vastgesteld waar de niet bij het ongeval betrokken fietsers reden en of dit voor de verdachte zichtbaar moet zijn geweest. Tevens blijkt uit de VOA dat de verdachte meteen naar links stuurde toen de botsing met de fietsers plaatsvond. Daarmee wordt de juridische grens die aanmerkelijke onvoorzichtigheid vereist, niet gehaald. Hierbij verwijst de raadsman naar de arresten van de Hoge Raad van 29 april 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD0544, NJ 2008/440), 27 mei 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC7860, NJ 2008/441) en 28 oktober 2008, (ECLI:NL:HR:2008:BE9800, NJ 2008/571). De verdediging verzoekt daarom om vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde veroorzaken van gevaar of hinder in de zin van artikel 5 WVW 1994, refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
Uit het
proces-verbaal Aanrijding misdrijf [2] volgt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende:
Op 26 juli 2023 vond er op de [straat 1] in Maria-Hoop, gemeente Echt-Susteren, een aanrijding plaats tussen een personenauto, een Toyota Auris met kenteken [kenteken] , die bestuurd werd door [verdachte] , en een tweetal fietsen, van het merk Qwic en Cyco, waarop respectievelijk [slachtoffer] en [naam 1] reden.
Uit het proces-verbaal
VerkeersOngevallen Analyse (VOA) [3] volgt onder meer het volgende:
Wegsituatie en verkeersmaatregelen ter plaatse
Het ongeval vond plaats op een fietsersoversteekplaats van de [straat 1] . De rijbaan van de [straat 1] was nabij het T-kruispunt met de [straat 2] (hierna: N274) middels een verhoogde middengeleider gescheiden in 2 rijbanen. De rijbaan in de richting van Maria-Hoop had ter hoogte van de fietsersoversteekplaats een breedte van ongeveer 6,4 meter. De rijbaan van de N274 was voor en na het kruispunt middels een verhoogde middengeleider verdeeld in 2 rijbanen. Gezien in de richting Koningsbosch lag naast de rijbaan aan de rechterzijde een vrijliggend fiets/bromfietspad dat door middel van een grasberm was gescheiden van de rijbaan.
Op het wegdek van de [straat 1] tussen de N274 en kort voor het fiets/bromfietspad waren haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het RVV1990 aangebracht. Op de [straat 1] was kort voor het fiets/bromfietspad middels plaatsing van een bord conform model J24 van de Bijlage 1 van het RVV1990 geplaatst om het naderende verkeer te attenderen op fietsers/bromfietsers. Onder het bord J24 was een onderbord aangebracht met de aanduiding verkeer in beide rijrichtingen.
Beschrijving ongeval
De bestuurder van de personenauto, een Toyota Auris met kenteken [kenteken] , heeft gereden over de N274, komende uit de richting Posterholt. Op het T-kruispunt van de N274 en de [straat 1] reed de bestuurder rechtsaf de [straat 1] op in de richting van Maria Hoop. De bestuurders van de elektrische fietsen Cyco en Qwic reden nagenoeg naast elkaar, waarbij de Cyco links van de Qwic fietste, over het fiets/bromfietspad van de N274, eveneens komende uit de richting Posterholt. Op het T-kruispunt met de [straat 1] staken beide fietser de [straat 1] rechtdoor over in de richting van Koningsbosch. Op het fiets/bromfietspad botste de bestuurder van de Toyota met de rechter voorzijde tegen de linkerzijde van de Cyco. De Cyco kwam vervolgens zijwaarts in botsing met de rechts van hem rijdende Qwic.
Gelet op de eindpositie van de bestuurder van de Cyco is het waarschijnlijk dat deze op de voorzijde van de Toyota is meegevoerd en aansluitend aan het afrijden van de verhoogde middengeleider op het wegdek is komen te vallen.
Omstandigheden ter plaatse
De weg was goed onderhouden, normaal ingereden, schoon, droog en de weersgesteldheid was zonnig, droog en helder. Het uitzicht van de bestuurder van de Toyota in de spiegels en de voor- en zijruiten werd niet belemmerd.
Sporen
In de grasberm van de verhoogde middengeleider op de [straat 1] werden twee parallel aan elkaar verlopende recente rijsporen aangetroffen, zeer waarschijnlijk getekend door de banden van de Toyota gedurende de uitloop na de botsing. Door de verzoekende verbalisant was medegedeeld dat de Toyota na het ongeval door de bestuurder aan de rechterzijde van de [straat 1] tot stilstand was gebracht. De Toyota werd op betreffende locatie aangetroffen. De Cyco werd eveneens aangetroffen op diens eindpositie. Een en ander is weergegeven op situatietekening 1.
De bestuurder van de Qwic raakte zwaar gewond en werd overgebracht naar het ziekenhuis. De bestuurder van de Cyco overleed ter plaatse aan de verwondingen.
Conclusie
De bestuurder van de Toyota had het ongeval kunnen vermijden, indien hij voorrang had verleend aan de bestuurders van de Cyco en de Qwic. De botsing had dan niet plaatsgevonden.
Het schouwverslag omtrent [slachtoffer] [4] vermeldt onder meer het volgende:
De heer [slachtoffer] is overleden ten gevolge van het door het verkeersongeval opgelopen letsel, te weten een klaplong met bloeding (hematothorax).
Getuige [naam 2] verklaarde [5] onder meer het volgende:
Op 26 juli 2023 reed ik in mijn auto over de [straat 1] in de richting van de [straat 2] te Maria-Hoop. Kort voordat ik bij de kruising met de [straat 2] kwam, reed ik in een bocht. Ik zag dat er een personenauto mij tegemoet kwam rijden op mijn rijbaan. Het voertuig, een Toyota, kwam vanuit de middenberm mijn weghelft op. Hij reed dus op dat moment tegen het verkeer in, op de verkeerde rijbaan. Ik moest remmen voor dit voertuig. Het voertuig kwam over de middenberm gereden en kwam vervolgens op mijn rijbaan terecht. Het voertuig reed mij voorbij. Ik zag in mijn achteruitspiegel dat het voertuig daar stopte. Ik zag vervolgens dat er twee mensen op de weg lagen: één persoon op mijn rijbaan en een ander persoon op de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer. Ik zag dat de persoon op mijn rijbaan niet bewoog en bloed had. Ik ben erheen gerend en voelde wel dat de persoon hartslag had. Ik voelde en zag ook dat er ademhaling was en een hoofdwond. De persoon was niet bij bewustzijn. Hierna hebben we de hulpdiensten gebeld. Ik zag even later dat er fietsen op de weg lagen. Voor mij was het toen duidelijk dat de personen op de fiets waren aangereden. De man, de bestuurder, van de Toyota, zei dat hij de fietsers niet had gezien.
De verdachte verklaarde tijdens het politieverhoor [6] onder meer het volgende:
V: Kunt u in het kort zeggen wat er gebeurd is?
A: Ik reed van Posterholt in de richting van Koningsbosch over de [straat 2] . Bij de afslag Maria Hoop moest ik rechtsaf gaan slaan in de richting van mijn huis. Voordat ik rechtsaf ging slaan, had ik al het fietspad bekeken. Ik had daar geen fietsers gezien. Ik ben hierop rechts afgeslagen met een gepaste snelheid. Ik heb nogmaals gekeken maar geen fietsers zien rijden op het vrij liggende fietspad. Op het moment dat ik afgeslagen was zag ik plotseling fietsers voor mij die aan het oversteken waren. Deze fietsers heb ik van te voren niet gezien of zien aankomen over het vrij liggende fietspad. Ik kon niet meer reageren en ben tegen deze fietsers gebotst.
De verdachte verklaarde ter terechtzittingonder meer het volgende:
Op 26 juli 2023 ben ik niet gestopt ten hoogte van de haaientanden bij de kruising [straat 2] (N274) met de [straat 1] . Andere automobilisten doen dat immers ook niet. Een meter of zes voordat ik de kruising naderde en toen ik de bocht naar rechts al aan het nemen was, heb ik geremd en door het raam en in mijn spiegel gekeken. Ik heb toen geen fietsers gezien. Ik zag de fietsers pas vlak voordat de aanrijding plaatsvond. Het latere dodelijke slachtoffer [slachtoffer] kwam op de motorkap van mijn auto terecht.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval. Van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Bij de beantwoording van die vraag komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW 1994 te komen, dient de rechtbank vast te stellen dat de verdachte schuld heeft in de zin van die bepaling, derhalve dat hij zich ten minste in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen.
De rechtbank merkt daarbij allereerst op dat de omstandigheden van het geval, waartoe ook de aard van verkeerssituatie kan worden gerekend, een zodanige aandacht kunnen vergen dat ook een kort moment van onoplettendheid als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt. Hierbij verwijst de rechtbank naar het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1398).
Beoordeling
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte schuld heeft aan het ongeval als bedoeld in artikel 6 WVW 1994. Naar het oordeel van de rechtbank is hierbij geen sprake geweest van een kortstondige onoplettendheid, maar van langdurige onoplettendheid. Het fietspad waarop het later dodelijke slachtoffer [slachtoffer] en slachtoffer [naam 1] reden was immers goed zichtbaar vanaf de N274 waarop de verdachte reed, het zicht werd geenszins belemmerd en de weersomstandigheden waren zeer goed te noemen. Daarbij betrekt de rechtbank dat het fietspad parallel aan de N274 liep en zowel de bij het ongeval betrokken fietsers als de auto die werd bestuurd door de verdachte zich in dezelfde richting bewogen, waardoor deze fietsers voor de verdachte ook voor langere tijd zichtbaar moeten zijn geweest. De verdachte verklaarde dat hij, voordat hij rechtsaf sloeg, twee keer naar rechts had gekeken, maar de fietsers desondanks niet gezien had. Tevens verklaarde hij dat hij bekend was met de situatie ter plaatse en de kruising goed kende omdat hij daar ongeveer drie keer per week kwam. Die betreffende kruising is omwille van de verkeersveiligheid bijzonder ingericht, in die zin dat het fietspad ter plaatse van de kruising op enkele meters afstand ligt van de N274 hetgeen de zichtbaarheid van het fietspad bij het afslaan vergroot, de rijstrook voor het kruisen van het fietspad voorzien is van zowel haaientanden als een waarschuwingsbord en dat (brom)fietsers in beide rijrichtingen kunnen passeren. Uit het voorgaande volgt dat de verdachte stelt meerdere keren te hebben gekeken naar het fietspad, ook voordat hij afsloeg richting het kruispunt, maar de fietsers niet heeft gezien, terwijl de bij het ongeval betrokken fietsers al langere tijd zichtbaar moeten zijn geweest voor de verdachte. Daar komt bij dat uit de bandensporen zoals aangetroffen in de middenberm, de positie van dodelijk slachtoffer [slachtoffer] en de verklaring van de getuige [naam 2] , de rechtbank afleidt dat de verdachte ongeveer twintig meter met slachtoffer [slachtoffer] op de motorkap moet hebben gereden, alvorens de verdachte uiteindelijk zijn auto tot stilstand heeft gebracht. Daarmee heeft de verdachte, nadat de aanrijding plaats had gevonden, eveneens niet adequaat gereageerd.
Door onder deze omstandigheden geen voorrang te verlenen aan deze fietsers, heeft de verdachte zich niet slechts kortstondig onoplettend, zoals de verdediging heeft aangevoerd, maar aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen.
Conclusie
De rechtbank acht aldus het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Primair
op 26 juli 2023 te Maria Hoop, in de gemeente Echt-Susteren als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, [straat 2] (N274), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander, te weten [slachtoffer] , werd gedood, welke gedragingen aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte, op het T-kruispunt met de [straat 1] naar rechts heeft gestuurd, naar rechts is afgeslagen, daarbij in onvoldoende mate op het rechts naast de rijbaan gelegen fiets-/bromfietspad heeft gelet en daarbij in onvoldoende mate door de ruiten van dat door hem bestuurde motorrijtuig heeft gekeken, zulks op het moment dat twee over dat fietspad rijdende fietsers dat kruispunt tot op korte afstand waren genaderd, en
vervolgens die fietsers, waaronder eerder genoemde [slachtoffer] , geen voorrang heeft verleend, waardoor een aanrijding is ontstaan met verdachtes motorrijtuig en voornoemde [slachtoffer] , waarna [slachtoffer] in botsing is gekomen met de naast hem rijdende fietser.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte op te leggen de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van een jaar.
De officier van justitie houdt in zijn strafeis rekening met de ernst van het feit, in het bijzonder de ernstige gevolgen voor slachtoffer [slachtoffer] en diens nabestaanden, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft een blanco strafblad, geen schulden en doet vrijwilligerswerk. Daarnaast heeft de verdachte een beperking door een herseninfarct, waardoor hij weliswaar lichamelijk beperkt is in het uitvoeren van een mogelijke taakstraf. De officier van justitie ziet hierin aanleiding om een deels voorwaardelijke taakstraf te vorderen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om geen taakstraf aan de verdachte op te leggen, nu dat vanwege diens lichamelijke beperking geen passende straf is. Indien de rechtbank tot een veroordeling voor het subsidiair tenlastegelegde feit mocht komen, heeft de verdediging verzocht om de oplegging van een geldboete - te voldoen in termijnen, nu de verdachte een uitkering heeft - in combinatie met een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Ten aanzien van laatstgenoemde sanctie heeft de verdediging naar voren gebracht dat de verdachte een rijvaardigheidsonderzoek naar de lichamelijke en geestelijke geschiktheid, als bedoeld in artikel 130 WVW 1994, heeft ondergaan. Op 24 april 2024 is gebleken dat de verdachte voldoende rijgeschikt is bevonden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft door zijn gedrag een aanrijding tussen het slachtoffer en hemzelf veroorzaakt, met ernstige gevolgen voor het slachtoffer dat als gevolg van de aanrijding is komen te overlijden. De nabestaanden hebben in hun slachtofferverklaring aangegeven wat de gevolgen voor hen zijn (geweest) en dat zij geen haat, woede of wrok koesteren jegens de verdachte koesteren.
De rechtbank overweegt dat strafoplegging niet alleen plaatsvindt met inachtneming van de gevolgen van de gemaakte verkeersfouten, maar vooral ook moet worden afgezet tegen de ernst van die gemaakte verkeersfouten en de mate van schuld daaraan van de verdachte. Zoals hiervoor overwogen heeft de rechtbank de verkeersfouten van de verdachte aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend. De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat daarbij sprake was van aanmerkelijke schuld. Op grond van de landelijke oriëntatiepunten die alle rechtbanken in Nederland hanteren inzake overtreding van artikel 6 van de WVW 1994, past bij verkeersongevallen waarbij sprake is van ‘aanmerkelijke schuld’ en ‘de dood van het slachtoffer ten gevolge’, in beginsel een taakstraf van 240 uur en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden.
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, in de beperkingen van de verdachte ten gevolge van zijn herseninfarct geen aanleiding voor het opleggen van een deels voorwaardelijke taakstraf, nu de reclassering in staat moet worden geacht om een bij de verdachte passende invulling van die taakstraf aan te bieden en hij thans zijn dagen vult met het verrichten van vrijwilligerswerk. Wel ziet de rechtbank aanleiding om, gezien het blanco strafblad en voornoemde beperkingen, enigszins ten voordele van de verdachte van voornoemd uitgangspunt af te wijken voor wat betreft de oplegging van de ontzegging van de rijbevoegdheid. De rechtbank zal daarom een onvoorwaardelijke taakstraf en een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid aan de verdachte opleggen.
Alles afwegende, zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 200 uren opleggen, te vervangen door 100 dagen hechtenis indien de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht, met daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
Ontzegging van de rijbevoegdheid
  • ontzegt de verdachte de
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Mestrom, voorzitter, mr. J.M.A. van Atteveld en mr. G.H. Hermanides, rechters, in tegenwoordigheid van S.P.C. Terpelle, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 oktober 2024.
Buiten staat
Mr. Mestrom en mr. Hermanides zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 26 juli 2023 te Maria Hoop, in de gemeente Echt-Susteren als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, [straat 2] (N274), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander, te weten [slachtoffer] , werd gedood, welke gedragingen zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte,
op het T-kruispunt met de [straat 1] naar rechts heeft gestuurd en/of naar rechts is afgeslagen en/of (daarbij) niet althans in onvoldoende mate op het (rechts) naast de rijbaan gelegen fiets-/bromfietspad heeft gelet en/of is blijven letten en/of (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate door de ruit(en) van dat door hem bestuurde motorrijtuig heeft gekeken en/of is blijven kijken, zulks op het moment dat twee over dat fietspad rijdende fietsers dat kruispunt tot op korte afstand waren genaderd, althans zich op dat kruispunt bevonden, en/of
(vervolgens ) die fietsers, waaronder eerder genoemde [slachtoffer] , geen voorrang heeft verleend, waardoor, althans mede waardoor, een botsing en/of aanrijding is ontstaan met/tusen zijn, verdachtes, motorrijtuig en voornoemde [slachtoffer] , althans de door hem bestuurde fiets, waarna [slachtoffer] in botsing is gekomen met de naast hem rijdende fietser, althans diens fiets;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 26 juli 2023 te Maria Hoop, in de gemeente Echt-Susteren als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [straat 2] (N274), op het T-kruispunt met de [straat 1]
naar rechts heeft gestuurd en/of
naar rechts is afgeslagen en/of
(daarbij) niet althans in onvoldoende mate op het (rechts) naast de rijbaan gelegen fiets-/bromfietspad heeft gelet en/of
is blijven letten en/of (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate door de ruit(en) van dat door hem bestuurde motorrijtuig heeft gekeken en/of
is blijven kijken, zulks op het moment dat twee over dat fietspad rijdende fietsers dat kruispunt tot op korte afstand waren genaderd, althans zich op dat kruispunt bevonden, en/of
(vervolgens ) die fietsers geen voorrang heeft verleend, waardoor, althans mede waardoor, een botsing en/of aanrijding is ontstaan met/tusen zijn, verdachtes, motorrijtuig en een van die fietsers, althans de door hem bestuurde fiets, waarna
eerstgenoemde fietser in botsing is gekomen met de naast hem rijdende fietser, althans diens fiets, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300- 2023117351-1, gesloten d.d. 24 september 2023, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 108.
2.Proces-verbaal Aanrijding misdrijf van 26 juli 2023, pg. 2, 4 en 5.
3.Proces-verbaal VerkeersOngevallen Analyse van 27 oktober 2023, pg. 24, 26, 28, 32, 33, 36, 44 en 48.
4.Schouwverslag, pg. 2 t/m 4 (separaat document).
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] van 26 juli 2023, pg. 65.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 15 augustus 2023, pg. 59.