1.9Geuremissies
BBT 12. Om geuremissies van een boerderij te voorkomen of, indien dat niet haalbaar is, te verminderen is de BBT, als onderdeel van het milieubeheersysteem (zie BBT 1), een geurbeheersplan opzetten, uitvoeren en regelmatig evalueren met daarin de volgende elementen:
i. een protocol met passende acties en tijdschema’s;
(…)
BBT 12 is alleen toepasbaar in gevallen waar geurhinder bij gevoelige receptoren wordt verwacht en/of is onderbouwd.
BBT 13. Om geuremissies en/of geureffecten van een boerderij te voorkomen, of, indien dat niet haalbaar is, te verminderen, is de BBT een combinatie van de onderstaande technieken gebruiken.
(…..)
Artikel 2, van de Wgv, zover van belang.
1. Bij een beslissing inzake de omgevingsvergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij betrekt het bevoegd gezag de geurhinder door de geurbelasting vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven uitsluitend op de wijze als aangegeven bij of krachtens de artikelen 3 tot en met 9.
2. Het eerste lid geldt niet voor het weigeren van de omgevingsvergunning op de grond dat door verlening daarvan niet aan artikel 2.14, eerste lid, onder c, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan worden voldaan en voor voorschriften die met toepassing van het bepaalde krachtens artikel 2.22, derde lid, van die wet of artikel 1.3c of artikel 8.40 van de Wet milieubeheer worden gesteld om te bereiken dat in de veehouderij ten minste de voor de veehouderij in aanmerking komende beste technieken worden toegepast.
Artikel 3 van de Wgv, voor zover van belang.
1. Een omgevingsvergunning met betrekking tot een veehouderij wordt geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object, gelegen:
a. binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom meer bedraagt dan 3.0 odour units per kubieke meter lucht;
b. binnen een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 14.0 odour units per kubieke meter lucht.
(…)
4. Indien de geurbelasting, bedoeld in het eerste lid, groter is dan aangegeven in dat lid, het aantal dieren van één of meer dier categorieën toeneemt, en een geurbelastingreducerende maatregel zal worden toegepast, dan wordt een omgevingsvergunning verleend voor zover het betreft de wijziging van het aantal dieren, voor zover de toename van de geurbelasting ten gevolge van die wijziging niet meer bedraagt dan de helft van de vermindering van de geurbelasting die het gevolg zou zijn van de toegepaste geurbelastingreducerende maatregel bij het eerder vergunde veebestand.
Voorschriften 2.1.1 en 2.1.2
2.1.1Degene die de inrichting drijft moet binnen 3 maanden na het van kracht worden van deze beschikking (voorschriften), ter goedkeuring aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas onderbouwd aangegeven welke verdergaande geurreducerende maatregelen zijn te treffen. Hierbij moet worden ingegaan op de zaken die in BBT-conclusie 13 zijn genoemd en op de mogelijkheden tot:
- Het verplaatsen van het emissiepunt;
- Het verhogen van het emissiepunt:
- Het verhogen van de uittredesnelheid, zoals als invoer voor V-Stacks vergunning wordt gebruikt (waarbij met de feitelijke maximale ventilatie nog sprake is van een reële feitelijke uittredesnelheid).
- Als voorgaande zaken onvoldoende geurreductie geven moet ook het realiseren van luchtwassystemen worden beschouwd.
Met de beschouwende maatregelen moet bij het gebruik van V-Stacks vergunning een geurbelasting bij elk geurgevoelig object worden bereikt, waarmee wordt voldaan aan de geldende geurnorm voor dat gebied op grond van artikel 3, lid 1 en 2 van de Wet geurhinder en veehouderij (dus zonder toepassing van de zogenaamde 50% regeling). De maatregelen die bij BBT 13, onder b zijn genoemd hebben geen invloed op de voornoemde berekeningen met V-Stacks vergunning, maar moeten los daarvan worden beschouwd. Voor de beschouwing van de mogelijkheid tot het treffen van een maatregel moet worden uitgegaan van de situatie zoals die feitelijk is.
2.1.2
Binnen 3 maanden na het van kracht worden van de vergunning moet een geurbeheersplan worden overgelegd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas. De maatregelen, beschouwd in de gegevens op grond van het voorgaande voorschrift die passend worden geacht moeten in het geurbeheersplan zijn opgenomen. Deze moeten zijn verwerkt op een plattegrondtekening, die de uitvoering van de maatregelen volledig en eenduidig weergeeft.
Verder moet in het geurbeheersplan een protocol worden opgenomen, waarin de onder BBT 12 beschreven zaken zijn opgenomen en moet worden beschreven hoe het protocol wordt geëvalueerd.