ECLI:NL:RBLIM:2024:3327

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
ROE 22/1245
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wob-verzoek wegens herhaald verzoek en gebrek aan nieuwe feiten

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren, waarbij een Wob-verzoek van eiser is afgewezen. Eiser had eerder, op 29 augustus 2018, een Wob-verzoek ingediend, dat deels was afgewezen. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 15 maart 2022, waarin het beroep van eiser gegrond werd verklaard, heeft het college een nieuw besluit genomen. Eiser heeft opnieuw beroep ingesteld tegen dit nieuwe besluit, dat betrekking had op de openbaarmaking van bankafschriften van de Reclame Commissie Echter Kermis (RCEK) van 1 januari 2009 tot 9 juni 2016.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, omdat het verzoek van eiser herhaald is en er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat eiser en zijn echtgenoot lid zijn van de belangenvereniging die het eerdere verzoek heeft ingediend, en dat de echtgenoot ten tijde van het eerdere verzoek voorzitter was. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat het gaat om dezelfde aanvrager. De rechtbank concludeert dat het college de bankafschriften van 2009, 2015 en 2016 niet heeft kunnen vinden en dat de motivering van het college voldoende is om het beroep ongegrond te verklaren. De rechtbank bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden en veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 7,88.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1245

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren, het college
(gemachtigde: mr. R.M.M. Engelen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam derde-partij] uit [woonplaats]
(gemachtigde: mr. M. Peeters).

Inleiding

1. Op 29 augustus 2018 heeft eiser een Wob [1] -verzoek gedaan bij het college.
2. Op 11 oktober 2018 heeft het college dit verzoek deels afgewezen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Op 4 april 2019 is dit bezwaar deels ongegrond verklaard. Het hiertegen door eiser ingestelde beroep is door deze rechtbank op 15 maart 2022 gegrond verklaard onder vernietiging van de beslissing op bezwaar (voorgaande uitspraak). [2] .
3. Op 29 april 2022 heeft het college een nieuw besluit op bezwaar genomen (het bestreden besluit).
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank dit beroep. De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college. De derde partij en zijn gemachtigde waren met afmelding vooraf niet aanwezig.

Waar gaat deze zaak over?

5. Het oorspronkelijke verzoek van eiser zag op
“de pinpas en kermis”.Meer specifiek wilde eiser de openbaarmaking van onder andere “
Alle bankafschriften van de Reclame Commissie Echter Kermis(RCEK)
van 1-1-2009 tot 9 juni 2016”.Concreet zijn dat alle bankafschriften tot het moment van oprichting van de Stichting RCEK.
6. In haar voorgaande uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek van eiser ziet op een ‘bestuurlijke aangelegenheid’ in de zin van de artikelen 3 en 1 aanhef en onder b van de Wob. De rechtbank heeft daarbij ten aanzien van de bankafschriften expliciet overwogen dat
: Als een of meer van deze stukken niet (meer) bij verweerder berusten zal verweerder moeten motiveren waarom dat stuk of die stukken niet meer bij hem berusten. [3]
7. Bij het bestreden besluit zijn de bankafschriften van 2010 tot en met2014 openbaargemaakt, maar die van 2009, 2015 en 2016 geweigerd omdat het college deze niet heeft en ook niet succesvol heeft kunnen opvragen.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt de weigering van het college om de bankafschriften van 2009, 2015 en 2016 openbaar te maken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
9. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
10. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo) in werking getreden. De Wob is per die datum ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht.
11. Nu het bestreden besluit voor 1 mei 2022 is genomen, is daarop de Wob van toepassing. Het beroep tegen het bestreden besluit moet dan ook aan de Wob worden getoetst.
12. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Is het geloofwaardig dat het college de missende bankafschriften niet onder zich heeft.
13. Eiser stelt dat het ongeloofwaardig is dat het college de gevraagde bankrekeningafschriften niet heeft. De betreffende bankrekening zou – tot oprichting van de stichting RCEK – op naam van de gemeente hebben gestaan. Gezien de RCEK destijds het postadres van de gemeente gebruikte zouden de bankafschriften ook bij de gemeente moeten zijn binnengekomen. Omdat gemeente alles scant wat bij haar binnenkomt, zou zij de bankafschriften (digitaal) moeten hebben.
14. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem rust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust. [4] De vraag of het geloofwaardig is dat een bepaald document niet voorhanden is bij het bestuursorgaan hangt samen met de vraag of zorgvuldig is gezocht door het bestuursorgaan. [5] Het college dient namelijk een zorgvuldige zoekslag te maken naar de gevraagde documenten. Omdat die zoekslag controleerbaar moet zijn dient het college deze degelijk weer te geven in haar motivering.
15. Het college stelt zich in het bestreden besluit, anders dan de rechtbank in haar voorgaande uitspraak, wederom op het standpunt dat de RCEK als een zelfstandige entiteit in het maatschappelijk en economisch verkeer optrad en dat eiser de bankafschriften rechtstreeks bij het RCEK zou moeten opvragen. De rechtbank heeft hier in haar voorgaande uitspraak al over geoordeeld en verwijst daarnaar. [6] Het college heeft geen hoger beroep ingesteld, en heeft bovendien conform de voorgaande uitspraak opnieuw op het bezwaar beslist. De rechtbank beoordeelt de stellingen van het college omtrent de positie van de RCEK daarom verder niet.
16. De rechtbank oordeelt dat het college in het bestreden besluit niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe het gezocht heeft naar de informatie. De stelling dat de betreffende bank de afschriften slechts aan de rekeninghouder wil verstrekken kan niet bijdragen aan het inzichtelijk maken van de door het college intern te verrichten zoekslag. Ook de stelling van het college dat het de afschriften die het heeft slechts in het kader van het bij de RCEK verrichte integriteitsonderzoek onder zich heeft, is hiervoor onvoldoende. Dit levert een gebrek in de motivering van het bestreden besluit op. Dat sprake is van een gebrek leidt hier echter niet tot een gegrond beroep. Naar het oordeel van de rechtbank kan het gebrek worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college heeft het gebrek namelijk in de procedure bij de rechtbank hersteld met een aanvullende motivering. Eiser is hierdoor niet in zijn belang geschaad. De rechtbank licht dat hierna toe.
17. Het college heeft in zijn verweerschrift omschreven hoe het heeft gezocht naar de gevraagde rekeningafschriften en in die zin een aanvullende motivering geleverd. Het college heeft aangegeven dat het een uitgebreide nieuwe digitale zoekslag heeft gedaan en dat er geen bestanden of back-ups zijn aangetroffen. Hierbij is gekeken in het zaaksysteem van de gemeente Decos Join en het voormalige zaaksysteem Verseon. Ter zitting is besproken dat het college hierbij geen inzicht heeft gegeven in de gebruikte zoektermen, maar eiser heeft expliciet aangegeven dat hij daartegen geen beroepsgrond richt en dat hij geen behoefte heeft aan een nadere motivering van die zoektermen. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college de ontbrekende motivering alsnog heeft geleverd en komt de rechtbank tot het oordeel dat het niet ongeloofwaardig is dat het college de gevraagde documenten niet heeft. De stellingen van eiser dat de rekeningafschriften in de betreffende periode destijds naar het postadres van de gemeente zijn gestuurd en daar, gezien de algemene werkwijze van de gemeente, gescand zouden moeten zijn, doet hier niet aan af. Uit de nader gemotiveerde zoekslag blijkt immers geloofwaardig dat de gevraagde afschriften op moment van zoeken niet (meer) aanwezig zijn. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
19. Omdat het bestreden besluit een gebrek vertoont, welk gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt gepasseerd, ziet de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb te bepalen dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 184 vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze bestaan uit de reiskosten van eiser die de rechtbank vaststelt op € 7,88.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 7,88.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2024. .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 13 juni 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet openbaarheid van bestuur
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat;
b. bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan;
[…]
Artikel 3
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
[…]

Voetnoten

1.Wet openbaarheid van bestuur
2.Rechtbank Limburg 15 maart 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:1960.
3.Rechtbank Limburg 15 maart 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:1960, rechtsoverweging 13.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2753.
5.Memorie van toelichting Wob, p. 38, zo ook onder de Woo vergelijk Rechtbank Limburg 10 april 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:1746, rechtoverweging 12.
6.Ook de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) is recentelijk tot die conclusie gekomen ten aanzien van gevraagde informatie die betrekking had op stukken onderliggend aan het integriteitsonderzoek bij de RCEK. Zie ECLI:NL:RVS:2024:1404.