5.4.Eiser is het ook niet eens met de ongegrondverklaring van zijn bezwaar ten aanzien van de zinken dakrand van de loggia. Volgens eiser is deze dakrand niet vergunningvrij, omdat de dakrand grenst aan openbaar toegankelijk gebied, en bovendien is hierbij sprake van een welstandsexces.
6. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 augustus 2012 en 11 januari 2023.
7. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en zijn onder meer de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Woningwet (deels) en het Bouwbesluit 2012 ingetrokken. Omdat het verzoek om handhaving (van de Wabo met bijbehorende regelgeving) dat heeft geleid tot het bestreden besluit is ingediend vóór 1 januari 2024, blijft op dit geschil het vóór die datum geldende recht van toepassing.Dat is het geval totdat het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.Verwijzingen naar wetsartikelen in deze uitspraak zien dus op de wetgeving zoals deze luidde vóór 1 januari 2024.
8. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat voor de dakrand geen omgevingsvergunning voor bouwen of voor met het bestemmingsplan strijdig gebruik is vereist. Dat betekent, zoals in de tussenuitspraak is geconcludeerd, dat handhavend optreden (vanwege het verrichten van bouwwerkzaamheden zonder omgevingsvergunning) niet aan de orde is, tenzij de dakrand leidt tot een welstandsexces zoals bedoeld in de Woningwet.De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit 1 wat betreft het standpunt dat geen sprake is van een welstandsexces onvoldoende gemotiveerd is. Het advies van de dorpsbouwmeester waarnaar in het bestreden besluit 1 wordt verwezen, ziet namelijk niet (of in ieder geval onvoldoende duidelijk) op de dakrand.
De gestelde overtredingen van het Bouwbesluit 2012
9. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser als eigenaar van het aan het perceel van vergunninghouder grenzende perceel belanghebbende is wat betreft zijn verzoek om handhaving wat betreft werkzaamheden die volgens eiser in strijd zijn met het Bouwbesluit 2012. Verweerder heeft eiser daarom ten onrechte in zoverre niet als belanghebbende aangemerkt en het bezwaar op dit onderdeel ten onrechte nietontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft daarbij tevens overwogen dat de vraag of sprake is van een reële gevaarzetting voor eiser bij (eventuele) overtredingen van het Bouwbesluit 2012 met betrekking tot de woning van de derde-partij in de beroepsfase met name aan de orde komt bij de vraag of de betreffende bepalingen bedoeld zijn om het belang van eiser te beschermen (het relativiteitsvereiste).
10. Verweerder heeft een nieuw advies van de dorpsbouwmeester van 26 september 2023 toegevoegd. Daaruit blijkt dat de dakrand volgens de dorpsbouwmeester aanvaardbaar is omdat deze het beeld van deze gevel en het straatbeeld niet onevenredig verstoort. De dakrand is volgens de dorpsbouwmeester dus niet te merken als een welstandsexces.
11. Hoewel verweerder met het bestreden besluit het dictum van het bestreden besluit 1 niet heeft gewijzigd – het bezwaar met betrekking tot de dakrand werd reeds ontvankelijk geacht, maar is ongegrond verklaard – en slechts de motivering is aangevuld, ziet de rechtbank dit toch als een nieuw besluit ter vervanging van het eerdere besluit omdat het een herstel betreft naar aanleiding van de tussenuitspraak. Het beroep van eiser heeft van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 2.
De gestelde overtredingen van het Bouwbesluit 2012
12. Verweerder stelt het criterium “gevolgen van enige betekenis” voorop en stelt zich op het standpunt dat die er voor eiser niet zijn zodat hij, ondanks dat hij eigenaar is van het aangrenzende perceel, volgens verweerder geen belanghebbende is. Verweerder maakt daarom geen gebruik van de gelegenheid het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek te herstellen.
13. Eiser stelt in zijn zienswijze dat het herstelbesluit geen recht doet aan de situatie en overlegt daarbij onder meer vergunningaanvragen van vergunninghouder en het advies van de dorpsbouwmeester van 27 november 2020. Die stukken maken de plannen van vergunninghouder overduidelijk, aldus eiser. Daarnaast stelt eiser onder meer dat de schuur intensiever gebruikt wordt, dat sprake is van inbreuk op zijn privacy, dat vergunningvrije bouwdelen als onlosmakelijke activiteiten in de vergunningaanvraag opgenomen moeten worden, dat er akoestische gevolgen zijn in verband met hogere waarden op grond van de Wet geluidhinder en dat door het vergunningvrij aanmerken van de kapconstructie aan eiser de mogelijkheid wordt onthouden om in rechte een oordeel te krijgen over de vraag of de gewijzigde kapconstructie voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Specifiek ten aanzien van de dakrand verzoekt eiser aan verweerder om een (gezamenlijke) second opinion. Ook bestrijdt eiser het oordeel in de tussenuitspraak dat sprake is van een vergunningvrij bouwdeel.
Het eindoordeel van de rechtbank
14. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn zienswijze op het herstelbesluit op diverse onderdelen buiten de omvang van het geschil (zijn handhavingsverzoek en de daarop gevolgde besluitvorming) treedt. Dit geschil gaat over de bouwdelen die onder 5 in deze uitspraak zijn genoemd en ook alleen daarover kan de rechtbank thans uitspraak doen.
15. Met het bestreden besluit 2 is naar het oordeel van de rechtbank het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld. Uit het nieuwe advies van de dorpsbouwmeester, hoewel summier gemotiveerd, blijkt voldoende dat geen sprake is van een welstandsexces. Verweerder mag zich in redelijkheid op dit advies baseren. De summiere motivering doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af omdat de lat om een welstandsexces aan te nemen hoog ligt; er moet dan immers sprake zijn van een ernstige mate van strijd met de redelijke eisen van welstand. Eiser heeft onvoldoende aanknopingspunten aangedragen voor het oordeel dat ondanks het positieve advies van de dorpsbouwmeester sprake is van een dergelijke ernstige strijdigheid.
De gestelde overtredingen van het Bouwbesluit 2012
16. Verweerder heeft de rechtbank medegedeeld het geconstateerde gebrek niet te herstellen en blijft dus bij de niet-ontvankelijkverklaring, waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat deze niet in stand kan blijven. Zoals onder 6 al vermeld, staat het de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak, tenzij sprake is van een zeer uitzonderlijk gevallen. Daarvan is hier geen sprake. Dat betekent dat de rechtbank blijft bij het in de tussenuitspraak gegeven oordeel: verweerder had eisers bezwaar ontvankelijk moeten achten en op grondslag van het bezwaar een heroverweging moeten laten plaatsvinden.Dat heeft verweerder niet gedaan. Dat betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit 1 in zoverre gegrond is en dat dat besluit in zoverre vernietigd wordt.
17. Ter nadere onderbouwing van dit oordeel wijst de rechtbank erop dat eiser, blijkens hetgeen besproken is tijdens de zitting op 25 april 2023, kennelijk ook vreest voor gevaarzetting en/of overlast op zijn perceel als gevolg van door eiser gestelde onvolkomenheden en strijdigheden met het Bouwbesluit van de woning c.a. van vergunninghouder. Met name gaat het daarbij om de vervanging van een draagbalk in de garage en het niet realiseren van een deugdelijke fundering (d), in relatie met het vervallen van de berging (c) (waardoor volgens eiser een constructief oplegpunt van de balk vervalt) en vrees voor het als gevolg daarvan (gedeeltelijk) instorten van die garage met gevolgen voor eiser c.q. mogelijke feitelijke gevolgen op het perceel van eiser. In zijn zienswijze op het herstelbesluit stelt eiser in dit verband dat de wijziging van de kapconstructie mogelijk gevolgen heeft voor de constructieve veiligheid van het pand en daarmee ook voor de belendende woningen. Verweerder heeft het bestreden besluit 1, met verwijzing naar het advies van de intergemeentelijke adviescommissie bezwaarschriften, beperkt tot beoordeling van het zicht van eiser op de betreffende bouwdelen. Daarmee is het sterke bewijsvermoeden dat een aangrenzend eigenaar feitelijke gevolgen ondervindt niet ontkracht, te meer omdat wijziging van het uitzicht in dit verband niet het (enige) relevante gevolg is. Het gaat eiser immers om de gevolgen van gestelde of mogelijke constructieve gebreken. Op voorhand kan niet gesteld worden dat het uitgesloten is dat als gevolg van constructieve gebreken zich feitelijke gevolgen kunnen voordoen op het perceel van eiser (bijvoorbeeld gevaarzetting en/of het op zijn perceel terechtkomen van materialen of stof bij een gehele of gedeeltelijke instorting).
18. Wat betreft het vervallen van het Frans balkon begrijpt de rechtbank het standpunt van verweerder dat dit wat betreft veiligheid (zoals geregeld in het Bouwbesluit 2012) geen gevolgen heeft voor eiser. Wel brengt eiser het vervallen van dit bouwdeel in verband met de wijziging van de ramen. Deze wijzigingen in de voorgevel zijn relevant voor het uiterlijk aanzien van de woning. In zoverre kan naar het oordeel van de rechtbank aan eiser niet elk belang ontzegd worden. De rechtbank verwijst in dit verband kortheidshalve naar de uitspraak in de zaken ROE 21/1855 en ROE 21/1970, met name naar overweging 6 van die uitspraak.
19. De rechtbank ziet aanleiding om ten behoeve van finale geschilbeslechting voor zover mogelijk zelf in de zaak te voorzien.
20. Zoals hiervoor al overwogen heeft eiser in zoverre belang bij zijn handhavingsverzoek dat constructieve gebreken in bouwwerken op het aan zijn perceel grenzende perceel gevolgen kunnen hebben voor zijn eigen perceel en dat wijzigingen die betrekking hebben op het uiterlijk aanzien gevolgen kunnen hebben voor het straatbeeld en daarmee voor eiser van enige betekenis kunnen zijn.
21. In de bezwaarfase kan verder het relativiteitsvereiste niet worden tegengeworpen. Dat kan in de beroepsfase wel, maar niet wat betreft de eisen van het Bouwbesluit ten aanzien van constructieve veiligheid. Die strekken immers mede tot bescherming van de veiligheid van bewoners van belendende percelen.
22. Wat betreft het Frans balkon (b) overweegt de rechtbank dat het eiser blijkens zijn bezwaar en beroep uitsluitend te doen is om de gevaarzetting die daardoor zou ontstaan. Hoewel de rechtbank zelf voorziet in de zaak door alsnog inhoudelijk op het bezwaar te beslissen en in de bezwaarfase het relativiteitsvereiste niet geldt, kan in dit licht wel de niet-ontvankelijk verklaring van verweerder op dit onderdeel worden vertaald naar een inhoudelijke belangenafweging. Wat betreft de eventuele gevaarzetting – wat daarvan ook zij – is geen enkel reëel belang van eiser betrokken. Zijn bezwaar kan daarom niet slagen. Ten aanzien van de wijziging in het uiterlijk aanzien van de woning heeft eiser – hoewel dit aspect hem naar het oordeel van de rechtbank tot belanghebbende maakt – geen redenen aangedragen waarom dat in redelijkheid tot handhavend optreden zou nopen. In dit verband is relevant dat het gaat om het niet realiseren van een op zich vergunningvrij bouwdeel. Eiser heeft niet aangevoerd dat dit bouwdeel relevant is geweest bij de welstandsbeoordeling van de woning als geheel en heeft ook niet aangevoerd dat sprake is van een welstandsexces. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd dan ook geen reden voor gegrondverklaring van zijn bezwaar tegen de afwijzing van handhaving op dit onderdeel. De afwijzing van het verzoek om handhaving blijft dus in stand.
23. Wat betreft de constructieve wijzigingen (c en d) is verweerders afwijzing van het handhavingsverzoek enkel gebaseerd op het standpunt dat de betreffende wijzigingen omgevingsvergunningvrij zijn. Dat standpunt wordt door de intergemeentelijke adviescommissie bezwaarschriften niet (volledig) gevolgd blijkens het advies dat ziet op de omgevingsvergunning (die aan de orde is in de zaken ROE 21/1855 en 21/1970): de aangebrachte gewijzigde constructiebalkbehelst volgens die commissie een verandering van de constructie van het bouwwerk waardoor dit niet vergunningvrij is. Dat verweerder in het bestreden besluit 1 vervolgens, in navolging van het advies van de commissie, het bezwaar tegen de afwijzing om handhavend optreden niet-ontvankelijk verklaard omdat slechts zicht bestaat op de dakrand en niet op de overige bouwdelen ten aanzien waarvan om handhavend optreden wordt gevraagd, terwijl die commissie het bezwaar tegen de omgevingsvergunning wat betreft de balk wel ontvankelijk acht omdat “er rechtstreeks zicht van enige betekenis is vanuit het perceel van bezwaarmaker op de (gewijzigde) constructieve balk”, kan daaraan niet afdoen. Als de betreffende wijziging niet vergunningvrij is, had het handhavingsverzoek op dit onderdeel moeten worden toegewezen.
24. Het handhavingsverzoek heeft bovendien enerzijds betrekking op het zonder omgevingsvergunning realiseren van of wijzigen van een bouwwerk c.q. op de wijziging van een verleende omgevingsvergunning, maar anderzijds ook op strijd met het Bouwbesluit 2012. Als sprake is van vergunningvrije wijzigingen, vindt een toets aan het Bouwbesluit 2012 niet plaats over de band van een besluit omtrent vergunningverlening (voorafgaande toetsing), maar dat wil niet zeggen dat niet aan het Bouwbesluit 2012 hoeft te worden voldaan: vergunningvrij betekent niet regelvrij.Verweerder heeft niet getoetst of de bouwwerken op het perceel van de derde-partij na de wijzigingen die eiser in zijn handhavingsverzoek c.q. in bezwaar noemt (c en d) nog voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Het inspectierapport van 29 juni 2021 zegt hier niets over, evenmin als het primaire besluit. Kennelijk is er wel een aannemelijkheidstoets verricht wat betreft het voldoen aan het Bouwbesluit 2012,maar dit zag niet op de gewijzigde situatie. Verweerder heeft aldus naar aanleiding van het handhavingsverzoek niet onderzocht of sprake is van een overtreding van het Bouwbesluit 2012. De rechtbank kan op dit onderdeel niet zelf in de zaak voorzien en kan daarom niet anders dan de zaak nogmaals (nu niet in de vorm van het bieden van gelegenheid zoals in de tussenuitspraak gedaan, maar in meer dwingende vorm) terugverwijzen naar verweerder.
25. Het voorgaande betekent dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eiser moet nemen voor zover dat ziet op de afwijzing van het verzoek om handhaving ten aanzien van de berging (c) en de garage (d). Daartoe zal verweerder alsnog, gelet op het advies van de adviescommissie, een standpunt moeten innemen over de vraag of voor de constructieve wijzigingen een vergunning vereist is en vervolgens, maar indien nodig ook los daarvan, moeten onderzoeken of sprake is van een overtreding van het Bouwbesluit 2012. Bij het voorgaande moet verweerder beoordelen of naar oud rechtsprake was van een vergunningplicht en een overtreding, maar tevens in hoeverre dit – voor zover dat wat betreft onderhavige aspecten gewijzigd zou zijn – naar nieuw recht nog het geval is. Indien naar nieuw recht geen sprake zou zijn van een overtreding, is de voorheen strijdige situatie immers door nieuwe wetgeving gelegaliseerd en is naar nieuw recht geen sprake meer van een overtreding. Handhavend optreden op basis van het formeel nog van toepassing zijnde oude recht (omdat het verzoek om handhaving vóór 1 januari 2024 is gedaan) zou dan onevenredig zijn.
26. Ter voorlichting van eiser en vergunninghouder merkt de rechtbank op dat, gezien het standpunt van verweerder naar aanleiding van de tussenuitspraak, er rekening mee moet worden gehouden dat verweerder (geen gehoor zal geven aan de opdracht om een nieuw besluit te nemen, maar) hoger beroep zal instellen tegen deze einduitspraak.
27. Voor zover het bestreden besluit 1 is vervangen door het bestreden besluit 2, is het tegen het bestreden besluit 1 ingestelde beroep niet-ontvankelijk vanwege het vervallen van procesbelang, Het bestreden besluit 1 bestaat immers in zoverre niet meer.
28. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken is het beroep van eiser tegen het bestreden besluit 1, voor zover dat niet is vervangen door het bestreden besluit 2, gegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit 1, voor zover dat niet is vervangen door het bestreden besluit 2, wordt vernietigd.