ECLI:NL:CRVB:2015:2706

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
14/2651 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als timmerman werkte, had zich ziek gemeld vanwege rugklachten en ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, ingaande 7 juni 2013. Appellant was het niet eens met de duur van deze uitkering en had bezwaar aangetekend, wat gedeeltelijk gegrond werd verklaard door het Uwv.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen niet te geringe beperkingen hadden vastgesteld. Appellant voerde in hoger beroep aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was, omdat een CD-rom met röntgenfoto’s niet was bekeken door de verzekeringsarts. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat uit het feit dat de CD-rom niet was bekeken, niet kon worden geconcludeerd dat het onderzoek onzorgvuldig was. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen de relevante medische informatie hadden meegewogen in hun beoordeling.

De Raad concludeerde dat de aan appellant voorgehouden functies zijn belastbaarheid niet overschreden en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden. De beroepsgrond van appellant dat hij niet voldeed aan de opleidingseisen voor de functie wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur werd eveneens verworpen, aangezien hij aan de gestelde eisen voldeed. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14/2651 WIA
Datum uitspraak: 12 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 april 2014, 13/5878 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. Tali, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1. Appellant was laatstelijk werkzaam als timmerman. Vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontving, heeft hij zich per 10 juni 2011 ziek gemeld vanwege rugklachten.
2. Bij besluit van 12 april 2013 heeft het Uwv appellant in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (wet WIA) ingaande 7 juni 2013.
3. Bij besluit van 10 september 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 12 april 2013 gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Op grond van de beschikbare medische gegevens hebben de verzekeringsartsen niet te geringe beperkingen bij appellant vastgesteld. De in beroep overgelegde informatie van orthopedisch chirurg
dr. G. van Esbroeck werpt geen ander licht op de zaak. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat het commentaar van Van Esbroeck geen aanleiding geeft om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de belastbaarheid van appellant in de geduide functies niet wordt overschreden en aan de schatting ten grondslag moeten worden gelegd.
5. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Appellant heeft een CD-rom met röntgenfoto’s meegenomen naar het onderzoek door de verzekeringsarts. Deze CD-rom kon niet worden uitgelezen. Appellant verwijst naar de informatie van Van Esbroeck. Deze deskundige is van mening dat appellant meer beperkt is dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 maart 2013 is aangenomen. Van Esbroeck is wellicht niet opgeleid om een FML in te vullen maar hij is wel een deskundige inzake de klachten en beperkingen van appellant. Appellant heeft bij schrijven van
11 mei 2015 nadere medische stukken overgelegd, te weten een brief van de huisarts van appellant, gedateerd 26 maart 2015, een brief van een fysio-manueeltherapeut, gedateerd
18 maart 2015 en drie brieven van radiologen, gedateerd 7 februari 2011, 1 september 2014 en 29 januari 2015. Ten slotte heeft appellant aangevoerd aan dat hij niet voldoet aan de opleidingseisen die gesteld worden bij de functie wikkelaar/samensteller electronische apparatuur.
6.1.
De Raad oordeelt als volgt.
6.2.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De verzekeringsartsen hebben zorgvuldig onderzoek verricht en de informatie van de behandelend sector, waaronder een brief van Van Esbroeck van 29 mei 2013, een brief van de huisarts van 23 mei 2013 en een brief van anesthesioloog F. van der Werf van
29 maart 2013 kenbaar meegewogen in hun beoordeling. Uit het gegeven dat de CD-rom met röntgenfoto’s niet door de verzekeringsarts is bekeken, kan niet de conclusie getrokken worden dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Van Esbroeck heeft immers beschreven wat er op de foto’s zichtbaar is en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit meegenomen in zijn heroverweging. Het in beroep ingebrachte rapport van Van Esbroeck noopt niet tot het aannemen van meer of zwaardere beperkingen. Van Esbroeck heeft weliswaar op enkele punten in de FML aangegeven dat de belasting op dat punt niet juist is weergegeven, maar hij heeft geconcludeerd dat de bevindingen van de verzekeringsarts niet substantieel afwijken van zijn bevindingen. In reactie hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 17 maart 2014 uitgebreid beargumenteerd waarom de orthopedisch chirurg niet is opgeleid om een FML in te vullen. De Raad onderschrijft het standpunt dat het, mede in verband met de in het CBBS gebruikte terminologie, voorbehouden is aan een verzekeringsarts om een FML in te vullen. De medische stukken die in hoger beroep door appellant zijn ingebracht, leiden evenmin tot een ander oordeel. Deze stukken hebben betrekking op perioden die ruim na de datum in geding (7 juni 2013) zijn gelegen.
6.3.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen zoals vastgelegd in de FML is er geen reden om aan te nemen dat de aan appellant voorgehouden functies zijn belastbaarheid overschrijden en niet aan de schatting ten grondslag hadden mogen worden gelegd. In dat verband wordt verwezen naar de rapporten van 5 september 2013 en 6 september 2013 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep waarin gemotiveerd toegelicht is waarom de belastbaarheid niet wordt overschreden.
6.4.
De beroepsgrond van appellant dat hij niet voldoet aan de opleidingseis van de functie wikkelaar/samensteller electronische apparatuur slaagt niet. Voor deze functie wordt een getuigschrift BO gevraagd en eventueel meerdere jaren vervolgonderwijs zonder diploma. Appellant heeft een LTS-opleiding gevolgd en voldoet daarmee aan de opleidingseis.
7. Uit wat is overwogen in 6.2 tot en met 6.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
8. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en C.C.W. Lange en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) B. Fotchind

AP