ECLI:NL:RBLIM:2023:7430

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
ROE 22/106
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens extreem laag waterverbruik

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 20 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vaals de bijstandsuitkering van eiser heeft ingetrokken op basis van extreem laag waterverbruik, wat de veronderstelling rechtvaardigt dat eiser niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft gehad. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij wel op het uitkeringsadres woonde. Het college had eerder een terugvordering van € 74.500,- ingesteld over de periode van 1 maart 2016 tot en met 10 december 2020. Tijdens de zitting op 30 oktober 2023 werd duidelijk dat het college de intrekking en terugvordering over twee perioden niet handhaafde, omdat er geen bewijs was van extreem laag waterverbruik in die perioden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover het de intrekking van de bijstandsuitkering over deze twee perioden betreft. Het college moet nu een nieuw besluit nemen over de hoogte van de terugvordering. De rechtbank bevestigt echter dat de intrekking en terugvordering over de periode van 6 mei 2017 tot en met 2 april 2020 in stand blijft, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij daar zijn hoofdverblijf had. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast bij het college ligt, maar dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat hij zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. De rechtbank concludeert dat het college verplicht was om de bijstandsuitkering over de periode in geding in te trekken en terug te vorderen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/106

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vaals, het college

(gemachtigde: W. Ottenheim).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW).
1.1.
Het college heeft bij besluit van 1 maart 2021 de bijstandsuitkering van eiser over de periode 1 maart 2016 tot en met 10 december 2020 ter hoogte van € 74.500,- bruto teruggevorderd.
1.2.
Het college heeft bij het bestreden besluit van 7 december 2021 het bezwaar ongegrond verklaard met verbetering van de grondslag in zoverre dat het de bijstandsuitkering op grond van artikel 54, derde lid, van de PW over de periode
1 maart 2016 tot en met 10 december 2020 heeft ingetrokken en de terugvordering over die periode ter hoogte van € 74.500,- heeft gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 oktober 2023 op zitting behandeld. Er heeft een gevoegde behandeling plaatsgevonden van het beroep met zaaknummer 21/2533 over de beëindiging van de bijstandsuitkering vanaf 11 december 2020. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, zijn zoon en de gemachtigde van het college. De rechtbank heeft na afloop van de zitting de beroepen gesplitst en in elke zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft van het college vanaf 1 maart 2016 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande op grond van de PW ontvangen. Hij heeft vanaf 25 februari 2016 ingeschreven gestaan op het adres [adres] te [plaats] .
2.1.
Naar aanleiding van een melding van woningcorporatie Krijtland Wonen uit [plaats] dat eiser een zeer laag waterverbruik had, heeft het college vanaf medio juli 2019 onderzoek ingesteld naar eisers woonsituatie. Er heeft (i) dossieronderzoek, (ii) raadpleging van systemen (onder meer de Basis Registratie Personen en Suwinet), (iii) een gesprek met eiser op zijn woonadres op 20 december 2019 waarbij foto’s zijn gemaakt en (iv) opvraag over het waterverbruik, het energieverbruik en het aanbieden van de vuilniscontainer plaatsgevonden. Verder heeft de sociale recherche bankafschriften vanaf februari 2016 tot en met eind 2019 bij eiser opgevraagd. Eiser heeft op 8 januari 2020 de gevraagde bankafschriften ingeleverd. Voorts hebben twee buurtbewoners op 8 januari 2020 en één buurtbewoner op 30 januari 2020 verklaringen afgelegd. Verder heeft het college in de periode tussen 30 januari 2020 tot en met 20 november 2020 een aantal keer getracht onaangekondigde huisbezoeken op het woonadres af te leggen. Daarbij werd eiser nooit aangetroffen. De sociale recherche heeft de bevindingen vermeld in een rapport van
12 februari 2021.
Standpunten partijen
3. Het college stelt zich op het standpunt dat eiser in de periode van 1 maart 2016 tot en met 10 december 2020 niet zijn hoofdverblijf op het [adres] te [plaats] (het uitkeringsadres) heeft gehad, omdat uit de onderzoeksbevindingen is gebleken dat eiser in die periode een extreem laag elektra-, gas- en waterverbruik heeft gehad. Het college vindt voor zijn standpunt mede steun in het buurtonderzoek, de controlemomenten en het feit dat er sinds 2018 nooit een lediging van de afvalcontainer is geweest. Eiser heeft niet met verifieerbare en objectieve bewijsstukken het college ervan kunnen overtuigen dat hij op het uitkeringsadres heeft gewoond. Het college kan daardoor niet vaststellen of eiser in die periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Het college is vanwege schending van de inlichtingenverplichting gehouden om de ten onrechte verstrekte bijstand van eiser terug te vorderen. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is het college niet gebleken.
4. Eiser heeft aangevoerd dat het lage gasverbruik komt doordat hij zuinig leeft. Volgens eiser geldt de Nibud-norm niet voor iedereen, omdat er mensen zijn die ver boven of onder de norm zitten. Eiser zit er ver onder. Hij gooit zijn afval, dat minimaal is, weg in openbare prullenbakken, omdat hij niet wil betalen voor het weggooien van afval. Uit de bankafschriften blijkt waar eiser geld opneemt en uitgeeft. Als eiser niet op het woonadres zou leven, dan vraagt hij zich af hoe het komt dat al zijn uitgaven in de buurt van het woonadres zijn. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij op het uitkeringsadres heeft gewoond, dat hij snel contact maakt met mensen en veel mensen in [plaats] hem kennen, dat hij niet veel energie gebruikte, omdat hij zuinig wilde zijn, dat hij thuis van het toilet en de douche gebruik maakte, dat hij twee keer per week douchte in de moskee in Aken, dat hij niet elke dag douchte, dat hij elke maand medicatie ophaalde in [plaats] en contact had met zijn huisarts in [plaats] .
Besprokene ter zitting
5. Ter zitting is gebleken dat eiser in februari 2021 weer een bijstandsuitkering van het college heeft ontvangen. Het college heeft de uitkering per 19 mei 2022 beëindigd, omdat eiser toen is verhuisd naar [woonplaats] .
6. De gemachtigde van het college heeft ter zitting na vragen van de rechtbank hierover de intrekking en de terugvordering van de bijstandsuitkering over de perioden van 1 maart 2016 tot en met 5 mei 2017 en van 3 april 2020 tot en met 10 december 2020 niet gehandhaafd, omdat over deze perioden niet is gebleken van extreem laag watergebruik en naar zijn mening het steunbewijs onvoldoende is.
7. Dit betekent dat het beroep van eiser gericht tegen de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering over de perioden 1 maart 2016 tot en met 5 mei 2017 en van
3 april 2020 tot en met 10 december 2020 gegrond is en dat de rechtbank het bestreden besluit voor zover dit ziet op de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering over genoemde perioden vernietigt.
8. De rechtbank stelt voor de volledigheid nog vast dat het besluit van 1 maart 2021 een zogenaamde 'niet zelfstandige terugvordering' betreft, zonder een daaraan voorafgaande intrekking. Volgens vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 september 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BF4613 en die van 30 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:737, is het college bij niet zelfstandige terugvorderingsbesluiten gerechtigd om uiterlijk bij de integrale heroverweging in bezwaar een aanvankelijke omissie, hierin bestaande dat is verzuimd een voorafgaand intrekkingsbesluit als bedoeld in artikel 54, derde lid, van de PW te nemen, te herstellen. Het intrekkingsbesluit maakt daarom onderdeel uit van deze procedure.
9. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de intrekking en de terugvordering van de bijstandsuitkering over de periode 6 mei 2017 tot en met 2 april 2020 zal boordelen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Wettelijk kader
10. De rechtbank verwijst voor het wettelijk kader naar de bijlage bij deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
11. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit voor wat betreft de intrekking van het recht op bijstand en de terugvordering van de bijstandsuitkering over de periode
6 mei 2017 tot en met 2 april 2020 in stand dient te blijven en de beroepsgronden van eiser voor zover daartegen gericht, niet slagen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
12. De periode in geding is dus 6 mei 2017 tot en met 2 april 2020.
13. Waar een betrokkene zijn woonadres heeft, is daar waar hij het hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Dit moet worden vastgesteld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
14. Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. In dit geval moet het college aannemelijk maken dat eiser in de periode waar het hier om gaat, zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had.
15. Een waterverbruik van maximaal 7 m³ per jaar per huishouden – ongeacht het aantal personen van dit huishouden – is extreem laag. Een extreem laag waterverbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat de woning niet wordt bewoond en dat dus de betrokkene niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is dan aan de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Dit is vaste rechtspraak. [1]
15.1.
De hoogte van het waterverbruik op het uitkeringsadres in de periode in geding was:
5 mei 2017 tot 27 maart 2018: 4 m3;
27 maart 2018 tot 7 mei 2019: 4 m3 en
7 mei 2019 tot en met 2 april 2020 4 m3.
15.2.
Dit waterverbruik wordt aangemerkt als extreem laag. Dit betekent dat het college mocht uitgaan van de vooronderstelling dat eiser in de periode in geding niet zijn hoofdverblijf in de woning heeft gehad. Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij ondanks het extreem lage waterverbruik in de periode in geding op het uitkeringsadres zijn hoofdverblijf had. Zijn stelling dat zijn waterverbruik zo laag is, omdat hij zuinig leeft, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Eiser heeft op de zitting verklaard dat hij gebruik maakte van het toilet en de douche. Dit is niet te rijmen met het extreem lage waterverbruik in die periode. De stelling ter zitting dat hij maandelijks zijn medicatie in [plaats] ophaalde en contact had met zijn huisarts in [plaats] maakt dit niet anders, omdat ook daaruit niet blijkt dat hij aan het woonadres zijn hoofdverblijf had.
15.3.
Aan een bespreking van de beroepsgronden over het lage gasverbruik en de afvallediging komt de rechtbank niet toe, omdat alleen al vanwege het extreem lage waterverbruik, waarvoor eiser geen plausibele verklaring heeft kunnen geven, het college ervan uit heeft kunnen gaan dat eiser in de periode in geding niet zijn hoofdverblijf heeft gehad op het uitkeringsadres.
16. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre betrokkene verkeert in bijstandsbehoevende omstandigheden. Het is dan aan hem om aannemelijk te maken dat hij, als hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
17. Eiser heeft de inlichtingenplicht geschonden door bij het college niet te melden dat hij zijn hoofdverblijf niet in de woning had dan wel door niet te melden waar hij daadwerkelijk zijn hoofdverblijf had. Dat had hij wel moeten doen, omdat dit gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. In 15.2 is overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft gehad. Waar eiser wel zijn hoofdverblijf heeft gehad is niet duidelijk geworden. Eiser is er dus niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hij, als hij toen wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de periode in geding wel recht op volledige dan wel aanvullende bijstand van het college zou hebben gehad. Het college kon dan ook als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting niet vaststellen of en zo ja, in hoeverre, eiser in bijstandbehoevende omstandigheden heeft verkeerd en recht zou hebben gehad op bijstandsuitkering van het college. Het college was dan ook verplicht het recht op bijstand over de periode in geding in te trekken en van eiser terug te vorderen.
Tegen de terugvordering als zodanig heeft eiser geen gronden aangevoerd.
18. Het college dient, vanwege het niet handhaven van de intrekking en de terugvordering van de bijstandsuitkering over de perioden van 1 maart 2016 tot en met
5 mei 2017 en van 3 april 2020 tot en met 10 december 2020, de hoogte van de terugvordering opnieuw te berekenen en daarover een nieuw besluit te nemen.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is gegrond, omdat het college de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering over twee perioden als vermeld in 6. niet heeft gehandhaafd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit in zoverre. Eiser krijgt daardoor gedeeltelijk gelijk. Het college mocht namelijk wel de bijstandsuitkering intrekken en terugvorderen over de periode 6 mei 2017 tot en met 2 april 2020. Het bestreden besluit blijft in stand voor wat betreft de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiser in deze periode.
20. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de intrekking van de bijstandsuitkering over de perioden 1 maart 2016 tot en met 5 mei 2017 en van
3 april 2020 tot en met 10 december 2020 en de terugvordering;
 bepaalt dat het college met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene een nieuw besluit neemt over de hoogte van de terugvordering;
 bepaalt dat het college aan eiser het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht als voorzitter en
mr. I.C.A. Wilschut en mr. T.G. Klein als leden, in aanwezigheid van mr. R.G. Cremers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 20 december 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet
Het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. (…)
Artikel 53, zesde lid, van de Participatiewet
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, (…) heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. (…)
Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid (…).

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van beroep van 3 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1986; van 31 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2019:3514 en van 5 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3514.