ECLI:NL:RBLIM:2024:1789

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
9890949 \ CV EXPL 22-2390
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de verplichtstelling tot deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie

In deze zaak heeft de kantonrechter te Maastricht op 10 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Drukwerkdeal.nl B.V. en Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt en Textielindustrie (Bpf MITT). Drukwerkdeal, een online drukkerij, heeft bezwaar gemaakt tegen de verplichtstelling tot deelneming in het Bpf MITT, die volgens Bpf MITT van toepassing is omdat Drukwerkdeal 2,7% van haar omzet behaalt uit het bedrukken van textiel. De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder dagvaardingen en conclusies van partijen.

De centrale vraag was of Drukwerkdeal onder het Verplichtstellingsbesluit van Bpf MITT valt. De kantonrechter oordeelde dat Drukwerkdeal, door het laten bedrukken van kleding, inderdaad onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit valt. De rechter benadrukte dat het niet relevant is of Drukwerkdeal de bedrukking zelf uitvoert of dat dit door derden gebeurt. De kantonrechter verwierp de argumenten van Drukwerkdeal dat haar omzet uit kleding verwaarloosbaar is en dat de verplichtstelling onaanvaardbaar zou zijn vanwege de hoge premielast.

In reconventie vorderde Bpf MITT dat Drukwerkdeal verplicht is om werknemersgegevens te verstrekken. De kantonrechter oordeelde dat Drukwerkdeal deze verplichting heeft en dat de vordering van Bpf MITT toewijsbaar is. De rechter wees de vorderingen van Drukwerkdeal in conventie af en veroordeelde haar in de proceskosten. De uitspraak bevestigt de nalevingsplicht van Drukwerkdeal met betrekking tot het Bpf MITT en de verplichting om gegevens van werknemers te verstrekken.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9890949 \ CV EXPL 22-2390
Vonnis van 10 april 2024
in de zaak van
DRUKWERKDEAL.NL B.V.,
te Deventer,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Drukwerkdeal,
gemachtigde: mr. E.F. Muller,
tegen
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS MODE-, INTERIEUR-, TAPIJT EN TEXTIELINDUSTRIE,
te Heerlen,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Bpf MITT,
gemachtigde: J. van Wesel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie
- de conclusie van repliek in conventie tevens antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie
- de conclusie van dupliek in reconventie
- de rolbeslissing van 5 april 2023
- de akte van Drukwerkdeal
- de antwoordakte van het Bpf MITT.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Drukwerkdeal is een online drukkerij. Haar activiteiten bestaan uit het verrichten van diensten op het gebied van printen, drukken, grafisch ontwerpen, webdesign, desktop publishing en daaraan gerelateerde activiteiten, relatiegeschenken en reclameproducten. Drukwerkdeal houdt voor het personeel een eigen verzekerde pensioenregeling.
2.2. Bpf MITT voert, als bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Pensioenwet en de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000), de collectieve pensioenregeling uit voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie.
2.3.
De deelneming in Bpf MITT is sinds het Verplichtstellingsbesluit van 5 december 1975 verplicht voor werknemers die in dienst zijn bij een werkgever in de MITT. Het per
7 februari 2018 geldende Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie (hierna: het Verplichtstellingsbesluit) definieert de begrippen werkgever en mode- en interieurindustrie als volgt:
(…)
2. De werkgever: iedere natuurlijke of rechtspersoon die in zijn in Nederland gevestigde onderneming of afdeling(en) van zijn onderneming het Mode-, Interieur-, Tapijt- of Textielbedrijf (…) uitoefent.
(…)
4. Mode- en Interieurindustrie: onder Mode- en Interieurindustrie moet worden verstaan: het vervaardigen en/of doen vervaardigen en/of het ver- en/of bewerken dan wel doen ver- en/of bewerken van kleding en/of kledingaccessoires en/of andere textielstukgoederen of hetgeen ter vervanging daarvan dient, zoals: gerubberd doek, plastic, leder, bont en dergelijke, tot een ge- of verbruiksvoorwerp dan wel halffabricaten daarvan, met inbegrip van in Nederland gevestigde gordijnenateliers, alles met uitzondering van ondernemingen:
(…)
II die uitsluitend of in hoofdzaak eindproducten vervaardigen, waarvan de verwerkte textielstukgoederen, of hetgeen ter vervanging daarvan dient, niet een overwegend bestanddeel uitmaken, zoals schoen-, matrassen- en meubelfabrieken;
(…)
Van vervaardigen en/of doen vervaardigen en/of ver- en/of bewerken dan wel doen ver- en/of bewerken is sprake als een onderneming één of meer van de fasen van de voortbrengingscyclus (van ontwerp tot en met verzendklaar maken) van kleding en/of kledingaccessoires en/of andere textielstukgoederen verricht en/of in zijn opdracht door derden laat verrichten.
2.5.
Bij brief van 12 juli 2021 heeft Bpf MITT Drukwerkdeal meegedeeld dat zij onder de verplichtingstelling van de Mode- Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie van Bpf MITT valt, omdat Drukwerkdeal 2,7% van haar omzet behaalt uit het bedrukken van textiel.
2.4.
Drukwerkdeal heeft bezwaar gemaakt tegen de aansluiting bij het Bpf MITT. Bij brieven van 8 november 2021 en 24 maart 2022 heeft het Bpf MITT meegedeeld dat haar standpunt dat Drukwerkdeal onder het Verplichtstellingsbesluit valt ongewijzigd blijft.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
Drukwerkdeal vordert - samengevat - voor recht te verklaren dat zij niet is aan te merken als een werkgever als bedoeld in de wijziging van het verplichtstellingsbesluit voor het MITT en/of is aan te merken als een werkgever als bedoeld in de verplichtstellingsbesluiten die daaraan vooraf gingen. Verder heeft Drukwerkdeal gevorderd om het MITT te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 5.228,41, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot de dag van betaling en om haar te veroordelen in werkelijke kosten van de procedure.
3.2.
Bpf MITT voert verweer. Bpf MITT concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Drukwerkdeal, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Drukwerkdeal in de kosten van deze procedure.
In reconventie
Bpf MITT vordert dat bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal worden
uitgesproken:
1. een verklaring voor recht dat Drukwerkdeal vanaf 1 januari 2015 valt onder de werkingssfeer van de verplichtstelling tot deelneming in Bpf MITT zodat zij vanaf die datum aan de nalevingsplicht van artikel 4 Wet Bpf 2000 moet voldoen;
2. een veroordeling van Drukwerkdeal om binnen 14 dagen na de datum waarop
het vonnis is gewezen elektronisch de gegevens te verstrekken aan Bpf MITT via de website https://portal .mijnpensioenadministratie.nl/mitt/inloggen/ (op de wijze als omschreven in de Handleiding voor werkgevers welke is gepubliceerd op de website https://www.pensioenfondsmitt.nl/) van de werknemers die vanaf 1 januari 2015 in dienst zijn (geweest) bij Drukwerkdeal, dit op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag of gedeelte van een dag dat Drukwerkdeal geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft met het nakomen van deze verplichting met een maximum van € 100.000,--;
3. een veroordeling van Drukwerkdeal in de kosten van dit geding, die van de
gemachtigde en nakosten inbegrepen.
3.3.
Drukwerkdeal voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen in reconventie met veroordeling van Bpf MITT in de werkelijke kosten van de procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen in conventie en reconventie wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
De centrale vraag in deze procedure is of Drukwerkdeal een onderneming is die valt onder het Verplichtstellingsbesluit van Bpf MITT. Drukwerkdeal stelt dat dit niet het geval is.
4.2.
Volgens Bpf MITT is dit wel het geval.
4.3.
Bij de beoordeling dient het volgende tot uitgangspunt. Het Verplichtstellingsbesluit is recht in de zin van art. 79 RO en moet volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad worden uitgelegd aan de hand van de zogeheten cao-norm. Deze houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend. Een en ander geldt op overeenkomstige wijze voor andere regelingen dan een cao die aan de hand van de cao-norm moeten worden uitgelegd.
4.4.
Niet in geschil is dat Drukwerkdeal kleding laat bedrukken met tekst en/of een afbeelding door een derde partij. Deze werkzaamheden vallen onder de woorden ‘doen ver- en/of bewerken van kleding’ van de definitie van het begrip mode-industrie in artikel 4 van het Verplichtstellingsbesluit. Er verandert iets aan het product door toedoen van Drukwerkdeal. Bijvoorbeeld: een kledingstuk zonder opdruk is voorzien van een logo en is daarmee bedrijfskleding geworden. Dat Drukwerkdeal de bedrukking niet zelf op de kleding aanbrengt maakt niet uit, want onder de werkingssfeer van het Verplichtingstellingsbesluit valt ook de situatie indien een bedrijf deze activiteit laat doen: ‘doen ver- of bewerken’ . Of het kledingstuk vóór bewerking al als een eindproduct kan worden beschouwd is niet relevant, omdat Drukwerkdeal dit product laat bewerken en dit is voldoende om onder het bereik van de werkingssfeer te vallen. Dat het woord ‘bedrukken’ niet voorkomt in artikel 4 en IV van het verplichtstellingsbesluit is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen evenmin doorslaggevend.
4.5.
Dat Drukwerkdeal de kleding niet zelf maakt is niet relevant en ook niet dat het bedrijf dat de kleding bedrukt deze rechtstreeks aan de klant levert. Dat bedrijf doet dit immers voor Drukwerkdeal; ‘De producent rekent vervolgens af met Drukwerkdeal.nl’ (conclusie van repliek in conventie, onder 11). Ook is niet relevant dat slechts een deel van de bedrijfsactiviteiten van Drukwerkdeal valt onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit. Van doen ver- en/of bewerken is immers sprake als een onderneming één of meer van de fasen van de voortbrengingscyclus (van ontwerp tot en met verzendklaar maken) van kleding en/of kledingaccessoires en/of andere textielstukgoederen verricht en/of in zijn opdracht door derden laat verrichten. De werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit is ruim, maar wel duidelijk. Dat de bedrijven die de kleding bedrukken volgens Drukwerkdeal vallen onder de bedrijfstak grafische bedrijven is evenmin relevant. In dat geval is er voor die bedrijven immers sprake van overlap van werkingssferen en dan dienen sociale partners een oplossing te vinden. Een dergelijke overlapsituatie doet zich bij Drukwerkdeal niet voor.
4.6.
Verder is voor de vraag of de bedrijfsactiviteiten van Drukwerkdeal onder de werkingssfeer vallen niet van belang dat Drukwerkdeal over een eigen pensioenregeling beschikt. De verplichtstelling leidt tot een wettelijke nalevingsplicht. Het beschikken over een eigen pensioenregeling kan mogelijk - in geval van gelijkwaardigheid - tot een vrijstelling van de verplichte deelneming leiden. Nu dit buiten het bestek van deze procedure valt, laat de kantonrechter dit verder buiten beschouwing.
4.7.
Drukwerkdeal stelt verder dat haar klanten een bestand van de te bedrukken afbeelding aan Drukwerkdeal zenden en dat Drukwerkdeal ervoor zorgt dat deze afbeelding door derden op (door de drukkerij ingekochte) kleding wordt gedrukt. Dit alles valt onmiskenbaar onder ‘doen ver- of bewerken van kleding’. Nadere eisen worden er in het verplichtstellingsbesluit niet gesteld. Dat geen van de functies bij Drukwerkdeal betrekking heeft op een specifiek materiaal, bijvoorbeeld textiel, doet niet ter zake.
4.8.
De stelling dat het verzorgen van bedrukt textiel op verzoek van een klant geen bedrijfsactiviteit is die valt onder de mode- en interieurindustrie, slaagt dus niet. Drukwerkdeal voert daarmee een activiteit uit die valt onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit.
4.9.
Drukwerkdeal voert aan dat de verkoopomzet uit kleding over de jaren 2015 t/m 2022 2,1% tot maximaal 4% bedroeg. Volgens Drukwerkdeal is haar omzet uit kleding afgezet tegen de totale omzet te verwaarlozen. Alleen al om die reden valt zij volgens Drukwerkdeal niet onder het Verplichtstellingsbesluit. Drukwerkdeal doet in dat verband een beroep op een vonnis van de rechtbank Den Haag van 10 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3046. Drukwerkdeal voert verder aan dat het onaannemelijk is dat sociale partners het oog hebben gehad op bedrijven die zich bezighouden met online activiteiten in de grafische industrie en dat aansluiting bij het Bpf MITT naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is gelet op de zeer hoge premielast en er reeds sprake is van een behoorlijk verzekerde pensioenregeling.
4.10.
Volgens de Beleidsregels Toetsingskader Wet Bpf 2000 bepalen de sociale partners wat tot de bedrijfstak behoort waarvoor de verplichtstelling geldt. De sociale partners die de verplichtstelling hebben aangevraagd hebben er bewust voor gekozen dat de werkingssfeer alle werkgevers omvat die activiteiten verrichten zoals genoemd in het Verplichtstellingsbesluit, ook als de werkgever die activiteiten niet ‘uitsluitend of in hoofdzaak’ verricht. Niet gebleken is dat de sociale partners de verplichtstelling niet zo mochten afbakenen dan wel de Verplichtstelling anders hadden moeten invullen. De afbakening is duidelijk. Het standpunt van Drukwerkdeal dat er een ondergrens moet gelden om tot afbakening te komen, kan gelet op het vorenstaande geen standhouden, hoewel de kantonrechter niet uitsluit dat dit anders kan liggen in geval van een daadwerkelijk verwaarloosbare omzet. In dat verband overweegt de kantonrechter dat de gemiddelde omzet over de jaren 2015 t/m 2022 die Drukwerkdeal behaalde uit textiel weliswaar gering is, maar procentueel en zeker in absolute bedragen niet verwaarloosbaar. Dat een rechter zeer terughoudend dient te zijn met het hanteren van een zekere ondergrens volgt bovendien uit de systematiek van de Wet Bpf 2000, waarin de minister beoordeelt of aan de representativiteitseis is voldaan en dat de Verplichtstelling uiteindelijk, als aan deze eis niet is voldaan, kan worden ingetrokken.
4.11.
Drukwerkdeal heeft een mededeling van de minister overgelegd van 10 februari 2023 dat Bpf MITT niet heeft aangetoond dat het georganiseerde bedrijfsleven een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt. Bpf MITT dient binnen twee jaren na de bekendmaking aan te tonen dat wel voldaan is aan de representativiteitseis. Volgens Drukwerkdeal dient daarom verplichte deelneming aan Bpf MITT achterwege te blijven omdat door verplichte aansluiting van Drukwerkdeal deze representativiteit nog verder zal dalen. Verder betoogt Drukwerkdeal aan de hand van cijfers van het CBS betreffende de maand december 2018 dat ook ten tijde van de aanvraag om wijziging van de verplichtstelling in 2017 niet werd voldaan aan de representativiteitseis. Volgens Drukwerkdeal dient Bpf MITT aan te tonen dat zij destijds wel aan de representativiteitseis voldeed bij gebreke waarvan het Verplichtstellingsbesluit strijdig is met artikel 2 van de Wet Bpf 2000 en dient toetsing daaraan achterwege dient te blijven omdat deze onrechtmatig is.
4.12.
De kantonrechter overweegt als volgt. Of voldaan is aan de representativiteitstoets staat ter beoordeling van de minister (artikel 12 Wet Bpf 2000). Een verplichtstellingsbesluit geldt in beginsel voor onbepaalde tijd. Ten minste eens per vijf jaar wordt getoetst of er nog voldoende draagvlak bestaat voor de verplichtstelling (art. 12 lid 2 Wet Bpf 2000). De sociale partners moeten na iedere periode van vijf jaar aantonen dat zij nog steeds een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigen. Indien blijkt dat voldoende draagvlak ontbreekt, dan krijgen zij nog twee jaar de tijd om aan de representativiteitstoets te voldoen. Indien bij de herhalingstoets na twee jaar blijkt dat de representativiteit van de partijen onvoldoende is, wordt de verplichtstelling - na raadpleging van DNB - in beginsel (gedeeltelijk) ingetrokken, tenzij tegen die intrekking overwegende bezwaren bestaan in verband met de bescherming van de rechten van de deelnemers of gewezen deelnemers (zie art. 12 lid 4-7 Wet Bpf 2000 en Beleidsregels toetsingskader Wet Bpf 2000, §4 onder f). De intrekking heeft geen terugwerkende kracht.
4.13.
De beoordeling door de minister of voldaan is aan de vereiste representativiteit is neergelegd in de Regeling betreffende aanvragen op grond van de Wet Bpf 2000. Daarin staat ook welke gegevens en rapporten sociale partners moeten overleggen. Verder is er op grond van artikel 16 lid 2 Bpf 2000 de mogelijkheid voor derden/belanghebbenden om zienswijzen in te dienen en deze worden voorgelegd aan de Stichting van de Arbeid.
4.14.
Gelet op deze specifieke met waarborgen omklede procedure en de beoordelingsruimte van de minister daarin en de systematiek van de wet Bpf 2000 bestaat er in deze procedure geen ruimte voor een nadere beoordeling van de vraag of Bpf MITT in 2017/18 voldeed aan de vereiste representativiteit. Ook indien achteraf bezien de wettelijk vereiste representativiteit bij de totstandkoming van het Verplichtstellingsbesluit zou hebben ontbroken, betekent dit in het stelsel van de Wet Bpf 2000 immers niet dat het Verplichtstellingsbesluit jegens Drukwerkdeal buiten toepassing moet blijven.
De kantonrechter verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 24 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1622, onder 3.2.2. en de daarbij behorende conclusie, ECLI:NL:HR:2023:225, onder 4.8 en 5.86.
4.15.
Dit betekent dat de kantonrechter de in conventie gevorderde verklaring voor recht, de gevorderde buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente afwijst.
4.16.
Drukwerkdeal zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in conventie. De kosten aan de zijde van Bpf MITT worden tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 510,- (2,5 punt x € 204,-) salaris gemachtigde.
Bij een separate veroordeling in de nakosten bestaat geen belang nu de proceskostenveroordeling die kosten omvat (HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853 rov. 2.3.).
In reconventie
4.17.
Drukwerkdeal voert aan dat de vordering van Bpf MITT om werknemersgegevens te verstrekken is gebaseerd op artikel 3:307 BW. Volgens Drukwerkdeal volgt de verplichting werknemersgegevens te overleggen niet uit de wet, maar uit het uitvoeringsreglement.
4.18.
Bpf MITT vordert in deze procedure – kort gezegd – een verklaring voor recht dat Drukwerkdeal verplicht is deel te nemen aan het Bpf MITT. Een dergelijke vordering is niet vatbaar voor verjaring. Het verweer van Drukwerkdeal dat een eventuele vordering van Bpf MITT tot betaling van pensioenpremies verjaard is, en dat Drukwerkdeal daarom geen belang heeft bij de door haar gevraagde verklaring voor recht, wordt verworpen. Voor zover sprake is van verjaring van een vordering van Bpf MITT op Drukwerkdeal tot betaling van (achterstallige) pensioenpremies, geldt dat gelet op de verjaringstermijn in elk geval niet voor de periode die aanvangt vijf jaar voor het eerste moment van formele aanschrijving van 8 december 2020. Maar ook los daarvan heeft Bpf MITT een gerechtvaardigd belang bij haar vorderingen, aangezien dat zij moet weten of de werknemers van Bpf MITT te zijner tijd een vordering tot pensioenbetaling op haar hebben. Dit is het geval als Drukwerkdeal onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit valt, ook als Drukwerkdeal voor haar werknemers geen pensioenpremie aan Bpf MITT heeft afgedragen of over een bepaalde periode niet meer hoeft af te dragen als gevolg van een mogelijk geslaagd beroep op verjaring.
4.19.
Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en omdat Bpf MITT geen premie vordert, kan de kantonrechter hetgeen Drukwerkdeal verder aanvoert omtrent de mogelijke verjaring van pensioenpremies onbesproken laten. Dit zelfde geldt voor hetgeen Drukwerkdeal onder 7 van haar conclusie van dupliek in reconventie aanvoert in verweer op de stelling van Bpf MITT dat zij ook de vergoeding van schade aan haar vordering ten grondslag legt.
4.20.
Drukwerkdeal voert aan dat Bpf MITT niet uitlegt en onderbouwt waarom zij aansluiting en naleving met ingang van 1 januari 2015 vordert.
4.21.
De kantonrechter overweegt dat Drukwerkdeal gehouden is het uitvoeringsreglement van het Bpf MITT na te leven. Ingevolge artikel 4.1 is Drukwerkdeal verplicht om al haar werknemers die aan het pensioenfonds moeten deelnemen aan te melden, alle door het Bpf MITT voor het vaststellen van de juiste pensioenaanspraken of ter verbetering van de communicatie met de deelnemers nodig geoordeelde gegevens te verstrekken, inzage te verlenen in de administratie als dit nodig is voor een goede uitvoering van de pensioenregeling en alle gegevens correct, tijdig, volledig te verstrekken (artikel 4.1 uitvoeringsreglement). Drukwerkdeal is dus aan zet om deze gegevens te verstrekken, overeenkomstig hetgeen is gevorderd. Hetgeen Drukwerkdeal daartegen aanvoert slaagt niet, mede gelet op het gegeven dat een deelnemer een zelfstandig recht heeft op pensioen. Bpf MITT heeft daarom belang bij haar vordering en zij hoeft niet nader te motiveren waarom zij de werknemersgegevens vraagt met ingang van 1 januari 2015.
4.22.
Onder 9 en 10 van de conclusie van dupliek in reconventie herhaalt Drukwerkdeal haar stelling dat zij van mening is dat haar activiteiten niet onder het ‘doen be- of verwerken’ van kleding(accessoires) is; zij stelt zelfs dat zij geen opdracht geeft aan leveranciers tot het bedrukken van kleding. Dit terwijl zij onder 10 en 11 van de conclusie van repliek stelt dat Drukwerkdeal in opdracht van een klant materiaal waar inkt op kan - waaronder kleding - laat bedrukken; Drukwerkdeal zet de order door naar de drukkerij en de producent rekent na gereedkomen en verzending van het product met Drukwerkdeal af. Zoals hiervoor reeds is overwogen valt Drukwerkdeal daarmee onder de werkingssfeer. Dat hetgeen Drukwerkdeal onder 11 t/m 13 van haar conclusie van dupliek in reconventie aanvoert over haar gebondenheid bij het uitvoeringsreglement en het ontbreken van een hoofdzakelijkheidscriterium niet slaagt volgt reeds uit de overwegingen hiervoor.
4.23.
Drukwerkdeal voert meerdere redenen aan waarom het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard dient te worden.
4.24.
Bij de beoordeling van een vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, bijv. in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan de veroordeling, het belang van degene die de veroordeling verkrijgt, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist.
4.25.
De kantonrechter is van oordeel dat het belang van Bpf MITT zwaarder weegt dan het belang van Drukwerkdeal, omdat zolang de verplichtstelling voortduurt werknemers van rechtswege aanspraak op pensioen verwerven en Bpf MITT wettelijk verplicht is pensioenaanspraken toe te kennen. Bpf MITT stelt terecht dat voor de toekenning van de juiste aanspraken van belang is over de juiste werknemersinformatie te beschikking. Anders dan Drukwerkdeal stelt, is dit niet enkel in haar belang maar uiteraard ook in het belang van die werknemers. Zoals hiervoor is overwogen is hetgeen Drukwerkdeal aanvoert over de representativiteit niet doorslaggevend in deze procedure. Van een intrekking of een aanstaande intrekking van het Verplichtstellingsbesluit is immers geen sprake. Ook de door Drukwerkdeal aangevoerde praktische bezwaren maken niet dat van haar niet kan worden verlangd de door Bpf MITT gevorderde werknemersgegeven te verstrekken. Zoals ook hiervoor is overwogen is niet van belang dat Drukwerkdeal over een eigen pensioenregeling beschikt. In geval van een verzoek om vrijstelling heeft Bpf MITT eveneens belang over de werknemersgegevens te beschikken omdat anders de gelijkwaardigheid niet kan worden getoetst.
4.26.
De kantonrechter acht het verweer van Drukwerkdeal inhoudende dat de dwangsommen bovenmatig zijn niet voldoende onderbouwd.
4.27.
De eis in reconventie zal worden toegewezen.
4.28.
Drukwerkdeal zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Bpf MITT worden begroot op € 510,- (2,5 punt x € 204,-) salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Drukwerkdeal in de aan de zijde van Bpf MITT gerezen proceskosten, welke tot op heden zijn begroot op € 510,-;
5.3.
verklaart de veroordeling onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad,
In reconventie
5.4.
verklaart voor recht dat Drukwerkdeal vanaf 1 januari 2015 valt onder de werkingssfeer van de verplichtstelling tot deelneming in Bpf MITT zodat zij vanaf die datum aan de nalevingsplicht van artikel 4 Wet Bpf 2000 moet voldoen;
5.5.
veroordeelt Drukwerkdeal om binnen 14 dagen na de datum waarop
het vonnis is gewezen elektronisch de gegevens te verstrekken aan Bpf MITT via de website https://portal.mijnpensioenadministratie.nl/mitt/inloggen/ (op de wijze als omschreven in de Handleiding voor werkgevers welke is gepubliceerd op de website https://www.pensioenfondsmitt.nl/) van de werknemers die vanaf 1 januari 2015 in dienst zijn (geweest) bij Drukwerkdeal, dit op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag of gedeelte van een dag dat Drukwerkdeal geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft met het nakomen van deze verplichting met een maximum van € 100.000,--;
5.6.
veroordeelt Drukwerkdeal in de aan de zijde van Bpf MITT gerezen proceskosten, welke tot op heden zijn begroot op € 510,-;
5.7.
verklaart de veroordelingen onder 5.5 en 5.6 uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op
10 april 2024.
BM