2. De grondslag van het geschil
2.1 Ten tijde van belang was op de onderhavige zaak de met ingang van 1 januari 2006 vervallen Wet herstructurering varkenshouderij (hierna: Whv) van toepassing.
Ingevolge artikel 25 Whv kunnen bij algemene maatregel van bestuur, voor bepaalde groepen van gevallen waarbij de bepaling van de hoogte van het varkensrecht overeenkomstig hoofdstuk II en artikel 24 leidt tot onbillijkheden van overwegende aard, regels worden gesteld omtrent een van hoofdstuk II en artikel 24 afwijkende bepaling van de hoogte van deze rechten. Deze algemene maatregel van bestuur is het (eveneens per 1 januari 2006 vervallen) Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij (hierna: Bhv). Hardheidscategorie 3 (artikel 9 e.v.) van het Bhv is bedoeld voor bedrijven, die blijkens - onder meer - een na 1992 en voor 10 juli 1997 aangevraagde of verleende milieuvergunning en met gebruikmaking van eerder niet-benutte mestproductierechten bezig waren hun varkensstapel te vergroten. Een van de voorwaarden voor toepassing van deze hardheidscategorie is dat de vergroting ten opzichte van het overeenkomstig de Whv berekende varkensrecht tenminste 10% bedraagt (artikel 9, zesde lid, Bhv).
Hardheidscategorie 5 (artikel 16 e.v.) van het Bhv ziet op bedrijven die blijkens een na 1992 en voor 15 november 1997 ingediende milieuvergunningaanvraag bezig waren met een vergroting van het aantal te houden fokzeugen, onder vermindering van het aantal andere varkens dan fokzeugen.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante exploiteert een agrarisch bedrijf waarin onder meer varkens worden gehouden, op de D en Da te B.
- Aanvankelijk was sprake van twee gescheiden inrichtingen, waarvoor op grond van de Hinderwet afzonderlijke vergunningen waren afgegeven. Voor de inrichting op D is op op 24 augustus 1977 een Hinderwetvergunning verleend voor een veestapel van 40 runderen en 260 vleesvarkens en voor de inrichting op Da is op 13 november 1990 een vergunning verleend voor een bedrijf met voor zover van belang 200 fokzeugen, 70 opfokzeugen, 4 dekberen en 10 vleesvarkens.
- Per 21 mei 1990 zijn op grond van erfrecht de referentiehoeveelheden mest van maatschap A landbouwbedrijf (geregistreerd onder mestnummer 045013918) overgedragen aan het bedrijf van de toenmalige maatschap A, rechtsvoorgangster van appellante (met mestnummer 045013896). Door die overdracht beschikte laatstgenoemd bedrijf (mestnummer) destijds over referentiehoeveelheden - uitgedrukt in kg fosfaat - van 323 kg rundvee/kalkoenen en 1.202 kg varkens/kippen, alsmede over 17 ha landbouwgrond.
- In verband met een SLOM-quotum is in 1991 de referentiehoeveelheid runderen/kalkoenen met 737 kg uitgebreid, waardoor dit totaal 1.060 kg bedroeg.
- Op beide mestnummers is in 1991 een registratieformulier dierlijke meststoffen ingevuld, waarvan verweerder de gegevens op het mestnummer 045013918 niet heeft geaccepteerd op de grond dat de referentiehoeveelheden per 21 mei 1990 naar het andere mestnummer zijn overgedragen. Als gevolg daarvan zijn op laatstbedoeld mestnummer 045013896 in 1991 geregistreerd: 1.060 kg runderen/kalkoenen [derhalve met inbegrip van de uitbreiding met 737 kg als gevolg van het SLOM-quotum, CBb], 5.736 kg varkens/kippen, 158 kg schapen en 29 kg konijnen.
- Op de totale referentiehoeveelheid van 6.983 kg fosfaat is in verband met de inwerkingtreding van de Wet verplaatsing mestproductierechten (conversie naar mestproductierechten) per 1 januari 1994 het grondgebonden deel van 2.688 kg fosfaat in mindering gebracht. Het overgebleven deel van 4.295 kg fosfaat is volledig omgezet in verplaatsbare mestproductierechten varkens/kippen.
- Naar aanleiding van een op 27 maart 1997 ontvangen aanvraag hebben burgemeester en wethouders van Hellendoorn op 16 september 1997 aan de toenmalige maatschap A (hierna mede aan te duiden als: appellante) een vergunning op grond van de Wet milieubeheer verleend voor de gehele inrichting op de percelen D/Da te B.
- Bij op 14 oktober 1998 ondertekende formulieren heeft appellante zich gemeld voor hardheidscategorieën 3 en 5 van het Bhv.
- Bij brief van 9 februari 2000 heeft verweerder appellante bericht dat zij niet in aanmerking komt voor de door haar aangemelde hardheidsgevallen.
- Na wijziging van het Bhv heeft appellante zich op 10 augustus 2000 aangemeld voor de hardheidscategorieën 14a en 14c (de gewijzigde artikelen 9 en 16 Bhv).
- Bij besluit van 28 november 2000 heeft verweerder appellante meegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor hardheidscategorie 14a omdat de vergroting van het varkensrecht minder dan 10% van het varkensrecht op grond van de Whv is, en evenmin voor hardheidscategorie 14c, omdat haar bedrijf niet beschikt over een in de periode 1 januari 1993 tot 10 juli 1997 verleende Wm-vergunning "ten behoeve van het omschakelen naar fokzeugen". Ook bij dit besluit is vermeld dat daartegen geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.
- Naar aanleiding van een aan haar op 27 december 2001 verzonden overzicht bedrijfssituatie, heeft appellante aan verweerder(s toenmalige Bureau Heffingen) bij brief van 15 februari 2002 bericht dat zij het daarmee niet eens is. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat zij meent dat zij op grond van het Bhv aanspraak heeft op extra niet- verhandelbare varkensrechten en dat uit de door haar toegezonden milieuvergunning blijkt dat sprake is van omschakeling van vleesvarkens naar fokzeugen, zodat zij extra fokzeugenrechten dient te krijgen.
- Verweerder heeft voormeld bericht van appellante aangemerkt als bezwaarschrift en als zodanig in behandeling genomen.
- Op 24 december 2002 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.