ECLI:NL:RVS:2002:AE9524

Raad van State

Datum uitspraak
30 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105634/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • E.D. Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing bouwvergunning voor uitbreiding caravan/chalet in Spijkenisse

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam, die op 15 oktober 2001 haar beroep ongegrond verklaarde. De appellante had een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning om een caravan/chalet uit te breiden op een perceel in Spijkenisse. Deze aanvraag werd op 2 augustus 2000 door burgemeester en wethouders van Spijkenisse afgewezen. Het bezwaar dat de appellante hiertegen indiende, werd op 9 januari 2001 ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, waarna de appellante hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 26 juli 2002, maar partijen zijn niet verschenen. De kern van het hoger beroep was of de rechtbank terecht had geoordeeld dat de burgemeester en wethouders de afwijzing van de bouwvergunning mochten baseren op het feit dat het ging om een nieuwe aanvraag na een eerdere afwijzing, zonder dat er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de aanvraag van de appellante vrijwel identiek was aan een eerdere aanvraag die op 23 april 1999 was ingediend en op 22 juli 1999 was afgewezen. De enkele wijziging in de benaming van het bouwwerk was niet voldoende om te spreken van een nieuwe aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200105634/1.
Datum uitspraak: 30 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 15 oktober 2001 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Spijkenisse.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 augustus 2000 hebben burgemeester en wethouders van Spijkenisse (hierna: burgemeester en wethouders) een aanvraag van appellante om bouwvergunning voor het uitbreiden van een caravan/chalet op het perceel, kadastraal bekend gemeente Spijkenisse, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats], afgewezen.
Bij besluit van 9 januari 2001 hebben zij het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Algemene bezwaar- en beroepscommissie, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 15 oktober 2001, verzonden op 16 oktober 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 november 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 13 december 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 7 maart 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak aan de orde gesteld ter zitting van 26 juli 2002. Partijen zijn daar met bericht niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het hoger beroep spitst zich toe op de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat burgemeester en wethouders aan de weigering ten grondslag hebben mogen leggen dat sprake is van een nieuwe aanvraag na afwijzing van een eerdere, zonder dat nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn vermeld.
2.2. Niet in geschil is dat het bouwplan vrijwel gelijk is aan dat, ten behoeve waarvan [partij], de zoon van appellante, op 23 april 1999 een aanvraag heeft ingediend, welke aanvraag bij besluit van 22 juli 1999, verzonden aan het adres van appellante, burgemeester en wethouders hebben afgewezen, omdat het beoogd gebruik zich niet met het vigerende bestemmingsplan verdraagt en dat tegen dat besluit geen rechtsmiddelen zijn aangewend.
2.3. Anders dan appellante betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de enkele omstandigheid dat verschillende benamingen voor het bouwwerk zijn gebruikt niet betekent dat het niet gaat om een herhaalde aanvraag in de zin van de artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Daarbij is mede in aanmerking genomen dat uit beide aanvragen blijkt dat het desbetreffende bouwwerk mede voor bewoning is bestemd. De rechtbank heeft evenzeer met juistheid overwogen dat burgemeester en wethouders zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat het enkele feit dat de aanvraag om vergunning voor het bouwplan thans op een andere naam is gesteld, geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in de zin van die bepaling is. Hetzelfde geldt voor hetgeen appellante in bezwaar met betrekking tot de noodzaak van bewoning van het bouwwerk en het gedogen van deze bewoning door burgemeester en wethouders naar voren heeft gebracht. Dit zijn geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden maar, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, argumenten die tegen de afwijzing van de eerdere aanvraag naar voren hadden kunnen worden gebracht. De aanvraag is derhalve niet gestoeld op nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat burgemeester en wethouders die onder enkele verwijzing naar de eerdere afwijzing mochten afwijzen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Aan een bespreking van de overige door appellante aangevoerde gronden komt de Afdeling niet toe.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Boer
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2002
201-397.