ECLI:NL:RBLIM:2024:5317

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
10644243 CV EXPL 23-3374
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een tandartsrekening en de verjaring daarvan

In deze zaak vordert Infomedics B.V. van [gedaagde] de betaling van een tandartsrekening van € 152,69, inclusief rente en kosten. Infomedics stelt dat de tandartspraktijk de vordering aan haar heeft overgedragen, maar [gedaagde] betwist de behandeling en de overdracht van de vordering. De kantonrechter oordeelt dat Infomedics voldoende bewijs heeft geleverd dat [gedaagde] op 21 juli 2015 een behandeling heeft ondergaan en dat de vordering niet is verjaard. De kantonrechter stelt vast dat de verjaringstermijn is gestuit door een sommatiebrief van 27 september 2022. De kantonrechter wijst de vordering van Infomedics toe en veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de hoofdsom, rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10644243 CV EXPL 23-3374
Vonnis van de kantonrechter van 7 augustus 2024
in de zaak van:
INFOMEDICS B.V.,
te Almere,
eisende partij,
gemachtigde: Yards Deurwaardersdiensten B.V.
tegen:
[gedaagde] ,
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. H.N.H. Dresschers.
Partijen worden hierna “Infomedics” en “ [gedaagde] ” genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken in het dossier:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek
  • de akte van Infomedics
  • de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Hierna heeft de kantonrechter bepaald dat zij uitspraak zal doen tussen partijen.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
In deze zaak eist Infomedics dat [gedaagde] een tandartsrekening uit 2015 van € 152,69 betaalt, met rente en kosten. Infomedics stelt dat de tandartspraktijk haar vordering aan Infomedics heeft overgedragen en dat [gedaagde] nu dus aan Infomedics moet betalen. [gedaagde] betwist dat hij de tandartsbehandeling ondergaan heeft. Ook is volgens hem niet duidelijk of de vordering aan Infomedics is overgedragen. Daarnaast vindt [gedaagde] dat Infomedics te veel tijd voorbij heeft laten gaan sinds 2015. Hij beroept zich daarom op verjaring en rechtsverwerking.
Wat eist Infomedics?
2.2.
Infomedics eist betaling van de tandartsrekening van € 152,69, de daarover tot 19 juli 2023 verschenen wettelijke rente van € 27,73, een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 40,00, en wettelijke rente over de rekening van € 152,69 vanaf 19 juli 2023. Ook wil Infomedics dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, met rente.
Hoe oordeelt de kantonrechter?
2.3.
De kantonrechter geeft Infomedics grotendeels gelijk en oordeelt dat [gedaagde] de tandartsrekening moet betalen, met rente en kosten. Hierna wordt uitgelegd waarom.
[gedaagde] heeft de behandeling genoten en moet daarvoor betalen
2.4.
Volgens Infomedics is [gedaagde] op 21 juli 2015 behandeld bij [tandartspraktijk] in [vestigingsplaats] en daarvoor is een eigen bijdrage van € 152,69 in rekening gebracht. [gedaagde] betwist dat hij op 21 juli 2015 behandeld is. [gedaagde] stelt dat hij zich dit niet meer kan herinneren. Hij heeft naar eigen zeggen wel één keer een kies laten trekken bij [tandartspraktijk] , maar dat was op 11 juni 2015. Voor die behandeling heeft hij al betaald in een ander incassotraject via Infomedics met een ander dossiernummer.
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat Infomedics voldoende onderbouwd heeft gesteld dat [gedaagde] op 21 juli 2015 een behandeling heeft genoten en [gedaagde] dit onvoldoende heeft weersproken. Infomedics heeft geconcretiseerd dat op 21 juli 2015 een onderzoek naar het tandvlees met paradontiumstatus heeft plaatsgevonden. De behandeling staat op een factuur van [tandartspraktijk] en Infomedics heeft aangegeven dat ook uit de patiëntenkaart blijkt dat de behandeling is uitgevoerd. Dat [gedaagde] zich de behandeling negen jaar na dato niet kan herinneren valt te begrijpen, maar betekent op zichzelf niet dat er geen behandeling geweest is. [gedaagde] had zijn betwisting beter kunnen onderbouwen, bijvoorbeeld door in te gaan op de gestelde behandeling (heeft hij ooit een dergelijk onderzoek ondergaan?) en/of toestemming te geven aan Infomedics om de patiëntenkaart in deze procedure te brengen. Op dat verzoek heeft [gedaagde] echter niet gereageerd. [gedaagde] heeft ook niet weersproken dat de behandeling op zijn patiëntenkaart zou staan. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] dus onvoldoende weersproken dat de behandeling heeft plaatsgevonden. De kantonrechter stelt dus vast dat de behandeling heeft plaatsgevonden en dat [gedaagde] daarvoor een eigen bijdrage van € 152,69 moest betalen.
Infomedics heeft de vordering overgenomen
2.6.
[gedaagde] betwist dat Infomedics gerechtigd is om deze procedure te voeren. Hij voert aan dat onduidelijk is of [tandartspraktijk] de vordering van € 152,69 heeft gecedeerd (overgedragen) aan Infomedics. [gedaagde] voert aan dat het mogelijk is dat de cessieovereenkomst tussen [tandartspraktijk] en (de rechtsvoorganger van) Infomedics tussentijds beëindigd is. Hij betoogt dat de onderneming van [tandartspraktijk] ooit gedreven werd in de vorm van een eenmanszaak en nu in de vorm van een besloten vennootschap. En het is volgens [gedaagde] mogelijk dat er nieuwe overeenkomsten zijn gesloten met nieuwe entiteiten waardoor de cessieovereenkomst niet meer actueel is.
2.7.
Deze betwisting is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet gemaakt. Infomedics voegt stukken bij waaruit blijkt [tandartspraktijk] en de rechtsvoorganger van Infomedics, DFA Service B.V. (DFA), in 2008 een factoringsovereenkomst hebben gesloten en een akte van cessie hebben getekend. De akte van cessie bepaalt dat [tandartspraktijk] haar vorderingen op patiënten aan DFA Service B.V. cedeert. Daaronder valt ook de vordering die [tandartspraktijk] in 2015 op [gedaagde] heeft gekregen.
2.8.
In 2019 is tussen [tandartspraktijk] , Infomedics Finance B.V. (hierna: Infomedics Finance) en Infomedics een driepartijenovereenkomst tot stand gekomen. Op grond daarvan is de vordering op [gedaagde] in 2019 aan Infomedics Finance gecedeerd onder de voorwaarde dat de zorgaanbieder voorafgaand aan de verkoop, aan Infomedics de opdracht verstrekt om werkzaamheden te verrichten. Die opdracht bestaat onder meer uit het innen van de medische vordering bij de consument-debiteur. Verder is er een lastgevingsovereenkomst tussen Infomedics Finance en Infomedics tot stand gekomen. Anders dan [gedaagde] meent, is op basis van de stellingen van Infomedics en de door haar overgelegde stukken duidelijk dat de voorwaarde voor de cessie van de vordering is vervuld doordat de zorgaanbieder aan Infomedics de opdracht heeft verleend om de overeengekomen werkzaamheden te verrichten. Als gevolg daarvan is Infomedics Finance eigenaar geworden van de vordering op [gedaagde] . Infomedics Finance heeft vervolgens als eigenaar van de vordering het recht om Infomedics last te geven om de vordering te incasseren. Daardoor is Infomedics als lasthebber gerechtigd om de onderhavige vordering bij [gedaagde] te incasseren.
2.9.
[gedaagde] licht niet toe waarom een overgang van onderneming gevolgen zou hebben voor de cessie van de vordering op [gedaagde] of de lastgeving van Infomedics Finance aan Infomedics. Evenmin zijn er aanwijzingen in het dossier dat Infomedics niet meer gerechtigd is om de vordering te incasseren en het betoog van [gedaagde] komt op dit punt dus niet verder dan speculatie.
2.10.
Infomedics heeft dus het recht om deze vordering tegen [gedaagde] in te stellen.
De vordering is niet verjaard
2.11.
[gedaagde] voert als verweer dat de vordering van Infomedics verjaard is. Infomedics is het daar niet mee eens en voert aan dat de verjaring tijdig is gestuit. Volgens Infomedics heeft [tandartspraktijk] sommatiebrieven aan [gedaagde] gestuurd, voor het laatst op 17 november 2015. Daarna is het dossier overgedragen aan deurwaarder Yards, die volgens Infomedics op 25 januari 2017 een sommatiebrief gestuurd heeft. Ook zijn er volgens Infomedics herinneringsbrieven gestuurd op 23 mei 2019, 25 januari 2021 en 27 september 2022. Infomedics wijst erop dat [gedaagde] in 2017 een betalingsregeling heeft afgesloten bij Yards voor de dossiernummers [nummer 1] (het dossier over de tandartsrekening van 11 juni 2015) en [nummer 2] (het dossier over de tandartsrekening waarover deze zaak gaat). Verder voert Infomedics aan dat [gedaagde] op 8 december 2017 met de deurwaarder gebeld heeft, waarbij [gedaagde] stelde dat hij de betalingsregeling is nagekomen. Tot slot voert Infomedics aan dat de tante van [gedaagde] op 27 oktober 2021 namens [gedaagde] met de deurwaarder gebeld heeft om door te geven dat [gedaagde] al jaren bij haar woonde.
2.12.
[gedaagde] betwist dat hij in 2015, 2017, 2019, 2021 en 2022 sommatiebrieven ontvangen heeft. Over de brieven in 2019 en 2021 voert [gedaagde] verder aan dat die brieven geen geldige stuitingshandeling kunnen opleveren omdat a) in die brieven niet uitdrukkelijk het recht op nakoming is voorbehouden, b) niet wordt vermeld welke grondslag de gestelde vordering heeft en c) niet duidelijk wordt gemaakt hoe de in de brieven genoemde bedragen verband houden met de gestelde hoofdsom. [gedaagde] kan zich naar eigen zeggen niet herinneren dat hij of zijn tante met Infomedics gebeld hebben. En voor zover er al gebeld is, gingen die gesprekken over het andere dossier bij Infomedics ( [nummer 1] ) en niet over deze zaak ( [nummer 2] ).
2.13.
De kantonrechter overweegt als volgt. Een vordering tot nakoming van een overeenkomst, zoals de vordering om een tandartsrekening te betalen, verjaart vijf jaar nadat die vordering opeisbaar is geworden (artikel 3:307 lid 1 BW). De verjaring kan op grond van artikel 3:317 lid 1 BW worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Stuiting kan ook plaatsvinden door erkenning van de vordering. Die erkenning kan besloten liggen in een handeling van de schuldenaar (vergelijk de conclusie van A-G Rank-Berenschot, ECLI:NL:PHR:2017:1166, onder punt 2.2). Stuiting van de verjaring heeft tot gevolg dat de verjaringstermijn wordt afgebroken en dat er een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar begint te lopen.
2.14.
Op de factuur aan [gedaagde] staat dat [gedaagde] binnen 30 dagen moest betalen, uiterlijk op 28 augustus 2015. De factuur is opeisbaar geworden op de dag na het verstrijken van de betalingstermijn, dus op 29 augustus 2015. Op die dag is de verjaringstermijn gaan lopen op grond van artikel 3:307 BW.
2.15.
Of de deurwaarder telefonisch met [gedaagde] of zijn tante gesproken heeft en over welk dossier die gesprekken gingen, kan volgens de kantonrechter in het midden blijven. Verjaring kan namelijk alleen schriftelijk (en dus niet telefonisch) worden gestuit (artikel 3:317 lid 1 BW). Wel weerspreekt [gedaagde] onvoldoende dat hij in december 2017 een betalingsregeling via deurwaarder Yards heeft getroffen voor het totaalbedrag in de dossiers [nummer 1] en [nummer 2] samen. Yards heeft dat schriftelijk bevestigd op 8 december 2017. [gedaagde] heeft de vordering toen dus erkend en er is een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar gaan lopen op 8 december 2017.
2.16.
De kantonrechter is met [gedaagde] eens dat de ‘herinneringsbrieven’ van 23 mei 2019 en 25 januari 2021 niet kunnen gelden als stuitingshandelingen. In die brief noemt Infomedics alleen een bedrag dat volgens haar openstaat, zonder toe te lichten hoe zij aan dat bedrag komt. Daarmee is niet duidelijk van welke vordering nakoming wordt voorbehouden.
2.17.
De sommatiebrief van 27 september 2022 vermeldt wel hoe de vordering is opgebouwd. Anders dan [gedaagde] meent, was de vordering toen nog niet verjaard. [gedaagde] betwist dat hij de sommatiebrieven ontvangen heeft, maar dat betoog slaagt niet. Voor stuitingsbrieven geldt dat die in beginsel pas stuitende werking hebben als ze de geadresseerde bereikt hebben (artikel 3:37 lid 3 BW). De hoofdregel is dat als niet bewezen kan worden of een brief de geadresseerde bereikt heeft, dat voor risico komt van de verzender. Er is echter een uitzondering op die hoofdregel: een stuitingsbrief heeft óók werking als het niet bereiken of het niet tijdig bereiken het gevolg is van de eigen handeling of nalaten van de geadresseerde.
2.18.
Als de ontvangst van een sommatiebrief wordt betwist, moet de afzender (Infomedics) in beginsel feiten of omstandigheden dient te stellen en zonodig bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde daar door hem kon worden bereikt, en dat de verklaring daar is aangekomen (Hoge Raad 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4104).
2.19.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Infomedics voldoende gesteld dat zij de sommatiebrieven gestuurd heeft naar een adres waarvan zij redelijkerwijs mocht aannemen dat [gedaagde] daar kon worden bereikt. Zij heeft het adres gekozen dat [gedaagde] opgaf aan [tandartspraktijk] en daarna de opvolgende adressen waar [gedaagde] in het BRP ingeschreven stond. Zij wijst erop dat volgens de gegevens van PostNL bijna alle post op het juiste adres bezorgd wordt, dat géén van de brieven aan [gedaagde] onbestelbaar retour zijn gekomen en dat het dus vrijwel onmogelijk is dat [gedaagde] de sommatiebrieven niet ontvangen heeft. [gedaagde] stelt daar te weinig tegenover. Dat [gedaagde] de brieven (ook die van 27 september 2022) naar eigen zeggen niet gezien heeft doordat hij bij zijn tante (en dus niet op zijn BRP-adres) woonde, komt voor zijn rekening. Ook als het voor [gedaagde] om financiële of andere redenen niet mogelijk was om zich in te schrijven op het adres van zijn tante, had hij ervoor kunnen zorgen dat zijn post werd doorgestuurd van zijn BRP-adres naar zijn woonadres.
2.20.
De verjaring is dus met de brief van 27 september 2022 gestuit. De vordering van Infomedics is dus niet verjaard.
Infomedics heeft haar vorderingsrecht niet verwerkt
2.21.
[gedaagde] voert aan dat Infomedics haar vorderingsrecht verwerkt heeft doordat zij acht jaar lang haar vordering niet heeft geïncasseerd. Dat verweer slaagt niet. In de eerste plaats heeft Infomedics niet stilgezeten: zij heeft onder meer sommatiebrieven gestuurd en een betalingsregeling met [gedaagde] getroffen. Maar zelfs als Infomedics niets zou hebben gedaan, is enkel stilzitten onvoldoende voor rechtsverwerking. Voor rechtsverwerking moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden waardoor bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken. Zulke omstandigheden heeft [gedaagde] niet gesteld. Verder kan het zo zijn dat de wederpartij in zijn positie onredelijk wordt benadeeld als de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend maakt (zie o.a. HR 24 april 1998, NJ 1998, 621). Maar van zo’n situatie is hier ook geen sprake.
Conclusie
2.22.
De conclusie is dat [gedaagde] de hoofdsom van € 152,69 aan Infomedics moet betalen.
[gedaagde] moet rente over de hoofdsom betalen
2.23.
Infomedics vordert wettelijke rente over de hoofdsom. Zij heeft de verschenen wettelijke rente tot en met 19 juli 2023 berekend op € 27,73 en vordert vervolgens wettelijke rente vanaf 19 juli 2023.
2.24.
De kantonrechter begrijpt dat Infomedics verschenen rente berekend heeft vanaf de vervaldatum van de factuur. Daarin volgt zij Infomedics niet. De vervaldatum van de factuur is niet per definitie een fatale termijn in de zin van artikel 6:83 sub a BW. Een fatale termijn moet tussen partijen zijn overeengekomen. Wanneer de schuldeiser op de factuur eenzijdig een betalingstermijn oplegt die niet vooraf tussen partijen is overeengekomen, is geen sprake van een 'bepaalde termijn' zoals bedoeld in art. 6:83 sub a BW. Het verlopen van die termijn betekent wel dat de vordering opeisbaar is geworden, wat als gezegd relevant is voor de verjaring, maar niét dat met het verlopen van die termijn zonder ingebrekestelling verzuim intreedt (HR 12 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3593,
NJ2017/163; r.o. 4.2).
2.25.
Het verzuim is dus niet eerder ingetreden dan na het verlopen van de redelijke termijn op de eerste ingebrekestelling. De eerste ingebrekestelling was van 11 september 2015. Als gezegd heeft [gedaagde] de ontvangst van de sommaties onvoldoende betwist. De in de ingebrekestelling gestelde betalingstermijn van zestien dagen na dagtekening vindt de kantonrechter redelijk. [gedaagde] heeft niet binnen die termijn betaald en is in verzuim vanaf 28 september 2015.
2.26.
De kantonrechter wijst de wettelijke rente over de hoofdsom dus toe vanaf 28 september 2015.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
2.27.
Infomedics maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is omdat het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Infomedics heeft aan [gedaagde] een aanmaning (een zogenoemde 14-dagenbrief) gestuurd die gedagtekend is op 27 september 2022. Deze aanmaning voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 40,00 komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.28.
[gedaagde] krijgt in deze procedure grotendeels ongelijk en moet de proceskosten betalen. Dat zijn zijn eigen kosten en de kosten van Infomedics voor deze procedure. De kantonrechter begroot de kosten van Infomedics op:
- kosten voor de dagvaarding
107,84
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde/advocaat
80,00
(2 punten × tarief € 40,00)
- nakosten
20,00
+
Totaal
335,84
2.29.
Infomedics vordert wettelijke rente over de proceskosten. De kantonrechter wijst die vordering toe omdat hier geen apart verweer tegen gevoerd is en aan de vereisten voor vergoeding van rente voldaan is.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.30.
De kantonrechter verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad. Dat betekent dat Infomedics de veroordeling kan uitvoeren, ook als partijen deze zaak in hoger beroep aan het gerechtshof voorleggen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Infomedics de hoofdsom van € 152,69 te betalen, met daarover de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 28 september 2015 tot de dag dat [gedaagde] volledig betaald heeft,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om Infomedics een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 40,00 te betalen,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om Infomedics de proceskosten van € 335,84 te betalen, met daarover de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de 15e dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat [gedaagde] volledig betaald heeft,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. de Boer, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024.