Op 25 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlening van een omgevingsvergunning voor een varkenshouderij. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen aan [naam eiser 1] voor de activiteit 'milieu', met voorschriften omtrent geur. Eisers, waaronder [naam eiser 2], [naam eiser 3] en [naam eiser 4], hebben tegen dit besluit beroep ingesteld, omdat zij vreesden voor stankoverlast en een inbreuk op hun recht op respect voor privéleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft de beroepen op zitting behandeld op 23 december 2021, waarbij zowel eisers als vertegenwoordigers van het college aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat de eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de vergunningverlening zou leiden tot een ernstige inbreuk op hun woongenot. Hoewel de rechtbank erkende dat er regelmatig stankoverlast is, voldeed de geurbelasting volgens de gegevens aan de wettelijke normen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de voorschriften voor een geurbeheersplan in het bestreden besluit ten onrechte waren komen te vervallen, en heeft besloten deze alsnog aan de vergunning te verbinden. De rechtbank heeft de beroepen van [naam eisers 3&4] gegrond verklaard en het college veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten. De rechtbank heeft het beroep van [naam eisers 1&2] ongegrond verklaard, maar heeft de verplichting tot een eenmalige geurrendementsmeting geschrapt, omdat het college zich op het standpunt stelde dat deze niet nodig was.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging tussen de belangen van de vergunninghouder en de omwonenden, vooral in het licht van geurhinder en de toepassing van de Wet geurhinder en veehouderij. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, behoudens de aanpassing van de voorschriften omtrent het geurbeheersplan.