ECLI:NL:CRVB:2023:1845

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
22/21 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening voor vervoer op onjuiste gronden; opdracht tot nieuw besluit op bezwaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening voor vervoer op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), welke door het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten was afgewezen. De Raad oordeelde dat het college de aanvraag op onjuiste gronden had afgewezen, omdat de Taxi voor Iedereen (TvI) niet kan worden aangemerkt als een algemene voorziening in de zin van de Wmo 2015. De Raad heeft vastgesteld dat de TvI niet voldoet aan de criteria voor een algemene voorziening, omdat deze niet toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften van de gebruiker en omdat de kosten voor de TvI niet laagdrempelig zijn. De Raad heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.695,95 bedragen, en moet het college het griffierecht van € 184,- vergoeden.

Uitspraak

22/21 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 23 november 2021, 20/2196 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten (college)
Datum uitspraak: 28 september 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 2 april 2020 heeft het college de aanvraag van appellant om een maatwerkvoorziening voor vervoer op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 30 september 2020 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. K. Wevers, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 juli 2023. Voor appellant zijn mr. Wevers en [naam zoon appellant], de zoon van appellant, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Sanderman en P.J. Nahumury.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

De Raad is het met appellant eens dat de Taxi voor Iedereen (TvI) geen algemene voorziening in de zin van de Wmo 2015 is. Het college heeft de maatwerkvoorziening voor vervoer daarom op onjuiste gronden geweigerd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren in 1931, is bekend met polyneuropathie, knieletsel en urologische en cardiologische klachten. Tot 1 januari 2020 maakte appellant voor zijn vervoersbehoefte gebruik van de TvI. Hij kreeg hierbij korting op de vervoerskosten. Bij brief van 25 september 2019 heeft het college aan appellant meegedeeld dat de TvI per 1 januari 2020 gaat veranderen. Appellant heeft zich vervolgens bij het college gemeld en heeft op 24 maart 2020 een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening voor vervoer op grond van de Wmo 2015.
1.2.
Het college heeft de aanvraag bij besluit van 2 april 2020, onder verwijzing naar artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015, afgewezen. Het college heeft daarbij het standpunt ingenomen dat appellant voor zijn vervoer gebruik kan maken van een algemene voorziening, namelijk de TvI. Gelet op de hoogte van zijn inkomen, komt appellant niet (meer) in aanmerking voor de kortingsregeling. De omstandigheid dat appellant de kosten voor de TvI te hoog vindt, is geen reden om aan hem een maatwerkvoorziening voor vervoer te verstrekken.
1.3.
Bij het bestreden besluit is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee dat besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft, kort samengevat, aangevoerd dat TvI, zonder korting, geen algemene voorziening is. Het college heeft appellant daarom niet naar die voorziening kunnen verwijzen, maar had een maatwerkvoorziening voor vervoer moeten verstrekken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit juist is. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Niet in geschil is dat appellant op het gebied van vervoer beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie ondervindt en dat hij niet met het openbaar vervoer kan reizen. Tussen partijen is in geschil of het college het verzoek om een maatwerkvoorziening voor vervoer op juiste gronden heeft afgewezen door te verwijzen naar de door het college als algemene voorziening aangemerkte TvI.
4.2.
Anders dan het college meent, kan TvI niet worden aangemerkt als een algemene voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, Wmo 2015. De Raad overweegt daartoe als volgt.
4.2.1.
Artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 definieert de algemene voorziening als een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. De Raad heeft eerder overwogen dat de hoogte van de bijdrage die de cliënt verschuldigd is in de kosten van de algemene voorziening moet zijn vastgelegd in de verordening en dat delegatie daarvan aan het college niet is toegestaan. [1] Deze rechtspraak heeft voor algemene voorzieningen die niet onder het abonnementstarief vallen [2] zijn gelding behouden.
4.2.2.
In artikel 13 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Rijssen-Holten 2020 (Verordening) is, voor zover relevant, bepaald dat de cliënt voor het gebruik van een algemene voorziening een bijdrage in de kosten is verschuldigd, dat de algemene voorziening voor vervoer (TvI) niet valt onder het abonnementstarief en dat de hoogte van de bijdrage is benoemd in artikel 24 van de Verordening. In dat artikel staat dat de eigen bijdrage voor de algemene voorziening vervoer gelijk is aan de kostprijs en een jaarlijks vast te stellen bedrag per kilometer, een vast starttarief per rit en een vaste eigen bijdrage per rit en maximaal 1.500 kilometers op jaarbasis bedraagt. Hieruit volgt niet welke bijdrage geldt voor het gebruik van de TvI. De hoogte van de bijdrage voor het gebruik van de voorziening is dan ook niet in de Verordening vastgesteld.
4.2.3.
Daar komt bij dat niet is komen vast te staan dat het college contracten heeft afgesloten met aanbieders, waarbij deze zich jegens het college hebben verbonden een algemene voorziening voor vervoer te leveren. Uit het dossier en de toelichting van het college ter zitting volgt dat een ieder die gebruik wil maken van de TvI zich rechtstreeks moet wenden tot één van de twee taxibedrijven die dit vervoer aanbieden en bij hen een rit dienen te reserveren en te betalen. Dit duidt erop dat die taxibedrijven met de klant contracteren over het verrichten van vervoersdiensten. Zoals de Raad eerder heeft overwogen in de onder 4.2.1 aangehaalde uitspraak betekent dit dat deze bedrijven in zoverre geen ‘aanbieder’ zijn in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015.
4.2.4.
De Raad voegt aan het voorgaande nog toe dat een algemene voorziening financieel laagdrempelig moet zijn. Dit leidt de Raad af uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wmo 2015, waarin is vermeld: “Als een algemene voorziening aanwezig is, dan kan de burger – of degene die tot de doelgroep van die voorziening behoort – daar (gewoon) laagdrempelig gebruik van maken. Een algemene voorziening dient toegankelijk te zijn zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers. Dit betekent niet dat het gebruik van een algemene voorziening gratis moet zijn, maar daar hoort wel bij dat de voorziening ook financieel laagdrempelig is”. [3] Bij deze toelichting van de wetgever past niet dat voor het gebruik van de TvI, voor cliënten zoals appellant die niet voldoen aan de voorwaarden van de kortingsregeling, een bedrag moet worden betaald dat (nagenoeg) gelijk is aan het commerciële tarief voor taxivervoer.

Conclusie en gevolgen

5. De overwegingen 4.2 tot en met 4.2.5 leiden tot de conclusie dat de TvI geen algemene voorziening in de zin van de Wmo 2015 is. Het college heeft de aanvraag van appellant om een maatwerkvoorziening voor vervoer dus op een onjuiste grond afgewezen.
5.1.
Dit betekent dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Met de gegevens die voorhanden zijn, ziet de Raad geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. De Raad zal het college daarom opdragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen de door het college te nemen nieuwe beslissing op bezwaar alleen bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
6. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 21,95 aan gevraagde reiskosten in beroep en € 1.674,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, dus in totaal op een bedrag € 1.695,95. Ook wordt bepaald dat het college het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 184,- vergoedt.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 30 september 2020;
  • draagt het college op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.695,95;
  • bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 184,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en A. van Gijzen en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2023.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) S.S. Blok

Voetnoten

1.Uitspraak van 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1404.
2.Zie artikel 2.1.4 van de Wmo 2015, zoals gewijzigd bij Wet van 24 april 2019 tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 inzake de bijdrage voor maatschappelijke ondersteuning en de beoordeling voor de verstrekking van de maatwerkvoorziening
3.Kamerstukken II, 2013/14, 33841, nr. 64, blz. 27.