ECLI:NL:RBLIM:2024:760

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
ROE 23/943
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de WIA-uitkering en inkomenseis na bestreden besluit

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening van zijn mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser had eerder een WIA-uitkering ontvangen, maar het Uwv herzag zijn arbeidsongeschiktheidspercentage naar 38% na een herbeoordeling. De rechtbank behandelt het beroep van eiser, die betwist dat hij 38% arbeidsongeschikt is en stelt dat hij in werkelijkheid 80-100% arbeidsongeschikt is. De rechtbank kan echter de medische omstandigheden niet expliciet bespreken, omdat eiser geen toestemming heeft gegeven om medische gegevens te delen met de derde partij.

De rechtbank concludeert dat het Uwv de herziening van de arbeidsongeschiktheid op een deugdelijke wijze heeft uitgevoerd. Eiser heeft zijn klachten en beperkingen aangevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat de door het Uwv vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 38% terecht is. De rechtbank wijst erop dat de klachten van eiser op een objectieve manier moeten worden vastgesteld door een verzekeringsarts, en dat de door eiser zelf opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) niet leidt tot een andere conclusie.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de door het Uwv vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid blijft staan op 38%. Eiser krijgt het door hem betaalde griffierecht niet terug. De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig en is openbaar uitgesproken op 19 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/943

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), het Uwv
(gemachtigde: mr. K. Canters).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Rinagro B.V. uit Piaam.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening van zijn mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2. Met een besluit van 22 november 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv eisers mate van arbeidsongeschiktheid herzien en vastgesteld op 35,29%. Eiser kan een SV-loon verdienen van € 1.898,36 per maand. Verder geldt voor eiser de inkomenseis vanaf
1 december 2024 (24 kalendermaanden na de datum van het bestreden besluit).
3. Met het besluit van 23 maart 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser heeft het Uwv beslist dat eiser 38% arbeidsongeschikt is.
4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank stelt bij de beoordeling van het beroep voorop dat zij de medische omstandigheden van de zaak niet expliciet kan bespreken, nu eiser geen toestemming heeft gegeven om medische gegevens te delen met de derde partij.
7. De rechtbank beoordeelt de herziening van eisers mate van arbeidsongeschiktheid naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 38. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
8. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
9. Eiser is werkzaam geweest als verkoopadviseur voor gemiddeld 39,77 uur per week.
Op 13 juni 2019 heeft hij zich voor die werkzaamheden ziek gemeld. Eiser heeft vervolgens de wachttijd van 104 weken doorlopen. Op 28 februari 2021 heeft eiser een aanvraag om een WIA-uitkering ingediend. Met een besluit van 21 april 2021 heeft het Uwv eiser vanaf 10 juni 2021 (tot en met 9 juni 2023) een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is vanwege geen benutbare mogelijkheden op de datum van de einde wachttijd vastgesteld op 80-100%.
10. Het Uwv heeft een herbeoordeling verricht. In het bestreden besluit stelt het Uwv zich na verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig heronderzoek op het standpunt dat eiser per de datum in geding voor 38 % arbeidsongeschikt is.
11. Eiser heeft - samengevat - betoogd dat naar zijn mening nog steeds sprake is van de situatie van geen benutbare mogelijkheden. Hij betwist daarom het door het Uwv gehanteerde arbeidsongeschiktheidspercentage van 38. Dit percentage dient vanwege zijn vele klachten en beperkingen te worden gesteld op 80-100. Eiser verwijst naar de door hem in zijn bezwaar opgestelde FML alsmede naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 januari 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:178).
12. De datum waarop het geschil betrekking heeft is 22 november 2022.
13. De rechtbank stelt vast dat verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] het dossier heeft bestudeerd en eiser heeft gezien op een spreekuur. De verzekeringsarts heeft een medische anamnese afgenomen en onderzoek verricht. Voorts heeft de verzekeringsarts kennis genomen van informatie uit de behandelend sector. De verzekeringsarts heeft de actuele belastbaarheid vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 14 november 2022. Ook de arts bezwaar en beroep [naam arts bezwaar en beroep] heeft het dossier bestudeerd en daarmee kennis genomen van eisers bezwaren. Hij heeft eiser gesproken op de gehouden hoorzitting. [naam arts bezwaar en beroep] heeft over zijn bevindingen gerapporteerd en de FML op 21 maart 2023 gewijzigd. Zijn oordeel is getoetst en akkoord bevonden door verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam verzekeringsarts 2] . Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten inconsistenties bevatten of onvoldoende zijn gemotiveerd.
14. De rechtbank is van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd om twijfel te doen rijzen over de juistheid van de inschatting van zijn belastbaarheid. Het Uwv is bekend met zijn klachten. Dat blijkt uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de informatie uit de behandelend sector. De rechtbank ziet niet dat klachten van eiser zijn gemist. In de FML van 14 november 2022 zijn in verband hiermee door [naam verzekeringsarts 1] beperkingen aangenomen. De arts bezwaar en beroep [naam arts bezwaar en beroep] heeft inzichtelijk gemotiveerd dat er aanleiding is om de FML gewijzigd vast te stellen. Verder hebben de artsen van het Uwv terecht het standpunt ingenomen dat van een situatie van geen benutbare mogelijkheden op de datum in geding niet meer gesproken kan worden, omdat eiser niet voldoet aan de gestelde criteria [1] . Er is dan ook terecht een FML opgesteld.
15. Hoewel de rechtbank zeker niet wil afdoen aan de door eiser ervaren klachten en beperkingen, kan de wijze waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart op zichzelf geen toereikende grondslag zijn om arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA aan te nemen. De klachten moeten op de door de wetgever verlangde objectiveerbare wijze kunnen worden vastgesteld. Daarvoor is een verzekeringsgeneeskundig onderzoek nodig door een arts. Het is de specifieke deskundigheid van de (bezwaar)verzekeringsarts om op basis van de medisch objectiveerbare klachten de arbeidsbeperkingen in een FML vast te stellen. De door eiser zelf opgestelde FML leidt niet tot het aannemen van meer beperkingen. Uit jurisprudentie van de CRvB [2] volgt dat mede in verband met de in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem gebruikte terminologie het aan de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) is voorbehouden om een FML op te maken.
16. Eiser heeft bij het aanvullend beroepschrift een viertal brieven overgelegd van behandelaren. Het Uwv merkt in reactie daarop onweersproken op dat twee daarvan reeds bekend waren en in de overwegingen zijn betrokken. Met betrekking tot de twee andere (van respectievelijk 17 april 2023 en 25 mei 2023) stelt het Uwv - opnieuw onweersproken - dat deze niet zien op de medische situatie op de datum in geding. Er bestaat derhalve geen aanleiding voor een ander oordeel van de rechtbank.
16. De verwijzing naar de uitspraak van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2023:178) maakt het oordeel van de rechtbank evenmin anders. In die uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat sprake is geweest van een onvoldoende medische grondslag. Die situatie doet zich hier niet voor.
17. Eiser beroept zich tot slot op de Maatregel vereenvoudigde WIA-claimbeoordeling 60+. Hij valt echter niet binnen de termen van dit tijdelijke buitenwettelijk begunstigend beleid omdat de Maatregel van toepassing is op degene die de einde wachttijd bereikt in het tijdvak van 1 oktober 2022 tot 1 januari 2025 (en dan 60 jaar of ouder is). Eiser heeft immers de wachttijd reeds volgemaakt op 10 juni 2021. Dat het geval van eiser gelijk is aan dat van bekenden van hem, die wel een vereenvoudigde WIA-claimbeoordeling zouden hebben gekregen, is niet gebleken. Eiser heeft dit beroep op het gelijkheidsbeginsel namelijk niet gepreciseerd en onderbouwd. Voor zover eiser meer in het algemeen stelt dat er in zijn geval sprake is van rechtsongelijkheid doordat hij wel een volledige herbeoordeling heeft gekregen, heeft te gelden dat de rechterlijke toets in dezen beperkt is tot de vraag of het Uwv de Maatregel, zijnde buitenwettelijk begunstigend beleid, consistent heeft toegepast. In het kader van deze toetsing is derhalve niet aan de orde of de in dit beleid getrokken kaders anders, ruimer, hadden moeten worden bepaald.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent concreet voor eiser dat de door het Uwv vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid blijft staan op 38%. Eiser krijgt daarom het door hem betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, rechter, in aanwezigheid van
E.S.J.M. Naebers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 19 februari 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.artikel 2 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
2.de uitspraak van de CRvB van 12 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2706