ECLI:NL:RBLIM:2024:7288

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
ROE 23/1176
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van maatwerkvoorziening scootmobiel door gemeente Maastricht

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 17 oktober 2024, is het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn maatwerkvoorziening in de vorm van een scootmobiel beoordeeld. Eiser had eerder een scootmobiel toegewezen gekregen, maar de gemeente Maastricht heeft deze maatwerkvoorziening ingetrokken omdat eiser gebruik zou gaan maken van de algemene voorziening scootmobielen. Eiser betaalt hiervoor een maandelijkse bijdrage van € 42,00 en ontvangt een tegemoetkoming in de meerkosten van € 12,60. De rechtbank oordeelt dat de gemeente voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de algemene voorziening scootmobielen voor eiser een passende en adequate voorziening is, en dat de intrekking van de maatwerkvoorziening rechtmatig is. De rechtbank stelt vast dat de intrekking is gebaseerd op nieuw beleid en dat de algemene voorziening voldoet aan de eisen van de Wmo 2015. Eiser heeft niet aangetoond dat de eigen bijdrage voor hem financieel onhaalbaar is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/1176

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. V.P.A. Dassen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder,
(gemachtigde: mr. M. Overhof).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit op bezwaar van 19 april 2023 (bestreden besluit). Met dit besluit is verweerder bij het besluit van 30 november 2022 (primair besluit) gebleven.
1.1.
Met het primair besluit heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de eerder aan hem toegekende maatwerkvoorziening in de vorm van een scootmobiel wordt ingetrokken, omdat hij gebruik gaat maken van de algemene voorziening scootmobielen. Eiser betaalt hiervoor maandelijks een bijdrage van € 42,00 en ontvangt een tegemoetkoming in de meerkosten van € 12,60.
1.2.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingediend tegen het bestreden besluit.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn dochter die ook zijn gemachtigde is en de gemachtigde van verweerder, vergezeld van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] .

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.
Bij besluit van 17 september 2020 heeft verweerder aan eiser een maatwerkvoorziening in de vorm van een scootmobiel in natura toegekend.
Voor deze maatwerkvoorziening moest een bijdrage in de kosten worden betaald. Die bijdrage mocht, voor alle maatwerkvoorzieningen van eiser, niet hoger zijn dan in totaal € 19,00 per maand. [1]
2.2.
Vanaf 1 augustus 2022 kunnen inwoners van de gemeente Maastricht gebruik maken van de algemene voorziening scootmobielen.
2.3.
Als gevolg van deze wijziging van het gemeentelijk beleid heeft verweerder bij het primaire besluit het besluit om eiser een maatwerkvoorziening in de vorm van een scootmobiel toe te kennen met ingang van 31 januari 2023 ingetrokken. Eiser kan vanaf 1 februari 2023 gebruik maken van de algemene voorziening scootmobielen. Om hiervan gebruik te kunnen maken, is eiser een maandelijkse bijdrage van € 42,00 aan de gemeente Maastricht verschuldigd. [2] Daarnaast krijgt hij een tegemoetkoming in de meerkosten van € 12,60 per maand. [3] Verweerder heeft een overgangstermijn gehanteerd. [4]
2.4.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.5.
Op 16 maart 2023 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden.
2.6.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Eiser kan gebruik maken van de algemene voorziening scootmobielen om zijn beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en participatie op te lossen. Volgens verweerder is deze algemene voorziening ook voor eiser financieel haalbaar. Zeker nu eiser een tegemoetkoming in de meerkosten krijgt. Daarom komt eiser volgens verweerder niet meer in aanmerking voor een individuele maatwerkvoorziening in de vorm van een scootmobiel en is het recht van eiser hierop terecht ingetrokken.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aan eiser toegekende maatwerkvoorziening in de vorm van een scootmobiel heeft mogen intrekken.
In het kader van die beoordeling beoordeelt de rechtbank of de algemene voorziening scootmobielen een algemene voorziening is in de zin van de Wmo 2015 en, zo ja, of die voor eiser (financieel gezien) passend en adequaat is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Kan verweerder een maatwerkvoorziening intrekken als gevolg van nieuw beleid?
6. Eiser is van mening dat een toegekende maatwerkvoorziening niet zomaar kan worden ingetrokken, omdat iemand gebruik zou gaan maken van een algemene voorziening. Hieraan dient een gedegen onderzoek vooraf te gaan en de intrekkingsgronden in de Wmo 2015 zijn limitatief en beperkt (artikelen 2.3.9 en 2.3.10 van de Wmo 2015). Het enkel versturen van een brief waarin eiser voor de keuze wordt gesteld: of zijn oude scootmobiel inleveren of deze behouden als algemene voorziening en hiervoor een (hogere) maandelijkse bijdrage betalen, is geen gedegen onderzoek en ook geen geldige reden van intrekking in de zin van de Wmo 2015.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat verweerder de intrekking van de maatwerkvoorziening scootmobiel heeft gebaseerd op artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wmo 2015. In een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 december 2019 [5] is te lezen dat uit de memorie van toelichting bij het eerste lid van dit artikel volgt dat verweerder met de in artikel 2.3.10 van de Wmo 2015 opgenomen bevoegdheid de ruimte heeft om de te nemen beslissing af te stemmen op lokaal beleid. [6] Dit betekent dat artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wmo 2015 volgens de CRvB zo moet worden uitgelegd dat verweerder de bevoegdheid heeft een toegekende maatwerkvoorziening in te trekken in het geval dat de cliënt wegens gewijzigd beleid niet langer op de maatwerkvoorziening is aangewezen. Dit neemt niet weg dat bij de toepassing van deze bevoegdheid het rechtszekerheidsbeginsel mee kan brengen dat een overgangsperiode moet worden geboden.
Kan een scootmobiel een algemene voorziening zijn?
7. Eiser betwist dat een scootmobiel een algemene voorziening is. Algemene voorzieningen zijn voor alle inwoners beschikbaar en niet speciaal op (de beperkingen van) iemand gericht. Een scootmobiel is een gehandicaptenvoertuig en overduidelijk niet bedoeld voor alle inwoners van de gemeente.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 definieert een algemene voorziening als een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Uit de parlementaire geschiedenis maakt de rechtbank op dat het mogelijk is om een algemene voorziening te maken die is gericht op een specifieke doelgroep, bijvoorbeeld mensen met een (bepaalde) beperking. Ook mag een lichte toegangstoets worden gedaan om te bepalen of iemand tot de doelgroep behoort. Hierna worden de relevante passages uit de parlementaire geschiedenis geciteerd. De onderstrepingen zijn door de rechtbank aangebracht.
7.2.
In de memorie van toelichting bij artikel 1.1.1. van de Wmo 2015 onder het kopje algemene voorzieningen staat:
“(…)
Kenmerkend voor een algemene voorziening is dat het gaat om in beginsel vrij toegankelijke – dat wil zeggen: zonder dat eerst een diepgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers – diensten, activiteiten of zaken, gericht op zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang. Om misverstand te voorkomen, zij erop gewezen dat het uiteraard ook mogelijk is dat iemand die een aanvraag om een maatwerkvoorziening doet, nadat het college zijn behoefte aan ondersteuning heeft onderzocht, naar een algemene voorziening wordt verwezen.De diensten, activiteiten of zaken kunnen toegankelijk zijn voor specifieke groepen of soms ook voor de gehele bevolking. In het beleidsplan moet worden beschreven welk beleid zal worden gevoerd ter zake van diensten en activiteiten die als algemene voorzieningen in de gemeente beschikbaar zullen zijn ten behoeve van de ondersteuning van de zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang. Het begrip omvat het organiseren van activiteiten met een sociaal-recreatief of sportief karakter voor specifieke doelgroepen. Ook kan gedacht worden aan een adviesbureau (bijv. advies en informatie), anonieme hulp op afstand of een inloopspreekuur voor alle mensen die kampen met eenzaamheid of geestelijke dan wel geldelijke problemen (bijv. inloop GGZ), algemeen toegankelijke activiteiten voor mensen die anderen willen ontmoeten of een zinvolle invulling willen geven aan de dag of een instantie waar mensen (al dan niet tegen kostprijs) huishoudelijke hulp kunnen verkrijgen, crisisopvang voor daklozen etc. etc.(…)” [7]
7.3.
In de nota naar aanleiding van het verslag staat:
“(…)
De leden van de fractie van de VVD vragen of het voor gemeenten mogelijk is om groepen personen uit te sluiten van de toegang tot een algemene voorziening. Indien dit mogelijk is, dan vragen deze leden of er beperkingen aan deze mogelijkheden zijn, of dat dit volledig aan gemeenten wordt overgelaten.
Uitgangspunt is dat algemene voorzieningen toegankelijk zijn voor alle ingezetenen van een gemeente. Kenmerk van een algemene voorziening, zoals gedefinieerd in de Wmo 2015, is dat deze gericht is op de zelfredzaamheid en participatie of op opvang. Een algemene voorziening is toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers.Het voorgaande laat onverlet dat het mogelijk en ook zinvol is dat een gemeente algemene voorzieningen treft die zich richten op specifieke groepen ingezetenen.Het kan dan bijvoorbeeld gaan om klussendiensten, een was- en strijkservice of een opvang voor dak- en thuislozen die uitsluitend bestaat uit slapen en eten zonder verdere ondersteuning. Gemeenten kunnen er voor kiezen om dit soort algemene voorzieningen te subsidiëren.Om toegang te krijgen tot deze algemene voorzieningen die zich op specifieke groepen richten, is het niet nodig om een diepgaand onderzoek te doen, een globaal onderzoek of iemand tot de doelgroep behoort, is echter wel mogelijk.De mate waarin en de wijze waarop de gemeenten algemene voorzieningen inzetten in het kader van de maatschappelijke ondersteuning, is onderdeel van het gemeentelijke beleidsplan dat gemeenten periodiek moeten vaststellen.(…)” [8]
Is er in het onderhavige geval sprake van een algemene voorziening?
8. Eiser stelt dat zijn scootmobiel geen algemene voorziening is. Hij heeft deze in 2020 na een keukentafelgesprek, een passing en een testrit gekregen. Deze scootmobiel is destijds aan hem toegekend als een passende en adequate maatwerkvoorziening. Aangezien eisers behoeften en beperkingen in 2020 zijn onderzocht, kan de scootmobiel in zijn geval niet gekwalificeerd worden als algemene voorziening. De door verweerder aangeboden scootmobiel betreft in zijn geval (nog altijd) een maatwerkvoorziening. Ook betreft het een voorziening die is afgestemd op de persoonlijke situatie van iemand. Dit blijkt ook uit het beleid van verweerder waarin staat dat iemand in aanmerking komt als er sprake is van uiterst beperkte mobiliteit, meer specifiek als iemand maximaal 100 meter kan lopen. Daarnaast biedt verweerder twee typen scootmobiel aan: een standaard en een comfort model. Ook kunnen er extra remmen, drie of vier wielen en ruimte voor een stok aan worden toegevoegd. Dit alles behoeft een toetsing vanuit verweerder dan wel de aanbieder. Hiermee wordt buiten het kader van de algemene voorziening getreden. Een algemene voorziening is immers een aanbod dat zonder voorafgaand onderzoek toegankelijk is.
8.1.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De scootmobiel van eiser is een algemene voorziening in de zin van de Wmo 2015. Hierna zal de rechtbank uiteenzetten waarom de algemene voorziening scootmobielen aan de daaraan te stellen voorwaarden voldoet.
8.2.
De algemene voorziening scootmobielen is bedoeld voor mensen met een beperkte mobiliteit. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, kan een algemene voorziening gericht zijn op een specifieke doelgroep. De toegangseisen die worden gesteld aan de algemene voorziening scootmobielen zijn de volgende: inwoner van de gemeente Maastricht, minimale leeftijd van 18 jaar, situatie van uiterst beperkte mobiliteit, voldoende aangetoonde rijvaardigheid op de scootmobiel en adequate stallingsmogelijkheid aanwezig van de scootmobiel. Ter zitting heeft verweerder toegelicht hoe wordt getoetst of aan deze toegangsvoorwaarden is voldaan. Cliënten vullen (online) een formulier in waarin zij aanvinken of zij aan de toegangsvoorwaarden voldoen. Daarbij hoeven geen (medische) stukken te worden verstrekt ter onderbouwing van hun verklaring. Ook vindt er geen nader medisch onderzoek plaats om de juistheid van de verklaring te verifiëren, aldus verweerder. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat hij niet gelooft dat het zo gaat. Die stelling is echter op geen enkele wijze onderbouwd, zodat de rechtbank eiser daarin niet volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarom sprake van ‘slechts’ een lichte toegangstoets. Dat is toegestaan bij een algemene voorziening.
8.2.1.
Ter zitting is namens eiser in het kader van de toegangstoets ook naar voren
gebracht dat hij betwijfelt of de invoering van de algemene voorziening scootmobielen bijdraagt aan een doelmatige(re) verstrekking van scootmobielen. De rechtbank beoordeelt alleen de rechtmatigheid van het bestreden besluit, niet de doelmatigheid ervan (of van het door verweerder gevoerde beleid). Zelfs als de invoering van de algemene voorziening scootmobielen niet bijdraagt aan een doelmatige(re) verstrekking van scootmobielen kan dat daarom niet leiden tot de conclusie dat er geen sprake is van een algemene voorziening en/of tot de vernietiging van het bestreden besluit.
8.3.
Het feit dat er in het geval van eiser in 2020 onderzoek is gedaan naar zijn beperkingen en destijds een maatwerkvoorziening is toegekend, betekent niet dat geen sprake is van een algemene voorziening. De rechtbank verwijst in dit kader naar de hiervoor geciteerde memorie van toelichting waarin staat “
Om misverstanden te voorkomen, zij erop gewezen dat het uiteraard ook mogelijk is dat iemand die een aanvraag om een maatwerkvoorziening doet nadat het college zijn behoefte aan ondersteuning heeft onderzocht, naar een algemene voorziening wordt verwezen”. Waar het om gaat is dat er nu – als eiser zich nu voor het eerst zou melden – geen diepgaand onderzoek naar zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden plaatsvindt, omdat de algemene voorziening in beginsel vrij toegankelijk is.
8.4.
Verder moet, wil er sprake kunnen zijn van een algemene voorziening, de hoogte van de bijdrage die de cliënt verschuldigd is in de kosten van de algemene voorziening zijn vastgelegd in de verordening en is delegatie daarvan aan het college niet toegestaan. De CRvB heeft hier eerder uitspraken over gedaan. [9] Dit volgt uit de parlementaire geschiedenis. Hierna worden de relevante passages uit de parlementaire geschiedenis geciteerd. De onderstrepingen zijn door de rechtbank aangebracht.
8.5.
In de nota naar aanleiding van het nader verslag staat:
“(…)
De leden van de VVD-fractie vragen de regering waarom voor de eigen bijdrage voor algemene voorzieningen geen maximum wordt opgelegd ter hoogte van de kostprijs. Voorts vragen deze leden of in de huidige situatie gemeenten al een hogere eigen bijdrage vragen dan de kostprijs van de voorziening.
De regering ziet geen noodzaak om een maximum voor de eigen bijdrage voor algemene voorzieningen op te leggen en er zijn ook geen voorbeelden bekend van gemeenten die een hogere eigen bijdrage voor algemene voorzieningen vragen dan de kostprijs. Dit zou namelijk betekenen dat een gemeente winst maakt over het verstrekken van een voorziening en dit mag op grond van de Gemeentewet niet. De bijdrage die een gemeente voor het gebruik van een algemene voorziening vraagt mag maximaal kostendekkend zijn. Daarnaast hebben gemeenten er zelf ook veel belang bij om de toegang tot de algemene voorzieningen laagdrempelig te houden, zodat de druk op duurdere maatwerkvoorzieningen beperkt wordt. Dat de eigen bijdrage in de praktijk beperkt van omvang is, is een logisch gevolg daarvan. De bijdrage voor algemene voorzieningen is onderwerp van lokaal beleid.De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat voor het gebruik van een algemene voorziening een bijdrage verschuldigd is en bepaalt tevens in de verordening wat de hoogte daarvan is.(…)” [10]
8.5.1. “(…)
“(…)
De leden van de SGP-fractie vragen de regering waar het vertrouwen van de regering op is gebaseerd dat gemeenten veel algemene voorzieningen zullen aanbieden en een stapeling van eigen bijdragen zullen voorkomen om de toegankelijkheid te waarborgen. Zij vragen waar dit in de wet is geregeld. Voorts vragen de leden van de SGP-fractie of de regering mogelijkheden ziet om meer waarborgen in te bouwen waarmee voorkomen wordt dat de combinatie van eigen bijdragen voor algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen, financieel te zwaar worden om te dragen.
Algemene voorzieningen zijn gemeentelijke voorzieningen die voor iedereen toegankelijk zijn, zonder nader onderzoek, zoals activiteiten in het buurthuis of de bibliotheek. Gemeenten hebben er zelf veel belang bij om de algemene voorzieningen (financieel) laagdrempelig te maken en te houden, zodat de druk op (duurdere) maatwerkvoorzieningen beperkt wordt. Ook draagt de beschikbaarheid van goed toegankelijke algemene voorzieningen bij aan het realiseren van een – ook met dit wetsvoorstel beoogde – meer inclusieve samenleving.Dat de eigen bijdrage voor algemene voorzieningen in de praktijk beperkt van omvang is, is een logisch gevolg van het voorgaande. De bijdrage voor algemene voorzieningen is onderwerp van lokaal beleid. De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat voor het gebruik van een algemene voorziening een bijdrage verschuldigd is en bepaalt tevens in de verordening wat de hoogte daarvan is.Daarnaast hebben gemeenten via bijzondere bijstand en de (nieuwe) mogelijkheid om een financiële tegemoetkoming te verstrekken bij meerkosten door een chronische ziekte en/of beperking voldoende mogelijkheden om rekening te houden met draagkracht bij algemene voorzieningen.” [11]
8.6.
In het verslag van een schriftelijk overleg staat:
“(…)
De leden van de CDA-fractie vragen of per gemeente een andere kostprijs kan worden gevraagd voor bijvoorbeeld een rolstoel? Verder vragen deze leden of dit ook geldt voor een voorziening als een aangepaste keuken. Tot slot willen deze leden weten hoe wordt voorkomen dat de verschillen tussen gemeenten te groot worden.
De gemeenteraad is verplicht in de verordening te bepalen op welke wijze de kostprijs wordt berekend. Onder kostprijs wordt de prijs verstaan waarvoor de gemeente de maatwerkvoorziening bij de aanbieder of leverancier heeft ingekocht of ingehuurd en de eventuele daarin begrepen onderhoudskosten.De kostprijs voor een voorziening zal dus per gemeente kunnen verschillen, maar het ligt niet in de lijn der verwachting dat de verschillen tussen de gemeenten groot worden. Gemeenten zijn immers afhankelijk van de kostprijs die een aanbieder of leverancier in rekening brengt. Overigens geldt dat voor een rolstoel geen bijdrage verschuldigd zal zijn.
8.6.1. “(…)
“(…)
De leden van de CDA-fractie vragen of zij het goed begrijpen dat indien de gemeente er voor kiest om dagbesteding als algemene voorziening aan te bieden de bijdrage die de inwoner betaalt gelijk is aan de kostprijs van de dagbesteding, omdat deze niet onder de eigen bijdrageregeling valt op basis van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
Het is correct dat de bijdrage die de gemeente vraagt voor het gebruik van een algemene voorziening niet valt onder het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.De gemeente kan in de verordening bepalen dat een cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd is voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning. Voor verschillende soorten voorzieningen kan de bijdrage verschillend worden vastgesteld. De bijdrage is gelimiteerd tot de kostprijs.Het voorgaande geldt uiteraard ook voor het geval dat een gemeente (vormen van) dagbesteding als algemene voorziening aanbiedt. De gemeente kan als bijdrage in de kosten maximaal de kostprijs vragen, maar kan uiteraard ook volstaan met een (veel) lagere bijdrage in de kosten. Dit laatste acht ik waarschijnlijk, omdat gemeenten in algemene zin belang hebben bij goede toegankelijkheid van algemene voorzieningen om het beroep op veelal duurdere maatwerkvoorzieningen te voorkomen.(…)” [12]
8.7.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de hoogte van de door eiser te betalen bijdrage op dit moment aan de daaraan te stellen eisen. Ter zitting is met partijen besproken dat de wijze waarop de kostprijs is bepaald gelet op de rechtspraak van de CRvB in beginsel onvoldoende is. [13] Uit die rechtspraak volgt immers als gezegd dat het bepalen van de hoogte van de kostprijs niet aan het college mag worden gedelegeerd. In de van toepassing zijnde Verordening [14] staat in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, slechts dat de bijdrage wordt bepaald op
de kostprijsvan de verstrekte scootmobiel zoals overeengekomen tussen de gecontracteerde leverancier en het college. De concrete kostprijzen, en daarmee dus de concrete hoogte van de bijdragen, zijn vervolgens door het college in het Besluit [15] vastgesteld op € 42,00 voor een standaard scootmobiel en € 65,00 voor een comfort scootmobiel. De vraag of hier sprake is van ongeoorloofde delegatie komt dan op. Echter is ter zitting ook door de rechtbank met partijen vastgesteld dat de gemeenteraad ten tijde van het wijzigen van de Verordening ten behoeve van de invoering van de algemene voorziening scootmobielen wel op de hoogte was van de concrete kostprijzen van de verschillende types scootmobielen en ook daarmee concreet heeft ingestemd. [16] Dit betekent dat de bedragen (€ 42,00 voor een standaard scootmobiel en € 65,00 voor een comfort scootmobiel) die nu in het Besluit staan en eigenlijk in de Verordening hadden moeten staan, wel zijn goedgekeurd door de gemeenteraad. Hierbij is nog van belang dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat die bedragen sindsdien niet zijn geïndexeerd. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat op dit moment van ongeoorloofde delegatie geen sprake is, waardoor het voorgaande niet aan het oordeel dat er sprake is van aan algemene voorziening in de weg staat.
8.7.1.
Gelet op het voorgaande slaagt ook de beroepsgrond, dat niet is berekend of de eigen bijdrage de kostprijs niet te boven gaat, niet.
8.8.
De rechtbank heeft verder onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat een eigen bijdrage van € 42,00 voor een standaard scootmobiel en € 65,00 voor een comfort scootmobiel per maand in algemene zin onvoldoende laagdrempelig is. Eiser heeft dat ook niet gesteld.
8.9.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de algemene voorziening scootmobielen een algemene voorziening is in de zin van de Wmo 2015.
Hoe pakt de belangenafweging in het individuele geval uit?
9. Een algemene voorziening kan voorliggend zijn op een eventueel te verstrekken maatwerkvoorziening. Nu er in de gemeente Maastricht een algemene voorziening scootmobielen bestaat, moet verweerder wel onderzoeken of die algemene voorziening in het individuele geval van eiser ook financieel haalbaar is. Alleen als dat het geval is, mag verweerder de maatwerkvoorziening in de vorm van een scootmobiel intrekken. Eiser is dan immers niet meer op die maatwerkvoorziening aangewezen. Verweerder mag alleen dan, en wanneer de belangenafweging ook voor het overige evenwichtig is, gebruik maken van de bevoegdheid van artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wmo 2015. De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 6.1. van deze uitspraak.
9.1.
Eiser is van mening dat er een onvoldoende belangenafweging heeft plaatsgevonden. Er is onvoldoende rekening gehouden met de voor hem nadelige (financiële) gevolgen van deze beslissing. In het bestreden besluit is een berekening van eisers inkomen versus de norm van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) opgenomen. Eiser betaalt nu meer dan tien euro per maand meer door het nieuwe beleid van verweerder. Dit is niet de bedoeling van de Wmo 2015. Verweerder had de bijdrage op zijn minst moeten maximeren op € 19,00 per maand. Daarnaast is eiser van mening dat moet worden uitgegaan van een inkomen op bijstandsniveau, niet van het werkelijke inkomen.
9.2.
Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder bij brief van 16 augustus 2024 een nadere toelichting gegeven op de bij de intrekking van de maatwerkvoorziening gemaakte belangenafweging. Volgens verweerder is het doel van het besluit uitvoering te geven aan de wettelijke opdracht die staat in artikel 2.2.3 van de Wmo 2015 om algemene voorzieningen te bevorderen en te treffen ter bevordering van de participatie en zelfredzaamheid van de burgers van een gemeente. Verder is het doel van het besluit volgens verweerder een goede besteding van het gemeenschapsgeld. Verweerder beoogt met de invoering van de algemene voorziening scootmobielen om doelmatiger een passende bijdrage te leveren aan de participatie en zelfredzaamheid van belanghebbenden die een ondersteuningsbehoefte op de korte afstand hebben. Verweerder wil een efficiëntere inzet van scootmobielen en non-gebruik voorkomen. Bovendien wil verweerder de toegankelijkheid tot een scootmobiel laagdrempeliger maken voor belanghebbenden.
Hier staat tegenover het belang van eiser dat hij een scootmobiel nodig heeft. Deze heeft eiser ook gekregen en hij blijft dus beschikken over een scootmobiel, maar dan in de vorm van een algemene voorziening. Dit brengt met zich mee dat eiser hiervoor een eigen bijdrage moet betalen. Ten aanzien van deze bijdrage heeft verweerder beoordeeld of eiser deze financieel kan dragen. In het bestreden besluit en het verweerschrift is hierover toegelicht dat iedereen vervoerskosten maakt. Verweerder heeft aansluiting gezocht bij wat als normale vervoerskosten kan worden beschouwd. Uitgaande van de gegevens van het Nibud wordt eiser in staat geacht de bijdrage voor de scootmobiel te kunnen dragen. Bovendien is er een overgangstermijn gehanteerd, zodat eiser voldoende tijd had zich in te stellen op de veranderde situatie.
9.3.
De rechtbank stelt vast dat de intrekking van de maatwerkvoorziening scootmobiel voor eiser een belastend besluit is. Het is dus in eerste instantie aan verweerder om te onderbouwen dat de algemene voorziening scootmobielen voor eiser een passende en adequate voorziening is, wat ook betekent dat eiser deze moet kunnen betalen.
Verweerder heeft als richtsnoer de normen van het Nibud voor vervoerskosten gehanteerd. Voor een tweepersoonshuishouden met het inkomen van eiser en zijn echtgenote is volgens deze normen € 253,00 per maand aan vervoerskosten gebruikelijk. Eiser heeft een standaard scootmobiel waarvoor hij een bijdrage van € 42,00 per maand verschuldigd is.
Verweerder heeft daarnaast aan eiser een tegemoetkoming meerkosten toegekend van € 12,60. Deze tegemoetkoming is afgestemd op het inkomen van eiser. Voor eiser betekent dit concreet een tegemoetkoming van 30% van de kostprijs. Eiser moet per saldo € 29,40 per maand voor het gebruik van de algemene voorziening scootmobiel betalen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de eigen bijdrage in combinatie met de tegemoetkoming voor eiser in beginsel betaalbaar is. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de (totale) vervoerskosten van eiser onder het bedrag van € 253,00 per maand blijven dat gebruikelijk is voor een huishouden als dat van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerder dit Nibud-cijfer als uitgangspunt nemen. Het bedrag van € 29,40 is bovendien in absolute zin gering en – via de tegemoetkoming meerkosten – afgestemd op het inkomen van eiser. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de bijdrage moet worden afgestemd op een inkomen op bijstandsniveau in plaats van op het werkelijke inkomen van eiser. In het kader van de belangenafweging gaat het er namelijk juist om dat afstemming plaatsvindt in het individuele geval.
9.4.
Vervolgens is het aan eiser om aannemelijk te maken dat de scootmobiel in deze vorm voor hem niet financieel haalbaar is. De rechtbank is van oordeel dat eiser dit niet heeft gedaan. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat het financieel echt knelt. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij allerlei toeslagen net misloopt vanwege de hoogte van zijn inkomen, waardoor hij in feite minder overhoudt dan een bijstandsgerechtigde. Een (cijfermatige) onderbouwing van zijn financiële situatie heeft eiser echter niet gegeven. Met mogelijke toekomstige gebeurtenissen, zoals het gaan gebruiken van een (duurdere) comfort scootmobiel of het nodig hebben van een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden, heeft verweerder terecht geen rekening gehouden. Wanneer die gebeurtenissen zich daadwerkelijk voordoen, kan eiser een nieuwe melding doen bij verweerder.
Geen ongeoorloofde inkomenstoets
9.5.
Ten aanzien van de beroepsgrond van eiser dat verweerder een verkapte inkomenstoets hanteert, doordat de tegemoetkoming in de meerkosten inkomensafhankelijk is, overweegt de rechtbank als volgt. De gemeente kan voor het gebruik van een algemene voorziening een bijdrage in de kosten vragen. Dit is gebaseerd op artikel 2.4.1 van de Wmo 2015. Deze eigen bijdrage mag inderdaad niet inkomensafhankelijk zijn. De rechtbank stelt vast dat de eigen bijdrage die verweerder hanteert (€ 42,00 per maand) niet inkomensafhankelijk is. De tegemoetkoming in de meerkosten is gebaseerd op artikel 2.1.7 van de Wmo 2015. Deze tegemoetkoming mag wel inkomensafhankelijk zijn. Het is immers een inkomensondersteunende voorziening. Daarom wordt daarbij gekeken naar het werkelijke inkomen. In de wetsgeschiedenis wordt het verstrekken van een tegemoetkoming in de meerkosten expliciet genoemd als een mogelijkheid om bij een algemene voorziening rekening te houden met de draagkracht. [17] De rechtbank is daarom van oordeel dat de tegemoetkoming in de meerkosten die verweerder hanteert niet in strijd is met (het systeem van) de Wmo 2015.
Geen omzeiling abonnementstarief
9.6.
Uit een recente uitspraak van de CRvB blijkt dat de eigen bijdrage voor algemene voorzieningen (€ 42,00 in geval van eiser) en een eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen (€ 19,00 in geval van eiser) naast elkaar kunnen worden opgelegd. [18] In de uitspraak is te lezen dat op basis van artikel 2.1.4, derde lid, van de Wmo 2015 een algemene voorziening alleen onder het abonnementstarief (van € 19,00) valt wanneer een duurzame hulpverleningsrelatie wordt aangegaan. Bij de was- en strijkservice waarover de CRvB moest oordelen was daarvan geen sprake, omdat de band tussen betrokkene en hulpverlener niet belangrijk is voor de ondersteuning. Ook gaat het niet om persoonlijke hulpverlening waarbij arbeid de belangrijkste kostencomponent is, zo oordeelde de CRvB. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor scootmobielen.
Geen aanleiding voor nader onderzoek
9.7.
Eiser heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar of de scootmobiel nog wel voldoet, omdat zijn situatie verslechtert. De rechtbank volgt eiser ook in dat standpunt niet. Als eiser een comfort scootmobiel nodig heeft, dan kan hij dat aangeven en zal hem die – bij wijze van algemene voorziening – worden verstrekt. Zoals hiervoor is overwogen wordt daar slechts een lichte toets op uitgevoerd. Dat zou inderdaad, zoals eiser stelt, betekenen dat hij een hogere eigen bijdrage moet betalen. Verweerder zal dan (opnieuw) moeten beoordelen of de algemene voorziening voor eiser financieel haalbaar is.

Conclusie en gevolgen

10. Op basis van wat hiervoor naar aanleiding van de beroepsgronden is overwogen, kan eiser niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de scootmobiel in de gemeente Maastricht geen algemene voorziening is. In de omstandigheden van eiser heeft dit tot gevolg dat deze algemene voorziening aan het verstrekken van een maatwerkvoorziening voor een scootmobiel in de weg staat. Verweerder mocht de maatwerkvoorziening van eiser in de vorm van een scootmobiel daarom intrekken.
11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzitter, en mr. J.M.E. Derks en mr. I.C.A. Wilschut, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2024 .
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 17 oktober 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Artikel 2.1.4
1. Bij verordening kan worden bepaald dat een cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd is voor het gebruik van een algemene voorziening.
2. Bij verordening kan de hoogte van de bijdrage voor het gebruik van een algemene voorziening worden vastgesteld. Bij die verordening kan de hoogte van de bijdrage per soort voorziening verschillen of kan een korting worden bepaald per in de verordening omschreven categorie van cliënten.
3. In afwijking van het tweede lid worden bij verordening algemene voorzieningen aangewezen, waaronder in ieder geval die voorzieningen ter compensatie van beperkingen in de participatie of zelfredzaamheid waarbij een duurzame hulpverleningsrelatie wordt aangegaan tussen degenen aan wie een voorziening wordt verstrekt en de betrokken hulpverlener. De hoogte van de bijdrage voor het gebruik van een of meerdere van die aangewezen voorzieningen tezamen bedraagt, onverminderd artikel 2.1.4a, vierde lid, € 19,– per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënt en diens echtgenoot tezamen.
4. Onverminderd het eerste lid en in afwijking van het derde lid kan bij verordening worden bepaald dat de hoogte van de bijdrage, bedoeld in dat lid:
a. op een lager bedrag wordt vastgesteld;
b. wordt verlaagd tot nihil voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën van cliënten, indien het inkomen over een bij algemene maatregel van bestuur aan te geven tijdsperiode van de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënt en diens echtgenoot tezamen niet meer bedraagt dan een bij verordening vastgesteld bedrag.
5. Voor het gebruik van de algemene voorziening cliëntondersteuning is geen bijdrage verschuldigd.
6. De bijdrage, bedoeld in het tweede lid, gaat de kostprijs van de voorziening niet te boven. Bij verordening wordt bepaald op welke wijze de kostprijs wordt berekend.
Artikel 2.1.4a
1. Bij verordening kan worden bepaald dat een cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd is voor een maatwerkvoorziening, dan wel een persoonsgebonden budget.
[…]
4. De hoogte van de bijdrage voor één of meerdere maatwerkvoorziening, persoonsgebonden budgetten of krachtens artikel 2.1.4, derde lid, aangewezen voorzieningen, tezamen, met uitzondering van beschermd wonen, de maatwerkvoorziening opvang of andere bij algemene maatregel van bestuur omschreven maatwerkvoorzieningen, bedraagt € 19,– [Red: per 1 januari 2024 € 20,60] per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënt en diens echtgenoot tezamen.
[…]
Artikel 2.3.10
1. Het college kan een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat:
a. de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,
b. de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget is aangewezen,
c .de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten,
d. de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden,
e. de cliënt de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.
2. Het college bepaalt in de beslissing, bedoeld in het eerste lid, het tijdstip waarop de beslissing in werking treedt.
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2020
Geldend van 21-07-2022 t/m 03-01-2023
Artikel 18. Regels voor bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen
1. Regels voor de algemene voorziening scootmobielen:
a. Ten behoeve van de verstrekking van scootmobielen kent de gemeente een algemene voorziening waarvoor een lichte toegangstoets plaatsvindt. Het betreft hier een algemene voorziening waarbij geen sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie conform het bepaalde in art. 2.1.4, lid 3 van de wet.
b. Gebruikers van de onder a. genoemde algemene voorziening, die hiertoe een bruikleenovereenkomst afsluiten met de door het college gecontracteerde leverancier, betalen een bijdrage. Deze bijdrage wordt bepaald op de kostprijs van de verstrekte scootmobiel zoals overeengekomen tussen de gecontracteerde leverancier en het college.
c. Aan de volgende categorieën gebruikers wordt op aanvraag een tegemoetkoming in de meerkosten verleend op de in lid b genoemde bijdrage:
- Inkomen tot 110%: 60% tegemoetkoming op kostprijs,
- Inkomen tussen 110% en 150%: 30% tegemoetkoming op de kostprijs.
d. Het college draagt zorg voor een redelijke overgangstermijn voor cliënten die op het moment van inwerkingtreding van dit artikel in het bezit zijn van een geldige beschikking voor een scootmobiel, indien deze wordt beëindigd omdat gebruik wordt gemaakt van de algemene voorziening zoals genoemd onder a.
e. Het college stelt nadere regels ten aanzien van de uitvoering van dit artikel.
Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2019 – versie 1
Geldend van 22-04-2022 t/m 15-01-2023
Artikel 18A: Regels voor de algemene voorziening scootmobielen
1. Conform het bepaalde in artikel 18 lid 1 sub e. van de verordening, stelt het college nadere regels ten behoeve van de algemene voorziening scootmobielen.
2. De in artikel 18 lid 1 sub a. van de verordening benoemde lichte toegangstoets omvat de volgende voorwaarden, waarbij aan elke voorwaarde voldaan dient te worden door de persoon die gebruik maakt van deze algemene voorziening:
a. Inwoner van de gemeente Maastricht,
b. Minimale leeftijd van 18 jaar,
c. Situatie van uiterst beperkte mobiliteit,
d. Voldoende aangetoonde rijvaardigheid op de scootmobiel,
e. Adequate stallingsmogelijkheid aanwezig van de scootmobiel.
3. De in artikel 18 lid 1 sub b. en c. van de verordening benoemde kostprijzen zijn als volgt:
a. Scootmobiel STANDAARD-COMPACT (A): €42,- per maand;
b. Scootmobiel STANDAARD (B): €42,- per maand;
c. Scootmobiel COMFORT (C): €65,- per maand.
4. De in lid 3 van dit artikel genoemde kostprijzen worden jaarlijks per 1 januari aangepast met maximaal de jaarmutatie september van de CPI totale besteding (laatst vastgestelde basisjaar) zoals gepubliceerd door het CBS. De eerste indexering vindt plaats per 1 januari 2023.
5. De in artikel 18 lid 1 sub b. van de verordening gestelde verplichting tot het betalen van een bijdrage start vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgend op de maand waarin de bruikleenovereenkomst is aangegaan. Deze verplichting loopt door tot het einde van de kalendermaand waarin de bruikleenovereenkomst is beëindigd. Daarbij zijn enkel volledige maandbedragen van toepassing.
6. Personen die gebruik maken van de in artikel 18 lid 1 sub c. van de verordening benoemde tegemoetkoming in de meerkosten, zijn verantwoordelijk voor de juistheid en juiste aanlevering van de relevante gegevens waaronder het inkomen, rekening houdend met het bepaalde in artikel 1 lid 18 en 27 van de verordening. Hieronder wordt tevens verstaan het uit eigen beweging en onverwijld doorgeven van mutaties hierin indien deze van invloed zijn op deze tegemoetkoming. Indien uit materiële controle achteraf door het college blijkt dat de verstrekking van de tegemoetkoming op onjuiste of onvolledige gronden is gebaseerd, kan het college van de cliënt de geldwaarde vorderen van de ten onrechte genoten tegemoetkoming.
7. De in artikel 18 lid 1 onder d. van de verordening genoemde overgangstermijn voor cliënten die uiterlijk op de datum van inwerkingtreding van dit artikel een scootmobiel als maatwerkvoorziening in natura ontvangen, bedraagt 3 maanden vanaf het moment van aankondiging door het college dat deze maatwerkvoorziening zal worden beëindigd. De in artikel 18 lid 1 sub b. van de verordening gestelde verplichting tot het betalen van een bijdrage start vanaf de eerste dag van de 4e maand volgend op de in dit lid genoemde aankondiging van het college, uitgaande van de bruikleenovereenkomst die op dat moment van toepassing is.

Voetnoten

1.Dit wordt het abonnementstarief genoemd. Dit staat in artikel 2.1.4a, eerste en vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
2.Deze eigen bijdrage is gebaseerd op artikel 2.1.4, eerste en tweede lid, van de Wmo 2015.
3.Deze tegemoetkoming is gebaseerd op artikel 2.1.7 van de Wmo 2015.
4.Deze overgangstermijn staat in artikel 18A, zevende lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht.
6.Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 156.
7.Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 111.
8.Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 105.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1404, 4 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1845 en 17 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:743.
10.Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 64, blz. 60.
11.Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 64, blz. 81.
12.Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 167, blz. 16 en 17.
13.Zie de uitspraak van 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1404.
14.Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2020.
15.Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2019 – versie 1.
16.Dit blijkt uit het Raadsbesluit op het Raadsvoorstel van 22 juni 2021, volgnummer 34-2021.
17.Zie het citaat vermeld in overweging 8.5.1. van deze uitspraak.
18.Uitspraak van 17 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:743.