ECLI:NL:CRVB:2015:2706
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en medische grondslag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als timmerman werkte, had zich ziek gemeld vanwege rugklachten en ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, ingaande 7 juni 2013. Appellant was het niet eens met de duur van deze uitkering en had bezwaar aangetekend, wat gedeeltelijk gegrond werd verklaard door het Uwv.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen niet te geringe beperkingen hadden vastgesteld. Appellant voerde in hoger beroep aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was, omdat een CD-rom met röntgenfoto’s niet was bekeken door de verzekeringsarts. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat uit het feit dat de CD-rom niet was bekeken, niet kon worden geconcludeerd dat het onderzoek onzorgvuldig was. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen de relevante medische informatie hadden meegewogen in hun beoordeling.
De Raad concludeerde dat de aan appellant voorgehouden functies zijn belastbaarheid niet overschreden en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden. De beroepsgrond van appellant dat hij niet voldeed aan de opleidingseisen voor de functie wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur werd eveneens verworpen, aangezien hij aan de gestelde eisen voldeed. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.