In hoger beroep heeft [de koper] zijn eerstgenoemde vordering aldus gewijzigd dat hij vordert veroordeling van [verweerder 1] tot betaling van € 197.837,54 dan wel € 120.687,54, althans vermindering van de koopprijs met deze bedragen.
Het hofheeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het heeft daartoe onder meer het volgende overwogen.
De gebreken aan de scheepshuid in het vlak van het schip die zijn geconstateerd tijdens de keuring op 2 april 2017 (na de levering), leveren, gelet op de geringe omvang, het feit dat ze zijn verholpen en dat vervolgens het hele seizoen met [het zeilcharterschip] is gevaren, geen non-conformiteit op in de zin van art. 7:17 BW. (rov. 3.7)
De vraag of de gebreken van, samengevat, ernstige roestvorming en rotting van spanten en zaaghouten, normaal gebruik van [het zeilcharterschip] verhinderen en aldus non-conformiteit opleveren, kan in het midden blijven. [de koper] mocht op grond van alle feiten en omstandigheden bij het tot stand komen van de koop niet verwachten dat deze gebreken, indien deze al zouden komen vast te staan, afwezig zouden zijn. (rov. 3.8)
[de koper] heeft niet voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht. Hij heeft nagelaten gebruik te maken van de mogelijkheid, opgenomen in art. 5 van de koopovereenkomst, om het meer dan honderd jaar oude schip voor de levering droog te zetten en te (doen) inspecteren. Eventuele herstellingen die uit dit onderzoek zouden blijken, zouden op grond van art. 5 voor rekening van [verweerders] komen. [de koper] heeft [het zeilcharterschip] pas na de levering op 2 april 2017 droog gezet en laten keuren. Hierbij kwamen alleen de gebreken aan de scheepshuid in het vlak van het schip naar voren. In de stukken wordt niets gemeld over andere en/of verdergaande klachten die op dat moment zouden zijn gebleken. Vervolgens heeft [de koper] naar aanleiding van “problemen die tijdens het vaarseizoen 2017 zijn gebleken” [K] ingeschakeld. Niet valt in te zien waarom de constateringen van [K] gedaan op 8 juni 2018 niet eerder door [de koper] zelf hadden kunnen worden gedaan, hetzij bij keuring van [het zeilcharterschip] voorafgaand aan de levering, hetzij tijdens de droogzetting op 2 april 2017. Gelet op de betrekkelijke eenvoud van het onderzoek middels verwijdering van de houten beschieting aan de binnenzijde op vier plaatsen, zoals door [de koper] ter zitting toegelicht, en het feit dat de staat van de romp voor een koper van essentieel belang is, had van [de koper] verwacht mogen worden dat hij een dergelijk onderzoek zou hebben gedaan voorafgaand aan de koop. Het feit dat het achterhalen van de oorzaak van de roestvorming een invasief onderzoek vergde en dat de oorzaak pas (veel) later is gebleken uit het tweede rapport van [B], doet aan het voorgaande niet af. (rov. 3.9-3.11)
Gesteld noch gebleken is dat [verweerders] wisten van de ernstige roestvorming en rotting van het zaaghout en de spanten. Indien en voor zover [verweerders] al wisten of hadden moeten weten dat er op enig moment sprake was van lekkage aan de douche, zoals [B] in zijn aanvullende expertise stelt, en/of lekkage bij het washok, zoals [K] stelt, rechtvaardigt dit niet de conclusie dat [verweerders] weet hadden van de betreffende gebreken, die een gevolg zijn van die lekkages. (rov. 3.12)
Indien en voor zover al moet worden aangenomen dat [verweerders] hadden moeten meedelen aan [de koper] dat [de kapitein] in 2016 aan hen heeft laten weten dat het schip tijdens het varen water maakte, brengt dit niet mee dat [de koper] is ontslagen van zijn onderzoeksplicht ter zake van de staat waarin de romp verkeerde, daaronder begrepen de zaaghouten en de spanten. In de eerste plaats staat niet vast dat, indien [verweerders] de betreffende mededeling wel zouden hebben gedaan, [de koper] hierin aanleiding zou hebben gezien om nader onderzoek te (laten) verrichten naar de romp van het schip. [de koper] heeft tijdens de bezichtiging op 17 februari 2017 gezien dat er water op het vlak stond, en heeft in de verklaring van [verweerders] dat het ging om condenswater en/of water afkomstig van een lekkende cv (blijkbaar) geen aanleiding gezien voor een nadere inspectie van het vlak en/of de romp van het schip. Niet valt uit te sluiten dat hetzelfde zou hebben gegolden indien [verweerders] wel mededeling zouden hebben gedaan van het feit dat het schip water maakte tijdens het varen in 2016. In de tweede plaats is bij aankoop van een (meer dan honderd jaar oud) schip keuring van de romp, de staat van het vlak, zaaghouten spanten daaronder begrepen, zodanig essentieel, dat van iedere koper verwacht mag worden dat hij een dergelijke keuring laat uitvoeren. Dit geldt temeer nu de koopovereenkomst [de koper] daartoe uitdrukkelijk de mogelijkheid bood, en het een relatief eenvoudig onderzoek betreft. Het feit dat – mogelijk – de mededeling van [verweerders] dat het schip water maakte in 2016 extra aanleiding zou hebben gevormd voor [de koper] voor het verrichten van dergelijk onderzoek maakt dit niet anders. (rov. 3.13-3.14)
Indien en voor zover aan de zijde van [de koper] al een onjuiste voorstelling van zaken bestond bij het aangaan van de koop (namelijk de afwezigheid van de genoemde gebreken), is dit een omstandigheid die krachtens de koopovereenkomst, waarin immers het recht op keuring is opgenomen, en de in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen, voor zijn rekening behoort te komen op grond van art. 6:228 lid 2 BW. (rov. 3.16)