In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren, waarbij een Wob-verzoek van eiser is afgewezen. Eiser had eerder, op 29 augustus 2018, een Wob-verzoek ingediend, dat deels was afgewezen. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 15 maart 2022, waarin het beroep van eiser gegrond werd verklaard, heeft het college een nieuw besluit genomen. Eiser heeft opnieuw beroep ingesteld tegen dit nieuwe besluit, dat betrekking had op de openbaarmaking van bankafschriften van de Reclame Commissie Echter Kermis (RCEK) van 1 januari 2009 tot 9 juni 2016.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, omdat het verzoek van eiser herhaald is en er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat eiser en zijn echtgenoot lid zijn van de belangenvereniging die het eerdere verzoek heeft ingediend, en dat de echtgenoot ten tijde van het eerdere verzoek voorzitter was. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat het gaat om dezelfde aanvrager. De rechtbank concludeert dat het college de bankafschriften van 2009, 2015 en 2016 niet heeft kunnen vinden en dat de motivering van het college voldoende is om het beroep ongegrond te verklaren. De rechtbank bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden en veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 7,88.