ECLI:NL:RBLIM:2024:306

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
ROE 23/298 en 299
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen om jeugdhulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Jeugdwet (Jw)

Op 23 januari 2024 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaken ROE 23/298 en ROE 23/299, waarin twee aanvragen om een persoonsgebonden budget (pgb) voor jeugdhulp zijn afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brunssum, niet terecht is. De rechtbank stelt vast dat verweerder het stappenplan voor het toekennen van jeugdhulp niet correct heeft gevolgd. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de aard en omvang van de noodzakelijke hulp voor de jeugdigen, [eiser 1] en [eiser 2]. De rechtbank benadrukt dat verweerder zelf onderzoek moet doen naar de problemen van de jeugdigen en dat de ouders verplicht zijn om hieraan mee te werken. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt verweerder op om nieuwe besluiten te nemen, waarbij het onderzoek naar de benodigde jeugdhulp op een juiste manier moet plaatsvinden. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eisers. De rechtbank wijst de verzoeken om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 23/298 en ROE 23/299

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 januari 2024 in de zaken tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers,

(gemachtigde: mr. I.E. Mussche),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brunssum, verweerder,
(gemachtigde: mr. C.M.T. Bocken).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen om een voorziening voor jeugdhulp op grond van de Jeugdwet (Jw) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvragen met de besluiten van 17 juni 2022 (primaire besluiten) afgewezen. Met de besluiten van 3 januari 2023 (bestreden besluiten) op de bezwaren van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Op 15 november 2023 zijn namens eisers de beroepsgronden aangevuld.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 4 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, [naam 1] (de moeder), [naam 2] (de vader) en de gemachtigde van verweerder, vergezeld van [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] (via Teams).

Totstandkoming van de besluiten

2. Eisers zullen hierna ieder afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2] worden genoemd. De vader en de moeder zullen hierna de ouders worden genoemd.
3. [eiser 1] is op dit moment 17 jaar oud en haar zusje [eiser 2] 13 jaar oud.
3.1.
Sinds 2015 krijgen [eiser 1] en [eiser 2] jeugdhulp. Met ingang van 1 juni 2018 heeft verweerder ten behoeve van eisers aan de ouders een voorziening voor jeugdhulp in de vorm van een pgb verstrekt. Vanaf 2021 bestond deze voorziening uit begeleiding individueel (niet professioneel) voor 10,5 uur per week voor [eiser 1] en 10,5 uur per week voor [eiser 2] en persoonlijke verzorging (niet professioneel) voor 3,5 uur per week voor [eiser 1] en 3,5 uur per week voor [eiser 2] In totaal 28 uur voor eisers. Deze voorziening liep tot 31 mei 2022.
Daarnaast kreeg [eiser 1] begeleiding individueel en behandeling individueel en behandeling groep via Care4Kidz in de vorm van zorg in natura (ZIN). [eiser 2] kreeg behandeling individueel via Stichting Zuyderland Medisch Centrum en begeleiding individueel via Care4Kidz in de vorm van ZIN.
3.2.
Op 22 april 2022 heeft de moeder verweerder per e-mail gevraagd de pgb’s voor individuele begeleiding en persoonlijke verzorging van eisers te verlengen na 31 mei 2022. Op 27 april 2022 heeft verweerder een evaluatieverslag van de ouders ontvangen. Verweerder heeft dit behandeld als een aanvraag om jeugdhulp op grond van de Jw.
3.3.
Bij de primaire besluiten heeft verweerder deze aanvraag voor eisers afgewezen. Verweerder is van mening dat het gezin geen jeugdhulp nodig heeft in de vorm van een pgb, omdat de hulpvraag opgelost kan worden door gebruik te maken van een ZIN voorziening; zoals een gezinsopname. Volgens verweerder kunnen eisers de persoonlijke verzorging en de begeleiding zelfstandig uitvoeren. Vanuit de hulpverlening wordt gezien dat vanwege gebeurtenissen vanuit het leven van de ouders zelf en in de (vroege) ontwikkeling van eisers de ouders het moeilijk vinden om verantwoordelijkheid en of consequenties bij eisers zelf te leggen. Vanuit deze zorg nemen de ouders veel taken van eisers over (aansturing in ADL-functies) waardoor eisers nog onvoldoende zelf consequenties hebben ervaren en hiervan hebben kunnen leren. Hierdoor lijkt een pgb niet de best passende hulp, aldus verweerder. Tevens is verweerder van mening dat na vier jaar aan pgb de geleverde zorg niet tot verbetering heeft geleid. Hierdoor is volgens verweerder jeugdhulp in de vorm van een pgb niet nodig om gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Verweerder zal de pgb’s in drie maanden afbouwen en per 1 september 2022 stopzetten.
3.4.
Op 21 juni 2022 heeft er een Ronde Tafel Overleg (RTO) plaatsgevonden. De ouders hebben daarin aangegeven dat zij willen dat de buddy’s van Care4Kidz betrokken blijven in combinatie met het aan hen toegekende pgb.
3.5.
Bij de bestreden besluiten van 3 januari 2023 heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Verweerder vindt een voorziening voor jeugdhulp op grond van de Jw weliswaar nodig, maar niet die voorziening die de ouders wensen en die de ouders ook al jarenlang ontvangen. Om te achterhalen welke voorziening in dit geval de meest juiste is, is een gezinsopname aangewezen. Dit gelet op de in het verleden verstrekte voorzieningen in natura en pgb’s en de geringe resultaten die daarmee zijn behaald. Volgens verweerder is ambulante hulpverlening uitgeput en is iedere mogelijke vorm ingezet. Verweerder is van mening dat de ouders eisers niet de kwaliteit aan jeugdhulp kunnen leveren die nodig is. Verweerder heeft jarenlang hulpverlening ingezet en is meegegaan in de wensen van de ouders. Helaas is de conclusie dat dit na al die jaren niet heeft opgeleverd wat nodig was. Door de RTO’s waarbij ook de hulpverlening is aangeschoven, is verweerder tot de conclusie gekomen dat de kern van de problematiek in de gezinssituatie lijkt te liggen. Hierdoor zijn de ouders niet de aangewezen personen om de jeugdhulp aan eisers te bieden. Als verweerder dit jaar opnieuw een pgb aan de ouders zou verstrekken, wordt de problematiek binnen het gezin in stand gehouden. Aan de voorwaarde voor het verstrekken van een pgb dat de zorgverlening niet tot overbelasting mag leiden van – in dit geval – de ouders, is ook niet voldaan. Voor wat betreft het aspect van de persoonlijke verzorging is verweerder van mening dat uit het MST [1] -verslag blijkt dat er medisch gezien geen reden is waarom eisers de ADL-taken niet zelfstandig zouden kunnen uitvoeren. Verweerder ziet dan ook geen reden om daar een voorziening voor jeugdhulp op grond van de Jw voor toe te kennen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvragen om jeugdhulp terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvragen niet op deze manier heeft kunnen afwijzen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Als meest verstrekkende beroepsgrond hebben eisers aangevoerd dat verweerder het stappenplan niet goed heeft gevolgd. Zo blijkt met name dat stap 3 van het stappenplan niet correct is uitgevoerd. Er is niet beschreven welke hulp er in totaliteit nodig is. Verweerder volhardt in het standpunt dat een gezinsopname de enige vorm van jeugdhulp is die hier geboden kan worden. Verweerder probeert volgens eisers in het in beroep overgelegde verweerschrift nog een keer de motivering van de primaire besluiten aan te vullen. Hij doet dit door woordelijk het gestelde in het advies van “hun” adviseur [naam 5] te gebruiken. Deze adviseur heeft de ouders en eisers niet gesproken. Tevens is niet duidelijk wat precies de rol en expertise van deze adviseur is. Bovendien is het bijzonder dat verweerder achteraf probeert de besluitvorming van een eerdere primaire beslissing te repareren. Dit toont des te meer aan dat de eerdere besluitvorming ondeugdelijk is geweest en hoe onzorgvuldig verweerder te werk is gegaan en nog steeds gaat, aldus eisers.
6.1.
Volgens verweerder – onder verwijzing naar het advies van [naam 5] van 21 februari 2023 – is dit het gevolgde stappenplan:
1.
Wat is de hulpvraag?Hoe kunnen we [eiser 1] en [eiser 2] bij de problematiek die door moeder is geschetst in de thuissituatie, maar die in discrepantie staat tot de situatie op school en de overige wereld om het gezin heen, terwijl over de oorzaak van de problematiek onvoldoende bekend is, het beste helpen om zo snel mogelijk te komen tot een effectieve en veilige opvoedingssituatie die hen leidt tot optimale kansen voor hun toekomst.
2.
Welke problemen worden ervaren bij het opvoeden en het veilig opgroeien?In de thuissituatie vertonen [eiser 1] en [eiser 2] problemen die geduid kunnen worden als achterstand bij zelfstandigheid. Zo functioneren ze (op een leeftijd van 12 en 16 jaar) niet adequaat als het gaat om zelfzorg, als het gaat om dagplanning, als het gaat om zelfstandig verplaatsen. Ook is er sprake van overprikkeling die goed functioneren in de weg staat. In discrepantie daarmee lijken dit soort problemen op school en in de overige buitenwereld niet voor te komen. In feite moeten dus eerst de relevante problemen opgespoord worden. Pogingen om via contact met hulpverleners en school hier achter te komen, zijn door de ouders geblokkeerd.
3.
Welke hulp naar aard en omvang is bruto nodig?Nodig is in principe een correct beeld van wat er precies aan de hand is. Zonder dat beeld is niet te bepalen wat er precies nodig is. In de huidige situatie is dat niet te achterhalen, omdat daarvoor contact met hulpverleners en school nodig is, wat door de ouders wordt geblokkeerd. Daarom lijkt gezinsopname de enige resterende mogelijkheid om hier achter te komen.
4.
Welke mogelijkheden hebben de ouders en de jongeren zelf om dit probleem op te lossen?Bij de ouders en [eiser 1] en [eiser 2] zijn geen mogelijkheden aanwezig. Moeder heeft met een fors pgb al een aantal jaren hieraan gewerkt zonder noemenswaardig resultaat. [eiser 1] en [eiser 2] zelf zijn gezien hun leeftijd en als onderdeel van het probleem ook niet in staat tot enige bijdrage.
5.
Welke jeugdhulpvoorziening moet daarom verstrekt worden?Gezinsopname in natura is op dit moment de enig passende oplossing. Daarom is dat toegekend. Omdat de pgb’s geen effect hebben gehad en vanwege de systeemproblematiek ook geen effect zullen of kunnen hebben, worden de pgb’s afgebouwd in een periode van drie maanden.
6.2.
Artikel 2.3, eerste lid, van de Jw bepaalt dat indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp treft. Het college waarborgt een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
6.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] volgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 2.3 van de Jw dat verweerder voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Dit brengt mee dat wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag om jeugdhulp verweerder allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is. Vervolgens zal verweerder moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn. Pas wanneer de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn, dient verweerder een voorziening van jeugdhulp te verlenen.
6.4.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder gehouden is onderzoek te doen naar de aard en omvang van de zorg die een kind nodig heeft op grond van artikel 3:2 van de Awb in samenhang met artikel 2.3 van de Jw. Daarbij is het in beginsel aan verweerder om te bepalen hoe dat onderzoek wordt ingekleed. Van eisers en hun ouders mag volledige medewerking aan het onderzoek worden verwacht op grond van artikel 4:2 van de Awb in samenhang met artikel 8.1.2, derde lid, van de Jw. [3]
6.5.
De rechtbank heeft ter zitting met partijen vastgesteld dat verweerder bij de laatste stap van het stappenplan lijkt te zijn begonnen door te onderzoeken of een voorziening
in de vorm van een pgbkan worden verstrekt. Verweerder heeft zich teveel laten leiden door de aanvraag van de ouders (om een pgb voor persoonlijke begeleiding en ondersteuning van eisers). Van verweerder wordt echter verwacht dat de aanvraag voor jeugdhulp wordt vertaald naar een hulpvraag (stap 1). Bij deze stap is het voor verweerder van belang een objectieve vertaalslag te verrichten, die niet wordt beïnvloed door het door een van de partijen gewenste eindresultaat. De rechtbank stelt vast dat onduidelijk is gebleven wat de aard en de omvang van de noodzakelijke hulp is (stap 3). Als dat niet duidelijk is, kan onmogelijk beoordeeld worden of daar hulp bij is die de ouders kunnen leveren (stap 4) en of een voorziening moet worden getroffen, eventueel in de vorm van een pgb (stap 5). Ook door ná het bestreden besluit het stappenplan te doorlopen (door middel van het in het geding brengen van het advies van [naam 5] ) is dit gebrek in de besluitvorming niet gerepareerd.
6.6.
De rechtbank begrijpt dat verweerder niet kán vaststellen wat de aard en de omvang van de noodzakelijk hulp is (stap 3), omdat onduidelijk is wat de precieze problemen van [eiser 1] en [eiser 2] zijn (stap 2). Dat betekent echter niet dat verweerder deze stap kan overslaan. Deze problemen zijn de problemen die in artikel 2.3 van de Jw zijn opgesomd en in artikel 1.1 van de Jw gedefinieerd. De CRvB stelt nadrukkelijk dat de problemen en stoornissen door een deskundige moeten worden beoordeeld. Als bij een jeugdige een medische problematiek speelt, zal verweerder niet kunnen afgaan op wat de ouders daarover naar voren brengen. Verweerder zal zelf onderzoek moeten (laten) doen. Hierbij is van belang dat in artikel 8.1.2, derde lid, van de Jw is bepaald dat de jeugdige en zijn ouders verplicht zijn aan verweerder desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor uitvoering van de Jw. [4] Dat betekent dat eisers en de ouders verweerder van de noodzakelijke informatie moeten voorzien dan wel mee moeten werken aan onderzoek om die informatie te krijgen om stap 2 te kunnen doorlopen. Als zij dat weigeren, onvoldoende meewerken daaraan of als die informatie onvoldoende is om de precieze problemen van [eiser 1] en [eiser 2] in kaart te kunnen brengen, kan verweerder andere onderzoeksinstrumenten inzetten die redelijkerwijs nodig zijn om stap 2 te kunnen doorlopen. De rechtbank begrijpt dat de gezinsopname die verweerder in de besluitvorming aangewezen acht een instrument is om te onderzoeken welke problemen er precies spelen. Als verweerder een gezinsopname noodzakelijk vindt en de noodzaak hiervan goed is onderbouwd door een deskundige, zijn eisers en de ouders ook gehouden aan een gezinsopname medewerking te verlenen als zij op grond van de Jw een voorziening willen ontvangen.
6.7.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in onvoldoende mate heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht naar de benodigde jeugdhulp voor eisers. Dit onderzoek zal alsnog op een juiste manier moeten plaatsvinden. Gelet op de voorgeschiedenis, de inhoud van de dossiers en de gespannen verhoudingen tussen partijen ligt het naar het oordeel van de rechtbank in deze zaken in de rede dat verweerder het onderzoek laat uitvoeren door een ter zake deskundige onafhankelijke instantie die nog niet eerder in deze zaken heeft gerapporteerd. Ook naar de toekomst toe is van belang dat er een breed en gedegen onderzoek voorhanden is. Eisers en hun ouders dienen daaraan hun medewerking te verlenen als zij een voorziening op grond van de Jw willen ontvangen.
7. Nu deze beroepsgrond slaagt, komt de rechtbank aan een bespreking van de overige beroepsgronden niet meer toe.

Conclusie en gevolgen

8. Met het voorgaande is gegeven dat de bestreden besluiten wegens strijd met de artikelen 2.3 van de Jw in combinatie met 3:2 en 7:12 van de Awb dienen te worden vernietigd. De beroepen zijn daarom gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat er op dit moment onvoldoende gegevens voorhanden zijn. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek in de bestreden besluiten te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit gelet op de aard en omvang van het door verweerder nog te verrichten onderzoek. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. Op zitting heeft verweerder toegezegd dat in de tussentijd zal worden bekeken of het mogelijk is om [eiser 1] via Care4Kidz een buddy toe te kennen en voor [eiser 2] mee te werken aan een verwijzing naar de Stichting Zuyderland Medisch Centrum, zodat eisers in ieder geval enige vorm van zorg en ondersteuning krijgen. Mocht dit niet van de grond komen, dan wijst de rechtbank eisers op de mogelijkheid een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen.
10. Bij deze uitkomst worden de verzoeken om veroordeling van verweerder tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente afgewezen.
11. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Daarbij gaat de rechtbank uit van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Bpb, nu deze zaken gelijktijdig zijn behandeld door de rechtbank en de werkzaamheden in de zaken nagenoeg identiek zijn geweest, zodat zij voor toepassing van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bpb in beroep worden beschouwd als één zaak.
Verder zijn er geen kosten kenbaar gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 100,- (twee maal € 50,-) aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzitter, en mr. P.H. Broier en mr. E.M.J. Hardy, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2024. .
griffier
Voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 januari 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Multi Systeem Therapie
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477.
3.Zie in dit verband de uitspraak van de CRvB van 23 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:693.
4.Zie in dit verband de uitspraak van de CRvB van 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:276.