1 Ontleend aan de rov. 1.1 - 1.10 van een vonnis uit de eerste aanleg (van de kantonrechter te Nijmegen) van 7 juni 2002, en rov. 4.1 van het in cassatie bestreden arrest.
2 Het arrest is van 14 maart 2006, de cassatiedagvaarding van 13 juni 2006.
3 Klik, Koop en consumentenkoop, 2004, p. 40 - 41; Huijgen, Koop en verkoop van omroerende zaken, 2003, par. 22d; Asser- Hijma 5 I, 2001, nr. 335; Reehuis-Slob, Parlementaire Geschiedenis Invoering Boeken 3, 5 en 6, Boek 7, 1991, p. 120 - 121; en bijvoorbeeld HR 25 februari 2005, JOR 2005, 168 m.nt. J.J. Dammingh, rov. 3.5.3.
4 Dat intussen aansloot bij wat partijen hierover hadden aangevoerd, en waarover dan ook in zoverre in cassatie niet wordt geklaagd.
5 Ik merk op dat de in alinea 1 hiervoor aangehaalde bepalingen grotendeels overeenstemmen met standaardbepalingen uit een door de NVM in overleg met andere organisaties opgestelde standaard-koopovereenkomst (zie daarover bijvoorbeeld Vlaanderen, Bierbooms en Van Dunné, WPNR 6410 en 6426 respectievelijk). Dat doet er niet aan af dat het hier gaat om de uitleg van een tussen twee partijen gesloten overeenkomst, en daarmee - zoals het hof ook expliciet onder ogen heeft gezien - om de vraag wat deze partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs voor zin aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen (woorden die klaarblijkelijk aansluiten bij de regel van uitleg zoals die voor het eerst in HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 m.nt. CJHB, rov. 2 (Ermes/Haviltex) is geformuleerd). Die maatstaf heeft de Hoge Raad ook aangelegd in een zaak waarin de uitleg aan de orde was van dezelfde (NVM-standaard-)bepaling van art. 5.3, zie HR 23 december 2005, JOR 2006, 117 m.nt. J.J. Dammingh, rov. 3.6.
6 HR 27 april 2007, NJ 2007, 262, rov. 4.2; HR 19 januari 2007, RvdW 2007, 108; rechtspraak.nl LJN AZ3178, rov. 3.7.3; HR 6 oktober 2006, RvdW 2006, 929; rechtspraak.nl LJN AX6733, rov. 4.1; HR 22 september 2006, RvdW 2006, 885, rov. 3.3.2; HR 17 februari 2006, NJ 2006, 378 m.nt. M.M.Mendel, rov. 4.2; HR 14 oktober 2005, NJ 2006, 117, rov. 5.2; en, specifiek waar het betrof aansprakelijkheid voor gebreken bij koop: HR 28 oktober 1994, NJ 1995, 153, rov. 3.3.4; Asser-Hartkamp 4-II, 2005, nr. 284; Asser Procesrecht/Veegens - Korthals Altes - Groen, 2005, nrs. 103 en 107 - 111; Asser, Civiele Cassatie, 2003, p. 49 - 50.
7 Inclusief klachten over het ontbreken van op relevante argumenten gerichte motivering.
8 Asser-Hartkamp 4-II, 2005, nr. 288 (verwijzend naar HR 23 juni 1995, NJ 1996, 566 m.nt. HJS, rov. 3.4.3).
9 Het lijkt mij aannemelijk dat de ruimte die art. 7:17 BW biedt voor contractuele afwijking van de uitgangspunten van het wetsartikel, ongeveer overeenkomt met de ruimte die ook overigens voor bepalingen van "exonererende" strekking bestaat; en dat daarom de verkoper het risico van "kenbare" gebreken bij de koper mag leggen, voorzover hem geen opzet of ernstige nalatigheid t.a.v. het kennen en verzwijgen van de desbetreffende gebreken valt te verwijten; zie ook Huijgen, Koop en verkoop van onroerende zaken, 2003, par. 22d.
10 Het maakt daarbij volgens mij ook weinig verschil of het gaat om gebreken die een leek niet zou opmerken, maar een deskundige wel: als men van een partij redelijke zorgvuldigheid verlangt, impliceert dat dat die partij ook deskundig advies moet inwinnen waar haar eigen deskundigheid tekort schiet. En ook tekortschieten van de ingeschakelde deskundige is in wezen irrelevant: het gebrek in kwestie verandert daardoor niet van aard: het blijft een gebrek dat bij het redelijkerwijs te verwachten onderzoek moest worden opgemerkt.
11 Het lijkt mij overigens beter om hier te zeggen: "voor risico van [eiser] c.s. moeten blijven", ook al ben ik mij ervan bewust dat "toerekenen" rechtens ook omvat "voor risico van ... laten komen".
12 Wel heeft het hof in rov. 4.11 op het voetspoor van het uitgebrachte deskundigenbericht geconstateerd dat de "begeleiders" van partijen de gebreken zonder veel inspanning hadden kunnen ontdekken. Hoewel ik aanneem dat hiermee geen oordeel is uitgesproken over eventueel tekortschieten van de makelaar van [verweerster], lijkt mij dat wel mag worden aangenomen dat het hof beide makelaars "op voet van gelijkheid" heeft beoordeeld.
13 Deze gedachtegang komt duidelijk tot uitdrukking aan het slot van rov. 4.14.
14 Het terloops nog aangevoerde argument dat beoordeling van de deskundigheid van "de begeleiders" niet tot de taakopdracht van de deskundige behoorde is - daargelaten de feitelijke juistheid van dit argument - niet terzake, omdat de rechter ook bevindingen die deskundigen buiten het kader van hun taakopdracht inbrengen, in zijn oordeel mag betrekken (mits daarmee geen geweld wordt aangedaan aan de regels van "hoor en wederhoor". Over dat laatste wordt niet geklaagd, en daarvan is ook klaarblijkelijk geen sprake.)
15 De summiere en indirecte toespeling op dit thema in de conclusie na deskundigenbericht namens [eiser] c.s., p. 7, vierde gedachtestreepje, waarnaar het middelonderdeel (in voetnoot 3) in dit verband verwijst, moet als bepaald onvoldoende worden aangemerkt.
16 Het middelonderdeel verwijst in dit verband naar het deskundigenbericht en naar p. 2 van de conclusie na deskundigenbericht in de eerste aanleg. Het deskundigenbericht hoefde het hof niet op te vatten als onderdeel van de namens [eiser] c.s. betrokken stellingen (volgens mij behoort de rechter zoiets ook niet te doen, omdat daarmee afbreuk wordt gedaan aan de ruimte voor de wederpartij om zich deugdelijk te verweren). De stelling op p. 2 van een in de eerste aanleg genomen nadere conclusie waar het middel naar verwijst, is niet van een dusdanig gewicht (en ook niet dusdanig onderbouwd) dat het hof aanleiding had om die stelling expliciet in zijn beoordeling te betrekken - zelfs als men zou aannemen dat die stelling mét inachtneming van het zgn. "grievenstelsel", ook in de appelinstantie nog ter beoordeling voorlag.
17 Daaraan doet niet af dat een koper overigens - en behoudens andersluidende afspraken - in het algemeen mag verwachten dat bouw dan wel verbouwing van een aangekochte woning met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften is geschied (zie HR 25 februari 2005, JOR 2005, 168 m.nt. J.J. Dammingh, rov. 3.5.3). Deze (vuist)regel brengt niet (noodzakelijkerwijs) mee dat een beding dat het risico van "kenbare" gebreken bij de koper legt, niet ook kan worden toegepast op gebreken die veroorzaakt zijn door onoordeelkundig onderhoudswerk in de periode dat de verkoper eigenaar dan wel bewoner van het verkochte pand was.
18 Zie bijvoorbeeld Asser-Hartkamp 4 I, 2004, nr. 11.
19 HR 27 maart 2007, RvdW 2007, 335, LJN AZ7619, rov. 4.3; HR 23 maart 2007, NJ 2007, 176, rov. 4.4; HR 23 maart 2007, rechtspraak.nl LJN AZ7619, rov. 4.3; HR 24 november 2006, RvdW 2006, 1106, rov. 3.9; HR 23 december 2005, NJ 2006, 289 m.nt. M.R. Mok, rov. 4.2, 5.2, 6.1.3, 6.4.3; HR 11 februari 2005, NJ 2006, 44, rov. 4.2.3; Asser Procesrecht/Veegens - Korthals Altes - Groen, 2005, nrs. 103, 121, 169; Ras-Hammerstein, De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep in burgerlijke zaken, 2004, nr. 40.