Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[eiser sub 1] ,
[eiseres sub 2],
[eiser sub 3],
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
[handelsnaam],
1.De procedure in de hoofdzaak
- het vonnis in het incident ex artikel 843a Rv van 14 december 2022,
- de akte overlegging aanvullende producties van [eisers] met producties 23 en 24,
- de e-mail van [gedaagden] van 18 september 2023 met productie 3,
- de e-mail van [gedaagden] van 25 september 2023 met productie 4,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 29 september 2023,
- de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde productie 22 van [eisers] ,
- de spreekaantekeningen van [eisers] ,
- de spreekaantekeningen van [gedaagden]
2.De procedure in de vrijwaringszaak
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 6,
- de conclusie van antwoord in vrijwaring van [gedaagde in de vrijwaring] met producties 1 tot en met 10,
- het B8-formulier van [gedaagden] van 18 september 2023 met producties 7, 8 en 9,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 29 september 2023,
- de spreekaantekeningen van [gedaagden] met vermeerdering van eis,
- de spreekaantekeningen van [gedaagde in de vrijwaring] .
3.De feiten in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak
de aankoopmakelaar het pand bezichtigd waarbij zij begeleid werden door [gedaagde in de vrijwaring] .
(…)
nee” (productie 5 dagvaarding).
10 augustus 2021 [gedaagden] in de gelegenheid gesteld het pand terug te kopen voor de aankoopprijs plus gemaakte kosten (producties 6, 8 en 10 dagvaarding).
4.Het geschil in de hoofdzaak
subsidiair(op grond van art. 7:15 BW):
5.Het geschil in de vrijwaringszaak
€ 6.624,75 aan betaalde courtage en € 27.609,58 aan buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten van [gedaagden] ;
6.De beoordeling in de hoofdzaak
Rechtsvragen
17 en 18 december 2020 (zie rov. 3.5 tot en met 3.7) worden afgeleid. Ander bewijs is niet aangevoerd.
14 december 2020 heeft medegedeeld dat er een vergunning was voor negen verhuurde kamers. De rechtbank verwijst naar de Whatsapp-correspondentie van die dag (zie rov. 3.3) waar [gedaagde in de vrijwaring] de vraag van de aankoopmakelaar (“Vergunning voor 9 maar zijn er 11?”) beantwoordt met: “Klopt, is op 11 kamers gebouwd. 9 vergunning, daar is de koopprijs mbt huurstroom ook op gebaseerd”. Dat [gedaagde in de vrijwaring] op dat moment niet wist dat de vergunning was verlopen, terwijl [gedaagden] dat wel wisten, komt voor risico van [gedaagden] die alle communicatie via [gedaagde in de vrijwaring] hebben laten verlopen. De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat - kort gezegd - de mededelingsplicht (van de verkoper) prevaleert boven de onderzoeksplicht (van de koper). Zo overwoog de Hoge Raad in de uitspraak van 16 december 2022 in rov. 3.1.5 (ECLI:NL:HR:2022:1870) dat “aan een koper, ook een onvoorzichtige koper, niet zal kunnen worden tegengeworpen dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de eigenschappen van het gekochte, wanneer de verkoper dienaangaande naar de in het verkeer geldende opvattingen een mededelingsplicht had maar heeft nagelaten de koper op de hoogte te stellen van bij de verkoper bekende feitelijke gegevens die relevant zijn voor de beantwoording van de vraag welke eigenschappen de koper met het oog op de beoogde bestemming van het gekochte mocht verwachten”. De aankoopmakelaar mocht op grond van voornoemde mededeling van [gedaagde in de vrijwaring] verwachten dat het pand de eigenschappen zou bezitten die voor een normaal gebruik daarvan nodig waren, waaronder een geldige vergunning, en waarvan de aankoopmakelaar de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen.
22 februari 2022 de koopovereenkomst alsnog na te komen door een geldige vergunning te overleggen voor de kamersgewijze verhuur van het pand aan negen separate huurders. Het verweer van [gedaagden] dat het overleggen van een vergunning binnen een periode van elf dagen onmogelijk is, waardoor er geen ingebrekestellend effect van de brief uitgaat, gaat niet op. De ingebrekestelling van 11 februari 2022 moet gezien worden in het licht van de eerder gevoerde correspondentie tussen [eisers] en [gedaagden] [eisers] hebben eerder melding hebben gemaakt van het ontbreken van een geldige vergunning. De rechtbank wijst op de brief van [eisers] van 6 juli 2021 (productie 8 dagvaarding), waarin opgemerkt is dat [gedaagden] in verzuim verkeren, omdat zij uit een e-mail van [gedaagden] van 14 juni 2021 afleiden dat zij niet zullen nakomen. Ook zijn relevant de brief van [gedaagden] van 4 augustus 2021 (productie 9 dagvaarding), waarin [gedaagden] (alsnog) aanbieden om voor [eisers] een verlenging van de kamerverhuurvergunning aan te vragen, en de brief van [eisers] van 13 januari 2022 (productie 15 dagvaarding), waarin [eisers] melden dat verlenging van de (verlopen) vergunning niet mogelijk is gelet op de brief van de gemeente Kerkrade van 21 december 2021 (zie rov. 3.13.). Bij e-mailbericht van 17 januari 2022 is door [gedaagden] vervolgens gereageerd met de opmerking dat de brief van de gemeente geen afwijzing van een vergunningaanvraag is en dat er kennelijk door [eisers] geen aanvraag voor een vergunning is gedaan. Gelet op de eerder gevoerde correspondentie acht de rechtbank de nadien aan [gedaagden] uitgebrachte ingebrekestelling in de brief van 11 februari 2022 met een termijn van elf dagen niet te kort. In dit kader verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Hoge Raad van 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1581 (Fraanje/Alukon), waaruit onder meer volgt dat bij het oordeel over de redelijkheid van de lengte van de termijn die aan de schuldenaar voor nakoming wordt gegeven, de tijd dient te worden betrokken die de schuldenaar vóór de aanmaning heeft gehad om zich voor te bereiden alsmede eerdere gestelde termijnen en sommaties.
(zie rov. 3.17) buitengerechtelijk ontbinden, omdat [gedaagden] in ieder geval vanaf
23 februari 2022 - na ingebrekestelling én de reeds verstreken tijd - in verzuim verkeren.
tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De tekortkoming betreft het ontbreken van een geldige vergunning. De rol van [eisers] ten tijde van het verkoopproces is dus niet relevant.
€ 173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
7.De beoordeling in de vrijwaringszaak
Rechtsvraag
€ 173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
8.De beslissing
€ 400.000,-,