ECLI:NL:RBLIM:2024:3325

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
ROE 22/1062
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wob-verzoek wegens herhaling en gebrek aan nieuwe feiten

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een Wob-verzoek door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray. Eiseres had op 26 oktober 2021 een Wob-verzoek ingediend, dat betrekking had op informatie en correspondentie over de afbouw van een bungalowpark. Het college heeft dit verzoek op 9 november 2021 vereenvoudigd afgewezen, omdat het werd aangemerkt als een herhaald verzoek. Eiseres, die lid is van een belangenvereniging waarvan haar echtgenoot voorzitter was ten tijde van een eerder verzoek, betwistte deze kwalificatie. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing konden onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat het college het verzoek terecht als herhaald had aangemerkt en dat de afwijzing op juiste gronden was gedaan. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1062

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: H.F. Schols)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray, het college

(gemachtigde: R. Boreas).

Inleiding

1. Op 26 oktober 2021 heeft eiseres een Wob [1] -verzoek ingediend (het verzoek). Dit verzoek ziet op alle voor de eigenaren van bungalows op het park [naam park] van belang zijnde vastgelegde informatie, correspondentie en contracten tussen de gemeente Venray, de [naam bv] (voorheen [naam cv] ), Wonen Limburg, OTTO en de [naam stichting] . Uit de onderbouwing van het verzoek blijkt dat deze informatie ziet op de afbouw van [naam park] .
2. Het college heeft met het primaire besluit op 9 november 2021 op het verzoek van eiseres beslist. Het college wijst het verzoek vereenvoudigd af omdat het een herhaald verzoek is. Het college merkt het verzoek aan als een herhaling van het verzoek gedaan op
8 oktober 2019 (het eerdere verzoek) door de [naam belangenvereniging] (de belangenvereniging). Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Het college heeft het bezwaar van eiseres op 29 maart 2022 ongegrond verklaard (het bestreden besluit)
3. Op 9 mei 2022 heeft eiseres beroep tegen dit besluit ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het college het verzoek terecht vereenvoudigd heeft afgewezen als een herhaald verzoek zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zij doet dat aan de hand van de argumenten van eiseres.
5. De rechtbank is van oordeel dat het college het verzoek terecht heeft aangemerkt als een herhaald verzoek en terecht tot een vereenvoudigde afwijzing van het verzoek is overgegaan. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
6. Een bestuursorgaan kan op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb een verzoek vereenvoudigd afwijzen als hetzelfde verzoek eerder al (gedeeltelijk) is afgewezen. Daarbij hoeft het bestuursorgaan dan slechts te verwijzen naar het eerdere verzoek. Dit is anders als de verzoeker aannemelijk maakt dat er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.
Betreft het verzoek een herhaald verzoek?
7. Eiseres stelt dat het niet gaat om een herhaald verzoek. Zij stelt hierbij dat niet voldaan is aan de vereisten daarvoor: een gelijk verzoek door dezelfde aanvrager bij hetzelfde bestuursorgaan op basis van dezelfde rechtsgrondslag. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat zij niet dezelfde aanvrager is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Ter zitting is besproken en partijen zijn het erover eens dat het verzoek ziet op verstrekking van dezelfde overeenkomsten als opgevraagd bij het eerdere verzoek. De rechtbank oordeelt daarom dat het gaat om een gelijk verzoek. Verder stelt de rechtbank vast dat het verzoek gericht is tot hetzelfde bestuursorgaan op basis van dezelfde rechtsgrondslag, namelijk artikel 3, eerste lid, van de Wob.
9. Dan resteert de vraag of het hier gaat of om dezelfde aanvrager. De rechtbank overweegt daarover als volgt. Eiseres is niet dezelfde (rechts)persoon als de verzoeker van het eerdere verzoek. Dat was namelijk de belangenvereniging. Dit staat er echter niet aan in de weg dat eiseres toch kan worden aangemerkt als dezelfde verzoeker. Hierbij kijkt de rechtbank naar de persoonlijke en zakelijke relatie tussen eiseres en belangenvereniging. [2] De relatie tussen eiseres en de belangenvereniging is door het college uitgebreid gemotiveerd. Eiseres en haar echtgenoot zijn lid van de belangenvereniging en haar echtgenoot was ten tijde van het eerdere verzoek voorzitter van de belangenvereniging en in die hoedanigheid betrokken bij het eerdere verzoek. Gemachtigde van eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat niet kan zijn dat zij geen verzoek meer kan indienen omdat de belangenvereniging waar zij lid van is dat al eerder gedaan heeft. Het kan immers voorkomen dat zij het niet eens is met de belangenvereniging en daarom ook een verzoek wil indienen. Daarom kan eiseres niet aangemerkt worden als dezelfde verzoeker. De rechtbank volgt dit betoog niet. De gemachtigde van eiseres heeft toegelicht dat zij het ten aanzien van het eerdere verzoek juist niet oneens was met de belangenvereniging. Eiseres heeft ook een woordelijk vrijwel geheel gelijkluidend verzoek gedaan als de belangenvereniging. De rechtbank oordeelt daarom dat er sprake is van een dusdanige persoonlijke relatie tussen eiseres en de belangenvereniging dat het college eiseres terecht heeft aangemerkt als dezelfde aanvrager. Nu daarmee ook aan de laatste voorwaarde is voldaan komt de rechtbank tot het oordeel dat het college het verzoek terecht heeft aangemerkt als een herhaalde aanvraag.
Is er sprake van nieuwe feiten of omstandigheden?
10. De rechtbank stelt voorop dat het bij nieuwe feiten en omstandigheden dient te gaan om feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het eerdere besluit of niet voor dat besluit konden worden aangevoerd. Ook bewijsstukken van eerder gestelde feiten die niet eerder overlegd konden worden kunnen als zodanig worden aangemerkt. [3] Als daaraan voldaan is, is er alsnog geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb als uitgesloten kan worden dat deze feiten en omstandigheden afbreuk doen aan het eerdere besluit. [4]
11. Eiseres verwijst naar correspondentie waaruit blijkt dat er afspraken zijn gemaakt tussen [naam park] en de gemeente Venray die betrekking hebben op de eigenaren van de bungalows. De rechtbank is van oordeel dat dit niet kan worden aangemerkt als een nieuw feit. Uit meerdere door het college aangeleverde stukken daterende van voor het eerdere verzoek blijkt dat publiekelijk bekend was dat de gemeente afspraken had gemaakt over de afbouw van [naam park] en dat hiervoor overeenkomsten waren getekend met onder andere [naam bv] . Daarnaast zag het eerdere verzoek zoals onder 1 weergegeven er onder andere op deze afspraken te achterhalen. Daaruit volgt dat eiseres er ten tijde van het doen het verzoek van op de hoogte was dat dergelijke afspraken bestonden.
12. Eiseres voert verder aan dat twee bestuursleden van de belangenvereniging stellen dat [naam 1] en wijlen [naam 2] van [naam bv] hen zouden hebben verteld dat zij geen bezwaar hebben tegen openbaarmaking van de hun betreffende overeenkomst. Dit is echter gemotiveerd betwist door het college. In een latere e-mail van [naam 1] ontkent hij dat hij of [naam 2] zoiets gezegd zouden hebben en stelt hij geen inzicht te verlenen in de overeenkomsten tussen de gemeente Venray en [naam bv] . Nog los van de vraag of de gestelde toestemming van [naam 1] en [naam 2] afbreuk zou kunnen doen aan het eerdere besluit, is deze toestemming daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden.
13. De rechtbank oordeelt daarom dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Hieruit volgt dat het college het verzoek als een herhaald verzoek heeft kunnen aanmerken en dit verzoek vereenvoudigd heeft kunnen afwijzen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en dat het college niet inhoudelijk op het verzoek van eiseres hoeft te beslissen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 13 juni 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Wet openbaarheid van bestuur.
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 30 oktober 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE9524.
3.ABRvS 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:290, rechtsoverweging 7.3.
4.ABRvS 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2330 en recenter ABRvS 15 juli 2020 ECLI:NL:RVS:2020:1669, rechtsoverweging. 19.