ECLI:NL:RBLIM:2023:4962

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
ROE 21 / 1856 en ROE 21 / 1892
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen afwijzing handhavend optreden deels ongegrond verklaard en deels niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van een verzoek om handhavend op te treden tegen bouwwerkzaamheden op een perceel dat grenst aan zijn eigen perceel. Het primaire besluit van verweerder, dat gedeeltelijk handhavend optreden toestond, werd door eiser bestreden. De rechtbank oordeelde dat eiser als belanghebbende moet worden aangemerkt, aangezien hij direct naast het perceel woont waar de werkzaamheden plaatsvinden. De rechtbank constateerde dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, met name ten aanzien van de vraag of er sprake was van een welstandsexces. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om de gebreken in het besluit te herstellen door een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, waarin zijn bezwaar in zijn geheel ontvankelijk wordt geacht. De rechtbank heeft de termijn voor dit herstel vastgesteld op zes weken na verzending van de tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 21/1856 en ROE 21/1892

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. Van Roy),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten, verweerder
(gemachtigde: mr. J.J.E.H.M. Reijnders).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen de bouwwerkzaamheden op het perceel [adres] te [woonplaats] gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser deels niet-ontvankelijk verklaard en deels ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De zaak is geregistreerd onder twee zaaknummers, omdat eiser via twee gemachtigden separate (pro forma) beroepschriften heeft ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij [derde-partij] is, vergezeld van zijn echtgenote, eveneens ter zitting verschenen. De zaak is ter zitting gevoegd behandeld met de zaken ROE 21/1855 en ROE 21/1970 die gaan over een aan de derde-partij verleende omgevingsvergunning, ter wijziging van een eerder verleende omgevingsvergunning. In die zaken wordt separaat uitspraak gedaan.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder heeft op 25 juli 2019 aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een schuur tot een woning en een startersappartement op het perceel [adres] .
2. Eiser woont naast het perceel [adres] en heeft een verzoek om handhaving ingediend ten aanzien van een aantal gestelde overtredingen op het perceel van de derde-partij. Bij het primaire besluit heeft verweerder naar aanleiding van dit handhavingsverzoek besloten handhavend op te treden tegen twee rechter zijramen op de eerste verdieping in de voorgevel van het pand [adres] , aangezien deze ramen afwijken van de eerder verleende omgevingsvergunning en daarom sprake is van een overtreding. Verweerder heeft eiser bij het primaire besluit medegedeeld dat aan de derde-partij een waarschuwingsbrief zal worden gestuurd. Verweerder stelt zich in het primaire besluit op het standpunt dat er geen andere overtredingen zijn geconstateerd en heeft daarom afgezien van andere handhavingsmaatregelen.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het bezwaar is op 6 april 2021 op de hoorzitting van de Intergemeentelijke Adviescommissie Bezwaarschriften (bezwaarcommissie) behandeld. De bezwaarcommissie heeft op 6 mei 2021 aan verweerder advies uitgebracht over de op het bezwaar te nemen beslissing. De bezwaarcommissie stelt in dit advies dat de inhoudelijke behandeling van het bezwaar is beperkt tot de zinken dakrand boven de loggia. De bezwaarcommissie heeft verweerder geadviseerd dit bezwaar ongegrond te verklaren nu de dorpsbouwmeester op 27 november 2020 heeft geadviseerd dat er ten aanzien van de dakrand geen sprake is van een welstandsexces.
4. Verweerder heeft met overneming van het advies van de bezwaarcommissie het bezwaar van eiser ten aanzien van de zinken dakrand (waarop eiser zicht heeft) ongegrond verklaard. Verweerder acht de zinken dakrand vergunningvrij en vindt dat zich daarbij geen welstandsexces voordoet. Het bezwaar is voor het overige, wat betreft mogelijke overtredingen van het Bouwbesluit 2012, niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder vindt namelijk dat eiser geen feitelijke gevolgen van enige betekenis daarvan ondervindt en dat hij dus geen belanghebbende is wat betreft die gestelde overtredingen.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartegen beroep ingesteld. Zijn handhavingsverzoek zag op een aantal werkzaamheden die afweken van het op 25 juli 2029 vergunde bouwplan, te weten:
  • wijziging van de twee rechter ramen (kleinere kozijnen) op de eerste verdieping in de voorgevel;
  • niet realiseren van een Frans balkon bij de hiervoor bedoelde twee ramen;
  • vervallen van een berging op de tweede verdieping;
  • wijziging van de achtergevel van de garage;
  • aanbrengen van een zinken dakrand boven de loggia.
Verweerder heeft inmiddels een omgevingsvergunning verleend voor de wijziging van de twee ramen (daarover gaan de zaken ROE 21/1866 en ROE 21/1970). Eisers beroep is gericht tegen het bestreden besluit wat betreft de andere wijzigingen. Eiser vindt dat verweerder hem ten aanzien van de wijzigingen wat betreft het Franse balkon, de berging en de garage, ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt. Eiser heeft er namelijk als buurman belang bij dat deze wijzigingen aan de constructieve eisen van het Bouwbesluit 2012 voldoen. Volgens eiser zijn zijn bezwaren, inhoudende dat deze wijzigingen niet aan de constructieve eisen voldoen, ten onrechte nietontvankelijk verklaard. Eiser is het ook niet eens met de ongegrondverklaring van zijn bezwaar ten aanzien van de zinken dakrand van de loggia. Volgens eiser is deze dakrand niet vergunningvrij, omdat de dakrand grenst aan openbaar toegankelijk gebied, en bovendien is hierbij sprake van een welstandsexces.
De zinken dakrand / afwerking van de loggia
6. Verweerder stelt in zijn verweerschrift, onder verwijzing naar het in bezwaar aan de bezwaarcommissie toegezonden verweerschrift, dat de wijziging van de dakrand (afwerking van de loggia aan de bovenzijde) niet vergunningplichtig is op grond van artikel 2, onderdeel 7, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor), en voor zover die bepaling niet van toepassing is, op grond van artikel 3, achtste lid, van Bijlage II van het Bor.
7. Op grond van artikel 2, onderdeel 7, van Bijlage II bij het Bor is voor bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten geen omgevingsvergunning nodig indien deze betrekking hebben op een kozijn, kozijninvulling of gevelpaneel, mits in de achtergevel, of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw, dan wel in een gevel van een bijbehorend bouwwerk, voor zover die gevel is gelegen in achtererfgebied op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.
8. Naar het oordeel van de rechtbank kan de zinken dakrand / afwerking worden gezien als gevelpaneel zoals bedoeld in artikel 2, onderdeel 7, van Bijlage II bij het Bor. De dakrand is immers een aan de gevel bevestigd element dat qua aard en afmetingen voldoet aan de omschrijving “paneel” en dat een bekleding van de gevel vormt. [1] De dakrand bevindt zich in een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel van het pand. Voor de dakrand is dus geen omgevingsvergunning voor bouwen of voor met het bestemmingsplan strijdig gebruik vereist.
9. Het voorgaande betekent dat handhavend optreden (vanwege het verrichten van bouwwerkzaamheden zonder omgevingsvergunning) niet aan de orde is, tenzij de dakrand leidt tot een welstandsexces zoals bedoeld in de Woningwet. [2] In het inspectierapport van de gemeente van 29 juni 2020 staat: “
De afwerking van de dakrand boven de loggia in de rechterzijgevel is ontzettend lelijk. (…) Alhoewel het vergunningvrij is, is mijn advies om dit voor te leggen aan de dorpsbouwmeester. Het toepassen van de excessenregeling is dan hier van toepassing”. In een brief van de gemeente van 21 juni 2021 aan de toenmalige gemachtigde van eiser staat: “
Het college geeft in haar besluit van 3 juni jl. aan dat de dorpsbouwmeester zal worden verzocht om een gemotiveerd advies te geven (in plaats van het stempeladvies) wat betreft de zinken afwerking van de loggia. De dorpsbouwmeester heeft bij de wijziging van de vergunning (…) de zinken afwerking van de loggia reeds beoordeeld en voor akkoord bevonden”. Bij die brief is een kopie van het advies van de dorpsbouwmeester bijgevoegd. Dit betreft het advies van 27 november 2020 over de wijziging van de eerder verleende vergunning. In dat advies staat: “
De dorpsbouwmeester heeft beoordeeld of het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De dorpsbouwmeester heeft de aanvraag getoetst aan de criteria zoals opgenomen in de door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota als bedoeld in artikel 12a van de Woningwet. De dorpsbouwmeester adviseert om met het voorgelegde plan akkoord te gaan”. De rechtbank doet vandaag ook uitspraak in de zaken over die gewijzigde omgevingsvergunning waarop dit advies ziet. In die uitspraak concludeert de rechtbank [3] dat die gewijzigde omgevingsvergunning alleen ziet op (wijziging van) de twee ramen in de voorgevel van het pand. Het advies van de dorpsbouwmeester kan daarom ook alleen maar daarop zien, althans dit advies geeft er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende blijk van dat, ondanks dat dit geen onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunningaanvraag, ook de zinken afwerking van de loggia is beoordeeld. Het advies geeft ook geen enkel inzicht over en motivering van de toetsing van de zinken afwerking van de loggia en de vraag of dit een welstandsexces oplevert.
10. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het bestreden besluit op dit onderdeel (is sprake van een welstandsexces) onvoldoende gemotiveerd is. Dit gebrek kan worden hersteld door het in het bestreden besluit al toegezegde gemotiveerde advies over de zinken afwerking in plaats van het advies met standaardformuleringen van 27 november 2020.
Is eiser belanghebbende bij de overige gestelde overtredingen?
11. Volgens vaste jurisprudentie [4] wordt belanghebbendheid bij besluiten krachtens de Wabo in beginsel aangenomen bij bewoners en eigenaren, en ook bij anderszins zakelijk of persoonlijke gerechtigden van een perceel dat grenst aan het perceel waarover het besluit gaat of dat gelijk te stellen is met een aangrenzend perceel. Bij dergelijke percelen wordt ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen, indien die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Of er daadwerkelijk gevolgen van enige betekenis zijn, is daarbij niet van belang nu het om een direct aangrenzend perceel gaat: [5] eiser is eigenaar en bewoner van het aan het perceel van de derde-partij grenzende perceel. Dat er, zoals ter zitting besproken, geen reële gevaarzetting voor eiser is te verwachten bij (eventuele) overtredingen van het Bouwbesluit 2012 met betrekking tot de woning van de derde-partij, is een aspect dat voor de vraag of eiser belanghebbende is niet van belang is. In de beroepsfase kan dit wel aan de orde komen bij de relativiteitsvraag of de betreffende bepalingen bedoeld zijn om het belang van eiser te beschermen. [6]
Conclusie
12. Gelet op hetgeen onder 10 is geoordeeld, is het bestreden besluit gebrekkig gemotiveerd wat betreft de vraag of de zinken afwerking een welstandsexces oplevert.
13. Hetgeen onder 11 is geoordeeld, betekent dat verweerder eiser ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt wat betreft zijn bezwaar tegen de afwijzing om handhavend op te treden tegen de gestelde overtredingen c.q. afwijkingen van de verleende omgevingsvergunning. Het bezwaar is dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
14. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:80a van deze wet, verweerder in de gelegenheid te stellen de onder 12 en 13 genoemde gebreken te herstellen. Dat kan uitsluitend met een nieuw besluit op het bezwaar van eiser, waarin eisers bezwaar in zijn geheel ontvankelijk wordt geacht en waarin inhoudelijk op het bezwaar wordt beslist, wat betreft de zinken afwerking op basis van een gemotiveerd en op dat onderdeel van de woning toegesneden welstandsadvies. Uiterlijk tegelijk met dat nieuwe besluit moet het nu bestreden besluit worden ingetrokken (dan wel worden vervangen door het nieuwe besluit). De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
15. De rechtbank wijst er op dat verweerder op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de rechtbank dient mede te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid, zal de rechtbank de overige partijen in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
16. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing, zoals die over de proceskosten en het griffierecht, aan tot de einduitspraak op het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mede te delen of hij gebruik
maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van
deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2023
de griffier is verhinderd rechter
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 13 juli 2023

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA1314
2.Artikel 12, eerste lid, artikel 12a, eerste lid, onder b, en artikel 13a.
3.Onder 8 van die uitspraak.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:641, en 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1910.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3257.
6.Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).