ECLI:NL:RBLIM:2024:4760

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
ROE 22/141
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtredingen van de Meststoffenwet

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedaan op 23 juli 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de opgelegde bestuurlijke boetes van in totaal € 16.200,- wegens vier overtredingen van de Meststoffenwet beoordeeld. Eiseres, een varkens- en pluimveehouderij, heeft de boetes ontvangen naar aanleiding van inspecties door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) die hebben vastgesteld dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor het afvoeren van varkensmest. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van bedrijfsintern transport, wat een reden zou zijn om de boetes niet op te leggen. De rechtbank wijst erop dat de minister terecht de boetes heeft opgelegd en dat er geen sprake is van een schending van het ne bis in idem-beginsel, aangezien de overtredingen als afzonderlijke gedragingen worden beschouwd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de hoogte van de boetes, zonder verdere matiging.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/141

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] ,gevestigd te [vestigingsplaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister,

(gemachtigde: mr. M. Leegsma).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de aan haar opgelegde bestuurlijke boetes van in totaal € 16.200,- wegens vier overtredingen van de Meststoffenwet- en regelgeving.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben als partij deelgenomen: [derde-partij] , directeur en enig aandeelhouder van eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Wat ging aan deze zaak vooraf?
1. Eiseres is een varkens- en pluimveehouderij. In deze zaak gaat het over de afvoer van de varkensmest van het bedrijf. De mest van de varkens wordt gescheiden op het adres [adres 1] te [vestigingsplaats 1] en de dikke fractie (mestcode 43) wordt door eiseres zelf vervoerd naar haar loods aan de [adres 2] te [plaats 1] . Van daaruit wordt de mest vervolgens verwerkt door Agro Limburg B.V. (Agro).
1.1.
Op 28 november 2019 en 5 februari 2020 heeft er een fysieke inspectie plaatsgevonden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in het kader van de mestwetgeving, meer specifiek de mestverwerking over het jaar 2018. De bevindingen van deze inspectie zijn neergelegd in een NVWA-rapport van 5 maart 2020. Naar aanleiding van dit rapport heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland [1] geconstateerd dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor het afvoeren van varkensmest van haar bedrijf.
Hoe is het bestreden besluit tot stand gekomen?
2. Naar aanleiding van de hiervoor genoemde inspectie heeft de minister op
10 juli 2020 een voornemen uitgebracht tot het opleggen van vier bestuurlijke boetes met een totaalbedrag van € 18.000,-. De minister heeft deze boetes met 50% gematigd omdat de overtredingen voor de eerste keer zijn geconstateerd en meerdere malen dezelfde overtreding is geconstateerd. Het betreft de volgende overtredingen:
- eiseres heeft nagelaten de gegevens van de Automatische Gegevens Registratie
(AGR) en satellietvolgapparatuur (GPS) vóór en tijdens het laden, tijdens het vervoer en tijdens het lossen, vast te leggen en te verzenden. Eiseres heeft deze gegevens evenmin elektronisch verzonden via het portaal van RVO;
- eiseres heeft als leverancier en vervoerder nagelaten een Vervoersbewijs Dierlijke Meststoffen (VDM) op te maken bij het vervoer van ten minste 30 vrachten dierlijke meststoffen vanaf het varkensbedrijf te [vestigingsplaats 1] naar het (pluim)veebedrijf te [vestigingsplaats 2] ;
- eiseres heeft het gewicht van ten minste 30 vrachten dierlijke meststoffen niet laten wegen met een weegwerktuig; en
- eiseres heeft nagelaten de gegevens van de planning in verband met de bemonstering door een onafhankelijke monsternemer, voorafgaand aan ten minste 30 vrachten vanaf het varkensbedrijf te [vestigingsplaats 1] naar het (pluim)veebedrijf te [vestigingsplaats 2] , te melden.
2.1.
Eiseres heeft tegen dit voornemen een zienswijze ingebracht.
2.2.
Bij het besluit van 9 juli 2021 (het primaire besluit) heeft de minister op grond van het beleid [2] het totaalbedrag van de boete verder gematigd met 10% tot € 16.200,-, omdat er meer dan 26 weken zijn verstreken tussen de datumdagtekening van het NVWA-rapport en de oplegging van de boete.
2.3.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
2.4.
Bij besluit van 1 december 2021 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Wat beoordeelt de rechtbank?
3. In deze procedure beoordeelt de rechtbank of de minister terecht vier bestuurlijke boetes heeft opgelegd met een totaalbedrag van € 16.200,- wegens het niet voldoen aan de regels voor het afvoeren van dikke fractie gescheiden varkensmest van haar bedrijf naar haar loods in [plaats 1] . Als dat zo is, beoordeelt de rechtbank of er aanleiding bestaat om de hoogte van de boetes (verder) te matigen. Dit doet zij aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
Voor de toepasselijke wet- en regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
3.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er sprake van bedrijfsintern transport?
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de loods aan de [adres 2] te [plaats 1] (de loods), waar de mest naartoe wordt gebracht, tot haar bedrijf behoort. Daarom is er naar de mening van eiseres sprake van bedrijfsintern transport waardoor de minister ten onrechte is overgegaan tot het opleggen van de boetes. Eiseres geeft aan sinds 2016 eigenaar van de loods te zijn. Vanaf dat moment is er sprake van een mondelinge gebruiksovereenkomst tussen haar en Agro voor de compostering, de weegbrug en de loods. In 2018 had Agro de loods niet in gebruik en kon eiseres de loods gebruiken om mest op te slaan. Ook is volgens eiseres van belang dat de mest haar eigendom was. Dit onderbouwt haar stelling dat er sprake is van bedrijfsintern transport. Zij verwijst in dat kader naar een uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) van 12 januari 2021. [3] Verder kent de minister ten onrechte gewicht toe aan de verschillende relatienummers. Volgens eiseres moet de minister uitgaan van de definitie “bedrijf” zoals deze is opgenomen in artikel 1, eerste lid, onder i, van de Meststoffenwet. Eiseres wijst in dat kader verder op de uitspraak van het CBB van 23 mei 2006. [4] Naar de mening van eiseres is er wel degelijk sprake van één bedrijf. Tot slot betwist eiseres dat de beslissingsmacht lag bij Agro over het al dan niet overgaan tot het verwerken van de mest in de loods. Volgens eiseres was er sprake van een overlegsituatie tussen haar en Agro.
5. De rechtbank overweegt allereerst dat de minister in zijn verweerschrift de achtergrond heeft geschetst van de strenge normen op grond van de Msw [5] , het wettelijke systeem [6] met verplichtingen voor mesttransporten en het door de minister gevoerde boetebeleid. [7] Deze strikte wet- en regelgeving is door eiseres niet betwist.
5.1.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de 30 vrachten (gescheiden) dikke fractie varkensmest van het adres [adres 1] te [vestigingsplaats 1] naar het adres [adres 2] te [plaats 1] , kunnen worden aangemerkt als bedrijfsintern transport binnen het bedrijf [eiseres] Dat is het geval wanneer de loods in 2018 tot het bedrijf van eiseres behoorde. Als dat het geval is, dan zijn de voorschriften voor het vervoer van dierlijke meststoffen niet van toepassing en is er geen sprake van een overtreding. De bewijslast ligt bij eiseres. Verwezen wordt naar de uitspraak van het CBB van 26 oktober 2017 [8] .
5.2.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder i, van de Msw wordt onder bedrijf verstaan: geheel van productie-eenheden bestaande uit één of meer gebouwen of afgescheiden gedeelten daarvan en de daarbij behorende landbouwgrond, uitsluitend of onder meer dienende tot de uitoefening van enige vorm van landbouw, zulks beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden.
6. Niet in geschil is dat eiseres de juridische eigenaar is van de loods. Dat betekent echter nog niet dat de loods ook deel uitmaakt van het bedrijf van eiseres. De loods ligt namelijk op een terrein met diverse loodsen en stallen. Tussen partijen is niet in geschil dat de loods in elk geval in andere jaren dan 2018 (ook) door ander bedrijven, waaronder Agro, in gebruik is.
6.1.
Ter onderbouwing van haar stelling dat er sprake is van bedrijfsintern transport stelt eiseres zich op het standpunt dat zij de loods in 2018 zelf in gebruik heeft gehad en dat zij in dat jaar bovendien een exclusief gebruiksgenot heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres dit echter niet aannemelijk gemaakt.
6.2.
Eiseres heeft aanvankelijk het standpunt ingenomen dat er sprake was van een huurovereenkomst tussen haar en Agro voor wat betreft de afgescheiden loods. De minister heeft in dat kader terecht gesteld dat eiseres geen schriftelijke huurovereenkomst heeft overgelegd en niet gebleken is dat Agro als tegenprestatie voor de gehuurde loods huurpenningen betaalde. Dat is wel een vereiste op grond van artikel 7:201 van het Burgerlijk Wetboek. Later is eiseres hiervan teruggekomen en heeft zij gesteld dat er sprake is van een mondelinge gebruiksovereenkomst. Maar ook hiervan heeft zij geen (begin) van bewijs geleverd. Ter zitting is toegelicht dat eiseres en Agro steeds bekijken wie de loods het hardst nodig heeft, en dat die partij de loods dan kan gebruiken. Hoe die afspraken tot stand komen en welke afspraken er specifiek ten aanzien van 2018 zouden zijn gemaakt is de rechtbank echter niet duidelijk geworden. Eiseres heeft daarover niets concreets aangevoerd en heeft desgevraagd ook niet kunnen duiden voor welke periode (in 2018) er afspraken zijn gemaakt. Eiseres is verder teruggekomen van haar eerdere stelling dat Agro zelf kan bepalen wanneer en hoeveel opgeslagen mest zij gaat verwerken en stelt dat er sprake is van een overlegsituatie tussen haar en Agro. Maar ook op dit punt heeft zij geen begin van bewijs geleverd dat er vanuit haar opdracht en/of goedkeuring werd gegeven voor het laden van de dierlijke mest vanuit de loods. Gelet hierop kan niet worden geconcludeerd dat eiseres in 2018 het exclusief gebruiksgenot had van de loods waardoor zij niet gevolgd kan worden in haar stelling dat er sprake is van bedrijfsintern transport.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister er terecht op gewezen dat wijzigingen in de bedrijfsvoering en/of locaties bij de RVO geregistreerd moeten worden. Ook is eiseres op grond van artikel 32 van het Ubm verplicht een inzichtelijke administratie bij te houden. In die administratie had de civielrechtelijke titel die het gebruiksgenot verschaft over de loods, waarvan hier overigens niet is gebleken, opgenomen moeten worden. Ook had in de administratie de capaciteit van de opslagruimte (in dit geval de loods) van het bedrijf opgenomen moeten worden. Ook dat is hier niet gebeurd. De registratie die door eiseres moet worden bijgehouden, geeft dus geen enkele indicatie van dat de loods in 2018 tot het bedrijf van eiseres zou behoren. De vraag is of dat gekund had, nu de loods te [plaats 1] een ander BRS-nummer [9] heeft dan de locatie van het varkensbedrijf in [vestigingsplaats 1] . Het feit dat beide locaties een ander BRS-nummer hebben betekent in beginsel dat het twee verschillende bedrijven zijn, waardoor er geen sprake kan zijn van bedrijfsintern transport. [10] Eiseres heeft in dit kader verwezen naar een uitspraak van het CBB van 23 mei 2006, waaruit volgt dat het wettelijk bedrijfsbegrip niet identiek is aan het begrip mestnummer (voorganger van het BRS-nummer). De rechtbank kan eiseres daarin in zoverre volgen dat het BRS-nummer niet doorslaggevend of bepalend is bij het vastsstellen van het bedrijf. Dat neemt echter niet weg dat de minister daar in het geheel van feiten en omstandigheden wel naar heeft kunnen verwijzen.
6.4.
Op grond van de hiervoor vermelde overwegingen is de rechtbank met de minister van oordeel dat eiseres gelet op de feiten en omstandigheden niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van bedrijfsintern transport. De door eiseres aangehaalde uitspraak van het CBB van 12 januari 2021 leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In die zaak was in geschil of de mest in eigendom was van eiseres, terwijl het in deze zaak gaat om de vraag of de loods tot het bedrijf van eiseres behoorde. Nu de minister gevolgd wordt in zijn standpunt dat er geen sprake is van bedrijfsintern transport en eiseres de overtredingen die aan de boetes ten grondslag zijn gelegd op zichzelf niet heeft bestreden, is de minister naar het oordeel van de rechtbank terecht overgegaan tot het opleggen van de boetes.
Is er sprake van een schending van het verbod van ne bis in idem waardoor de minister tot een verdere matiging had moeten overgaan?
7. Voor zover zou worden aangenomen dat er geen sprake is van bedrijfsintern transport, stelt eiseres zich subsidiair op het standpunt dat er sprake is van meerdere overtredingen die allemaal met elkaar samenhangen. Deze overtredingen hebben allemaal betrekking op de uitleg van het begrip “bedrijf”. Naar de mening van eiseres is er daarom sprake van een schending van het ne bis in idem beginsel en moet de boete nog verder worden gematigd dan de al toegepaste 50%.
8. De rechtbank overweegt dat de aan eiseres opgelegde bestuurlijke boete is aan te merken als een bestraffende sanctie. Artikel 6 van het Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) brengt mee dat de rechter moet toetsen of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding. Artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht vormt voor bij wettelijk voorschrift vastgestelde boetebedragen het kader waarin de op artikel 6 van het EVRM gestoelde evenredigheidstoets wordt voltrokken. Binnen dat kader kan en behoort te worden beoordeeld of de op grond van de Msw voorgeschreven boete in het concrete geval evenredig is aan met name de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zo nodig, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. De omstandigheden die daarbij een rol kunnen spelen, zijn die omstandigheden waarmee de wetgever niet al bij de vaststelling van het boetebedrag rekening heeft gehouden.
8.1.
Uit de besluitvorming volgt dat eiseres 30 vrachten dierlijke meststoffen heeft vervoerd in 2018. Elk van die vrachten levert vier verschillende overtredingen op. Deze overtredingen zijn opgenomen in rechtsoverweging 2. Hoewel de rechtbank eiseres kan volgen in haar stelling dat de overtredingen in zekere zin met elkaar samenhangen, doet dat niet af aan het feit dat er sprake is van vier verschillende gedragingen die elk zelfstandig een overtreding opleveren. Daarom is er geen sprake van een dubbele bestraffing oftewel een schending van het ne bis in idem beginsel. Gelet op het feit dat er 30 geregistreerde vrachten zijn, had er een hogere boete opgelegd mogen worden. De minister heeft echter in zijn besluitvorming rekening gehouden met het feit dat het de eerste keer is dat aan eiseres een boete is opgelegd in het kader van de mestwet- en regelgeving. Ook heeft de minister rekening gehouden met het lange tijdsloop tussen het boeterapport en het voornemen, waardoor al een matiging van 50% van het boetebedrag is toegepast. Voor een verdergaande matiging ziet de rechtbank geen aanleiding.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister terecht is overgegaan tot het opleggen van de boetes. Hij had niet hoeven overgaan tot een verdergaande matiging van boetes.
9.1.
Voor een vergoeding van het griffierecht en veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2024
griffier
rechter
De griffier is niet in de gelegenheid om
deze uitspraak mede te ondertenenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 juli 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:40
Onder bestuurlijke boete wordt verstaan: de bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom.
Deze titel is niet van toepassing op de intrekking of wijziging van een aanspraak op financiële middelen.
Artikel 5:41
Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
Artikel 5:46
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
4. Artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
Meststoffenwet
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
i: bedrijf: geheel van productie-eenheden bestaande uit één of meer gebouwen of afgescheiden gedeelten daarvan en de daarbij behorende landbouwgrond, uitsluitend of onder meer dienende tot de uitoefening van enige vorm van landbouw, zulks beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden;
(…)
Artikel 15
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, in het belang van een doelmatige afvoer van mestoverschotten of de bescherming en verbetering van het milieu, regels worden gesteld met betrekking tot het in voorraad hebben, verwerken, vervoeren en verhandelen van dierlijke meststoffen.
2. De in het eerste lid bedoelde regels kunnen onder meer inhouden een verbod de in het eerste lid bedoelde meststoffen:
a. te verhandelen zonder kennisgeving daarvan op een daarbij aangegeven wijze aan een daarbij aangewezen orgaan;
b. in voorraad te houden of te verwerken op een andere wijze dan daarbij is voorgeschreven;
c. te verhandelen zonder vergunning verleend door of vanwege Onze Minister, door of vanwege een bevoegde autoriteit als bedoeld in een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, of door of vanwege een bij de maatregel aangewezen orgaan, waarbij tevens regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de verlening, weigering of intrekking van een vergunning;
d. te verhandelen zonder dat een financiële zekerheid is gesteld bij Onze Minister of bij de bevoegde autoriteit of het orgaan, bedoeld in onderdeel c, waarbij tevens regels kunnen worden gesteld over de omvang van de zekerheid en de wijze waarop de zekerheid wordt gesteld.
3. Aan een vergunning, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, kunnen voorschriften worden verbonden. Zij kan onder beperkingen worden verleend. Tot de voorschriften kunnen onder meer behoren:
a. een verbod de desbetreffende meststoffen af te leveren aan bij het voorschrift aangewezen gebruikers of groepen van gebruikers, in grotere dan bij het voorschrift vastgestelde hoeveelheden;
b. de verplichting de naleving van de onder a bedoelde voorschriften te staven met bij het voorschrift vastgestelde bewijsstukken;
c. voorschriften inzake het voeren van een administratie welke worden gesteld om de naleving van de onder a bedoelde voorschriften te kunnen controleren.
4. De aan een vergunning, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, verbonden voorschriften en de beperkingen waaronder zij is verleend, kunnen worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het is verboden dierlijke meststoffen in voorraad te hebben, te verwerken, te vervoeren of te verhandelen zonder voorafgaande registratie bij Onze Minister. Daarbij kunnen regels worden gesteld over de weigering, schorsing of schrapping van een registratie. Die regels kunnen inhouden dat een registratie kan worden geweigerd of geschrapt in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur en dat daaraan voorafgaand het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet kan worden gevraagd.
Artikel 34
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens door natuurlijke personen, rechtspersonen of samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen of rechtspersonen die meststoffen produceren, verhandelen, gebruiken of verwerken. Deze regels kunnen betrekking hebben op:
a. het bedrijf of de onderneming, zoals de aard en de locatie van het bedrijf of de onderneming en van de daartoe behorende onderdelen en bedrijfsmiddelen, de tenaamstelling of handelsnaam, de rechtsvorm, in voorkomend geval de aard en samenstelling van het samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat het bedrijf of de onderneming voert, de inschrijving in het handelsregister en de bij het bedrijf of de onderneming werkzame personen en hun bevoegdheden;
b. de geproduceerde, in voorraad gehouden, aangevoerde, afgevoerde, verhandelde, be- of verwerkte, op of in de bodem gebrachte en anderszins gebruikte hoeveelheden meststoffen, de samenstelling, herkomst en bestemming van de meststoffen en de gegevens, bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdelen b en c;
c. de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond en de overige gebruikte grond, met inbegrip van gegevens over naar de aard van de teelt of het gebruik te onderscheiden aaneengesloten oppervlakten en de topografische ligging daarvan, en met inbegrip van gegevens met betrekking tot grond die nog in gebruik moet worden genomen en met betrekking tot nog aan te vangen teelten en vormen van gebruik;
d. het bepaalde bij of krachtens de artikelen 33a, 33b en 33d.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat:
a. het opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden, en
b. Onze Minister onder voorwaarden ontheffing kan verlenen van het bepaalde op grond van onderdeel a.
Artikel 35
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de bepaling van:
a. de hoeveelheden meststoffen, bedoeld in artikel 34, onderdeel b, uitgedrukt in kilogrammen stikstof of fosfaat;
b. de verdere samenstelling van deze meststoffen;
c. de tot het bedrijf behorende oppervlakten, bedoeld in artikel 34, onderdeel c;
d. de aantallen gehouden, uitgeschaarde, ingeschaarde, tijdelijk elders ter weiding ondergebrachte of tijdelijk ter weiding aangenomen dieren en de aantallen dieren die anderszins op een bedrijf of in het kader van een onderneming aanwezig zijn;
e. de aard, de fosfaattoestand en de samenstelling van de bodem alsmede de gewasopbrengst, voor zover dat relevant is voor de hoeveelheid meststoffen die op of in de bodem mag worden gebracht.
2. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur kunnen mede regels worden gesteld omtrent gevallen waarin, de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de hoeveelheid geproduceerde dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof of fosfaat, wordt bepaald op basis van:
a. bij of krachtens de maatregel vastgestelde forfaitaire productienormen, onderscheiden naar diersoort, diercategorie en bedrijfssysteem en uitgedrukt in kilogrammen stikstof, onderscheidenlijk fosfaat, per dier per jaar;
b. gegevens met betrekking tot de samenstelling van het door de dieren gebruikte diervoeder en de forfaitair bepaalde vastlegging van stikstof, onderscheidenlijk fosfaat, in de dieren en dierlijke producten, alsmede de forfaitair bepaalde gasvormige verliezen van stikstof uit de stal en de mestopslagruimte;
c. indien het melkvee betreft, de melkproductie per dier en de samenstelling van de melk;
d. een combinatie van deze bepalingswijzen.
3. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur kunnen mede regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de hoeveelheid in voorraad gehouden, aangevoerde, afgevoerde of verhandelde meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof of fosfaat, wordt bepaald op basis van bij of krachtens de maatregel vastgestelde forfaitaire omrekennormen, onderscheiden naar mestvorm, diersoort, diercategorie en bedrijfssysteem en uitgedrukt in kilogrammen stikstof, onderscheidenlijk fosfaat, per gewichts- of volume-eenheid.
4. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur worden de forfaitaire waarden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, vastgesteld.
Deze waarden kunnen verschillend worden vastgesteld al naar gelang, voor zover van toepassing, de diersoort en diercategorie, de aard en het gewicht van het dierlijke product en de aard en de omvang van de stal en de mestopslagruimte.
5. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze van bepaling van de hoeveelheid en de samenstelling van het diervoeder en de melk, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c.
Artikel 36
1. De bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 35, gestelde regels kunnen mede betrekking hebben op de bevoegdheid tot het doen van vaststellingen ten behoeve van de bepaling van de in dat artikel bedoelde hoeveelheden, hoedanigheden en oppervlakten en op de voor die vaststellingen te gebruiken apparatuur.
2. De bevoegdheid tot het doen van vaststellingen kan worden verbonden aan:
a. een door Onze Minister overeenkomstig bij of krachtens de maatregel gestelde voorwaarden verleende erkenning;
b. een door de Raad voor Accreditatie verleende accreditatie overeenkomstig een door Onze Minister goedgekeurd programma van eisen.
3. Aan een erkenning kunnen voorschriften worden verbonden en zij kan onder beperkingen worden verleend. De voorschriften en beperkingen kunnen worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen, weigeren of intrekken van een erkenning.
Artikel 37
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens door degenen die:
a. betrokken zijn bij het doen van vaststellingen ten behoeve van de bepaling van de hoeveelheden, hoedanigheden en oppervlakten, bedoeld in artikel 34, of
diervoeder of dieren, als bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdeel b, op bedrijven afleveren, dan wel dieren, melk en andere dierlijke producten, als bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdelen b en c, van bedrijven afnemen of be- of verwerken.
Uitvoeringsbesluit Meststoffen
Artikel 52
1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:
a. de gevallen waarin en voorwaarden waaronder de artikelen 48 en 49 geheel of gedeeltelijk niet van toepassing zijn;
b. de wijze waarop de apparatuur, bedoeld in artikel 49, is bevestigd;
c. de eisen waaraan de apparatuur voor automatische gegevensregistratie, bedoeld in artikel 49, tweede lid, en de satellietvolgapparatuur, bedoeld in artikel 49, derde lid, moeten voldoen, waaronder de eis dat de apparatuur behoort tot een type dat is gekeurd door een door Onze Minister aangewezen instelling;
d. de gegevens die met de in onderdeel c bedoelde apparatuur moeten worden vastgelegd en de wijze waarop die gegevens moeten worden vastgelegd, bewaard en verstrekt; en
e. de wijze waarop en de termijn waarbinnen de mededeling, bedoeld in artikel 51, wordt gedaan, alsmede de gegevens die de mededeling ten minste bevat of de bescheiden waarvan de mededeling vergezeld gaat.
2. De krachtens het eerste lid te stellen regels kunnen voor de in de regeling te onderscheiden mestsoorten en de beoogde bestemming van de meststoffen verschillend worden vastgesteld.
Artikel 53
1. Terzake van het vervoer van een vracht dierlijke meststoffen wordt door de leverancier, de vervoerder en de afnemer gezamenlijk een vervoersbewijs opgemaakt.
Artikel 66
1. De door graasdieren, niet zijnde melkkoeien, in een kalenderjaar op een bedrijf geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen wordt bepaald op basis van het gemiddelde aantal in het desbetreffende kalenderjaar op het bedrijf gehouden of anderszins aanwezige dieren, onderscheiden naar diersoort en diercategorieën per soort, voor zover dit onderscheid wordt gemaakt in de krachtens de artikelen 36 of 70, derde lid, gestelde regels en op basis van forfaitaire productienormen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof en in kilogrammen fosfaat, per dier per jaar.
2. De door melkkoeien in een kalenderjaar op een bedrijf geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen wordt bepaald op basis van het gemiddelde aantal in het desbetreffende kalenderjaar op het bedrijf gehouden of anderszins aanwezige melkkoeien en op basis van forfaitaire productienormen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof en in kilogrammen fosfaat, per dier per jaar, onderscheiden naar de gemiddelde melkproductie per op het bedrijf aanwezige melkkoe en, voor zover het stikstof betreft, het gemiddelde ureumgehalte van de geproduceerde koemelk.
3. De door staldieren in een kalenderjaar op een bedrijf geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen wordt bepaald door achtereenvolgens:
a. bij elkaar op te tellen de hoeveelheden stikstof, onderscheidenlijk fosfaat in:
1°.de in het desbetreffende kalenderjaar op het bedrijf aangevoerde staldieren;
2°.de in het desbetreffende kalenderjaar op het bedrijf aangevoerde of geproduceerde diervoeders bestemd voor de staldieren; en
3°.de aan het eind van het voorgaande kalenderjaar op het bedrijf aanwezige voorraden diervoeders bestemd voor de staldieren en door de staldieren geproduceerde eieren alsmede de aanwezige staldieren; en
de overeenkomstig onderdeel a berekende hoeveelheid te verminderen met de hoeveelheden stikstof, onderscheidenlijk fosfaat in:
1°.de in het desbetreffende kalenderjaar van het bedrijf afgevoerde staldieren;
2°.de in het desbetreffende kalenderjaar van het bedrijf afgevoerde diervoeders, voor zover deze diervoeders voor de toepassing van dit artikel bij de hoeveelheid, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, onder 2°, is betrokken;
3°.de in het desbetreffende kalenderjaar van het bedrijf afgevoerde, door de staldieren geproduceerde eieren;
4°.de in het desbetreffende kalenderjaar optredende gasvormige verliezen van stikstof uit de stal en de mestopslagruimte; en
5°.de aan het eind van het desbetreffende kalenderjaar op het bedrijf aanwezige voorraden diervoeders bestemd voor de staldieren en door de staldieren geproduceerde eieren alsmede de aanwezige staldieren.
Artikel 67
1. De in artikel 66, derde lid, bedoelde hoeveelheid stikstof en de hoeveelheid fosfaat in de op een bedrijf aan- of afgevoerde, dan wel de op het bedrijf aanwezige voorraden diervoeders worden bepaald op basis van het gewicht of het volume en het stikstofgehalte, onderscheidenlijk fosfaatgehalte van de desbetreffende diervoeders.
2. De in artikel 66, derde lid, bedoelde hoeveelheid stikstof en de hoeveelheid fosfaat in de op een bedrijf geproduceerde diervoeders worden bepaald op basis van een forfaitaire opbrengst per hectare in kilogrammen en forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten per kilogram diervoeder.
3. De in artikel 66, derde lid, bedoelde hoeveelheid stikstof en de hoeveelheid fosfaat in de staldieren worden bepaald op basis van forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten per dier, dan wel op basis van het gewicht van de dieren en op basis van forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten per kilogram levend gewicht.
4. De in artikel 66, derde lid, bedoelde hoeveelheid stikstof en de hoeveelheid fosfaat in door staldieren geproduceerde eieren worden bepaald op basis van het gewicht van de eieren en op basis van forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten per kilogram product.
5. De in artikel 66, derde lid, bedoelde hoeveelheid stikstof die in gasvorm verloren gaat wordt bepaald op basis van het gemiddelde aantal in het desbetreffende kalenderjaar op het bedrijf gehouden of anderszins aanwezige dieren en forfaitaire stikstofgehalten per dier.
Artikel 68
1. De op een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld aangevoerde hoeveelheid meststoffen, de van een bedrijf of onderneming afgevoerde hoeveelheid meststoffen en de binnen een onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld vervoerde hoeveelheid meststoffen worden bepaald op basis van het gewicht of het volume en het stikstofgehalte, onderscheidenlijk fosfaatgehalte van de desbetreffende meststoffen.
2. De in enig kalenderjaar op een bedrijf per saldo uit opslag gekomen hoeveelheid dierlijke meststoffen wordt bepaald door de aan het eind van het voorgaande kalenderjaar op het bedrijf opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen te verminderen met de aan het eind van desbetreffend kalenderjaar op het bedrijf opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen.
3. De op een bedrijf waar dierlijke meststoffen worden geproduceerd opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen wordt bepaald op basis van het zo nauwkeurig mogelijk bepaalde gewicht van de dierlijke meststoffen en het zo nauwkeurig mogelijk bepaalde stikstofgehalte, onderscheidenlijk fosfaatgehalte van de desbetreffende meststoffen.
4. De op een bedrijf als bedoeld in het derde lid opgeslagen hoeveelheid overige meststoffen wordt bepaald op basis van het gewicht of het volume en het stikstofgehalte, onderscheidenlijk fosfaatgehalte van de desbetreffende meststoffen.
5. De op een onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld of op een bedrijf waar geen dierlijke meststoffen worden geproduceerd opgeslagen hoeveelheid meststoffen wordt bepaald op basis van het gewicht of het volume en het stikstofgehalte, onderscheidenlijk fosfaatgehalte van de desbetreffende meststoffen.
Artikel 69
1. Het gemiddelde aantal in een kalenderjaar op een bedrijf gehouden varkens, kippen en kalkoenen, onderscheiden naar diercategorieën per soort overeenkomstig bijlage II van de wet, alsmede runderen, onderscheiden naar diercategorie, voor zover dit onderscheid wordt gemaakt in de krachtens de artikelen 36 of 70, derde lid, gestelde regels, wordt bepaald door de som van de dagelijkse aanwezige aantallen van deze dieren, te delen door het aantal dagen van het desbetreffende kalenderjaar.
2. Het gemiddelde aantal in een kalenderjaar voor gebruiks- en winstdoeleinden op het bedrijf gehouden dan wel anderszins aanwezige dieren, anders dan runderen, varkens, kippen en kalkoenen, onderscheiden naar diersoorten en diercategorieën per soort, voor zover dit onderscheid wordt gemaakt in de krachtens de artikelen 36 of 70 gestelde regels, wordt bepaald door de som van de op de eerste dag van iedere maand aanwezige aantallen van deze dieren, te delen door twaalf.
Artikel 69a
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de bepaling van de fosfaattoestand van de bodem en van de gewasopbrengst, voor zover deze relevant is voor de toepassing van de krachtens artikel 11 van de wet gestelde regels.
Artikel 70
1. Bij ministeriële regeling worden vastgesteld:
a. de forfaitaire productienormen, bedoeld in artikel 66, eerste en tweede lid;
b. de forfaitaire gewasopbrengsten per hectare, bedoeld in artikel 67, tweede lid; en
c. de forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten, bedoeld in artikel 67, tweede tot en met vijfde lid.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin, de voorwaarden waaronder en de wijze waarop:
a. de hoeveelheid stikstof en de hoeveelheid fosfaat van de bij die regeling te onderscheiden diervoeders in zoverre in afwijking van artikel 67, eerste lid, wordt bepaald op basis van de bij die regeling vast te stellen forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten; en
b. de hoeveelheid aangevoerde of afgevoerde dierlijke meststoffen in zoverre in afwijking van artikel 68, wordt bepaald op basis van de bij die regeling vast te stellen forfaitaire stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
3. De in het eerste en tweede lid bedoelde forfaits kunnen onderscheiden naar mestvorm, diersoort en diercategorie en bedrijfssysteem verschillend worden vastgesteld.
4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot devaststellingen ten behoeve van de bepaling van de hoeveelheden, bedoeld in de artikelen 66, 67, 68 en 69 en ten behoeve van de bepaling van de fosfaattoestand en de gewasopbrengst, bedoeld in artikel 69a. Deze regels kunnen betrekking hebben op:
a. de methode van gewichtsbepaling, volumebepaling, bemonstering, analyse en bepaling van het ureumgehalte van koemelk;
b.de ten behoeve van de vaststelling te gebruiken apparatuur;
c.de bevoegdheid tot het doen van de vaststelling, welke bevoegdheid kan worden verbonden aan een door Onze Minister overeenkomstig bij die regeling gestelde erkenningsvoorwaarden verleende erkenning;
d.de plaats, het moment en de frequentie van vaststelling, daaronder begrepen tellingen voor de vaststelling van het gemiddelde aantal dieren; en
e.de verantwoording van de vaststellingen.
Uitvoeringsregeling Meststoffen
Artikel 56
Artikel 55 is van overeenkomstige toepassing op het vervoer van vaste mest, met dien verstande dat:
de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, van dat artikel, niet automatisch door de AGR-apparatuur, maar door de vervoerder in de gegevensdrager van de AGR-apparatuur worden vastgelegd door deze gegevens elektronisch vanaf de monsterverpakking in te lezen;
het gegeven, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, van dat artikel, niet hoeft te worden vastgelegd.
Artikel 76
1. Het gewicht van de op een bedrijf of intermediaire onderneming aangevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, de van een bedrijf of intermediaire onderneming afgevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van het besluit, wordt door de vervoerder van de desbetreffende meststoffen onverwijld na aanvang van het vervoer bepaald door middel van weging met behulp van een weegwerktuig.
(…)
Artikel 78l
1. De monsternemende organisatie meldt namens en op verzoek van de leverancier de planning van de bemonstering aan de Minister dagelijks uiterlijk om 15:00 uur op de werkdag voorafgaand aan de bemonstering.
(…)
Artikel 122
(…)
3. De in artikel 33b, vijfde lid, van de wet bedoelde elektronische verstrekking van gegevens, de in de artikelen 55, vierde lid, 56, 81, eerste lid, en 92b, vierde en vijfde lid, bedoelde elektronische verzending van gegevens, de in de artikelen 48, vijfde lid, 52, 57a en 58 bedoelde elektronische mededelingen en verstrekkingen van gegevens, de in de artikelen 28a, onderdeel e, en 35f, tweede lid, bedoelde elektronische aanmelding en de in de artikelen 64 en 69a, bedoelde elektronische indiening van gegevens geschieden met gebruikmaking van het door de minister daartoe ter beschikking gestelde elektronische portaal.

Voetnoten

1.Deze dienst is een agentschap van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
2.Boetebeleid Meststoffenwet RVO versie 1.2 van 1 juli 2021 (beleid); https://www.rvo.nl/sites/default/files/2021/07/Boetebeleid_Meststoffenwet_RVO_2.1.pdf
5.Op basis van de Richtlijn 91/676/EEG van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (Nitraatrichtlijn).
6.Op grond van de Msw, het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Ubm) en de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Urm).
7.Boetebeleid Meststoffenwet RVO versie 1.2 van 1 juli 2021 (beleid).
9.Dit is een relatienummer dat wordt toegekend als je je bij de RVO registreert.
10.Zie p. 6 van het bestreden besluit: “Bedrijven die een aparte registratie bij de RVO hebben door middel van een eigen relatienummer, worden als aparte c.q. verschillende bedrijven gezien die ook als zodanig moeten opereren.”