2.1.Naar aanleiding van een melding van woningcorporatie Krijtland Wonen uit [plaats] dat eiser een zeer laag waterverbruik had, heeft het college vanaf medio juli 2019 onderzoek ingesteld naar eisers woonsituatie. Er heeft (i) dossieronderzoek, (ii) raadpleging van systemen (onder meer de Basis Registratie Personen en Suwinet), (iii) een gesprek met eiser op zijn woonadres op 20 december 2019 waarbij foto’s zijn gemaakt en (iv) opvraag over het waterverbruik, het energieverbruik en het aanbieden van de vuilniscontainer plaatsgevonden. Verder heeft de sociale recherche bankafschriften vanaf februari 2016 tot en met eind 2019 bij eiser opgevraagd. Eiser heeft op 8 januari 2020 de gevraagde bankafschriften ingeleverd. Voorts hebben twee buurtbewoners op 8 januari 2020 en één buurtbewoner op 30 januari 2020 verklaringen afgelegd. Verder heeft het college in de periode tussen 30 januari 2020 tot en met 20 november 2020 een aantal keer getracht onaangekondigde huisbezoeken op het woonadres af te leggen. Daarbij werd eiser nooit aangetroffen. De sociale recherche heeft de bevindingen vermeld in een rapport van
12 februari 2021.
3. Het college stelt zich op het standpunt dat eiser in de periode van 1 maart 2016 tot en met 10 december 2020 niet zijn hoofdverblijf op het [adres] te [plaats] (het uitkeringsadres) heeft gehad, omdat uit de onderzoeksbevindingen is gebleken dat eiser in die periode een extreem laag elektra-, gas- en waterverbruik heeft gehad. Het college vindt voor zijn standpunt mede steun in het buurtonderzoek, de controlemomenten en het feit dat er sinds 2018 nooit een lediging van de afvalcontainer is geweest. Eiser heeft niet met verifieerbare en objectieve bewijsstukken het college ervan kunnen overtuigen dat hij op het uitkeringsadres heeft gewoond. Het college kan daardoor niet vaststellen of eiser in die periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Het college is vanwege schending van de inlichtingenverplichting gehouden om de ten onrechte verstrekte bijstand van eiser terug te vorderen. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is het college niet gebleken.
4. Eiser heeft aangevoerd dat het lage gasverbruik komt doordat hij zuinig leeft. Volgens eiser geldt de Nibud-norm niet voor iedereen, omdat er mensen zijn die ver boven of onder de norm zitten. Eiser zit er ver onder. Hij gooit zijn afval, dat minimaal is, weg in openbare prullenbakken, omdat hij niet wil betalen voor het weggooien van afval. Uit de bankafschriften blijkt waar eiser geld opneemt en uitgeeft. Als eiser niet op het woonadres zou leven, dan vraagt hij zich af hoe het komt dat al zijn uitgaven in de buurt van het woonadres zijn. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij op het uitkeringsadres heeft gewoond, dat hij snel contact maakt met mensen en veel mensen in [plaats] hem kennen, dat hij niet veel energie gebruikte, omdat hij zuinig wilde zijn, dat hij thuis van het toilet en de douche gebruik maakte, dat hij twee keer per week douchte in de moskee in Aken, dat hij niet elke dag douchte, dat hij elke maand medicatie ophaalde in [plaats] en contact had met zijn huisarts in [plaats] .
5. Ter zitting is gebleken dat eiser in februari 2021 weer een bijstandsuitkering van het college heeft ontvangen. Het college heeft de uitkering per 19 mei 2022 beëindigd, omdat eiser toen is verhuisd naar [woonplaats] .
6. De gemachtigde van het college heeft ter zitting na vragen van de rechtbank hierover de intrekking en de terugvordering van de bijstandsuitkering over de perioden van 1 maart 2016 tot en met 5 mei 2017 en van 3 april 2020 tot en met 10 december 2020 niet gehandhaafd, omdat over deze perioden niet is gebleken van extreem laag watergebruik en naar zijn mening het steunbewijs onvoldoende is.
7. Dit betekent dat het beroep van eiser gericht tegen de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering over de perioden 1 maart 2016 tot en met 5 mei 2017 en van
3 april 2020 tot en met 10 december 2020 gegrond is en dat de rechtbank het bestreden besluit voor zover dit ziet op de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering over genoemde perioden vernietigt.
8. De rechtbank stelt voor de volledigheid nog vast dat het besluit van 1 maart 2021 een zogenaamde 'niet zelfstandige terugvordering' betreft, zonder een daaraan voorafgaande intrekking. Volgens vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 september 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BF4613 en die van 30 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:737, is het college bij niet zelfstandige terugvorderingsbesluiten gerechtigd om uiterlijk bij de integrale heroverweging in bezwaar een aanvankelijke omissie, hierin bestaande dat is verzuimd een voorafgaand intrekkingsbesluit als bedoeld in artikel 54, derde lid, van de PW te nemen, te herstellen. Het intrekkingsbesluit maakt daarom onderdeel uit van deze procedure. 9. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de intrekking en de terugvordering van de bijstandsuitkering over de periode 6 mei 2017 tot en met 2 april 2020 zal boordelen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
10. De rechtbank verwijst voor het wettelijk kader naar de bijlage bij deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
11. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit voor wat betreft de intrekking van het recht op bijstand en de terugvordering van de bijstandsuitkering over de periode
6 mei 2017 tot en met 2 april 2020 in stand dient te blijven en de beroepsgronden van eiser voor zover daartegen gericht, niet slagen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
12. De periode in geding is dus 6 mei 2017 tot en met 2 april 2020.
13. Waar een betrokkene zijn woonadres heeft, is daar waar hij het hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Dit moet worden vastgesteld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
14. Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. In dit geval moet het college aannemelijk maken dat eiser in de periode waar het hier om gaat, zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had.
15. Een waterverbruik van maximaal 7 m³ per jaar per huishouden – ongeacht het aantal personen van dit huishouden – is extreem laag. Een extreem laag waterverbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat de woning niet wordt bewoond en dat dus de betrokkene niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is dan aan de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Dit is vaste rechtspraak.